Getroffen nam ik het beeld op toen ik in alle vroegte de kamer binnenkwam. In het eerste morgenlicht stonden op een groenglazen vaas de donkerrode pioenrozen in stille schoonheid. Eén roos was al uitgekomen, de andere knoppen stonden op springen. Ik keek rond. Wat maakte de kamer anders dan anders op dit vroege morgenuur? Kwam het door de rozen, was het de zon, die met haar eerste stralen het zacht bewegend gebladerte buiten aanzette tot speelse patronen op de vloer? Willem leidde af en wilde naar buiten. Hij was nukkig, want hij had de avond ervoor alleen doorgebracht en nam me dat hoogst kwalijk. Pijlsnel schoot hij de tuin in, ik volgde. Ook daar leek het anders dan anders. Lag het met kroos overdekte watervlak van de brede sloot er roerlozer bij? Vormden het rustieke bruggetje en de jonge treurwilg meer éénheid in hun dicht bij elkaar liggende tinten groen? De lavendel kwam er aan, de witte stamroos bloeide uitbundig en de pruimenboom hing stampvol kleine groene kogeltjes. Ik dunde een paar te volle trossen uit in vaag onbehagen. Was het de willekeur in het vernietigen van beginnende vruchten, wat me tegenstond? In de verte was het geluid van een startende auto te horen, kinderstemmen klonken een paar tuinen verder. Ik wandelde over het gazon, het was zichtbaar bijgekomen na een natte week. En toch, niet alleen het licht was anders, ook geluid leek vanmorgen te ontbreken. Waar anders vogels elkaar overstemden in gezang, bleef nu het zingen achterwege. Wat maakte vanmorgen alles toch anders dan anders? Opeens wist ik het in loodzwaar begrijpen: vandaag wordt er een kind begraven. Een kind tussen andere kinderen in een sportieve volleybalwedstrijd. Niet lekker, even terzijde, neemt opnieuw deel aan het spel, sterft tussen zijn makkertjes. Een kind in eerste bloei, als de net ontloken pioenroos; een kind tussen de anderen, weggenomen als dunnen van eerste pruimen. Met wat filosoferen is er een draai aan dit rampzalige gebeuren te geven. Maar ik weiger dat. Gewoon omdat het niet zou mogen gebeuren dat een kind zijn ouders voorgaat. En toch gebeurt het, steeds opnieuw. Altijd weer zullen we proberen te doorgronden, in verslagenheid, in mee-lijden, in onmacht, in tranen. In dat laatste ontmoeten we God. Straks zal de kerkklok luiden, een kind wordt begraven. En hij was nog maar twaalf…
Aly Brug
(Eerder gepubliceerd in Centraal Weekblad.)