Een voorbeeld uit de praktijk maakt het wat gemakkelijker om over de verschijnselen van dementie te spreken. Een zoon brengt een bezoek aan zijn demente vader in een verpleeghuis. Hier volgt zijn verhaal:
Altijd met dezelfde mengeling van warm verlangen en innerlijke weerstand stap ik de gang op van afdeling B, psychiatrie. Mijn vader wordt hier sinds een jaar verpleegd. Hoe zal ik hem vandaag weer aantreffen? Het beeld is vaak zo verschillend – de ene keer is hij opgewekt en spraakzaam, de andere keer moe, suf en stil. Nu ben ik er, ik kijk door de glazen wand met vitrage tussen gang en huiskamer naar binnen. Daar zit vader, in zijn eigen armstoel, naast een enorme ficus, die met zijn top bijna het plafond raakt. Ik stap de kamer in, steek mijn hand op, ga op hem toe en zeg: Zo vader, daar ben ik weer, goedemiddag! En ik pak zijn hand. Hij kijkt op en staart mij een ogenblik aan, dan komt er iets van herkenning in zijn ogen, hij zegt:
O… ah, Gerard!
Nee, zeg ik, kijk es goed, ik ben Gerard niet, ik ben Jan, uit Rilland.
O ja, Jan… ja, je moeder is even weg, naar de winkel.
O ja, zeg ik, Moeder is al zes jaar geleden overleden.
Ik moet nog naar de tuin, zegt vader, boontjes leggen, ik heb ze vanmorgen al opgezocht.
Och, zeg ik, dat kan nog wel even wachten ,’t is nog vroeg genoeg, (we leven namelijk in februari!).
Ja, zegt vader, dat is ook zo, de grond is nog te nat. Waar blijft je moeder nou?
Onrustig kijkt hij de kamer rond, waar nog zeven andere oude mensen zitten. Wat zal ik hem nu vragen? Iets over het eten of slapen, of zal ik hem iets vertellen? Ik ben al dankbaar, dat vader vandaag zo spraakzaam is. Hij begint zelf weer:
Dominee Struik is naar Amerika.
Zo, zeg ik, wat moet hij daar helemaal in Amerika?
Ds. Struik was zo’n twintig jaar geleden predikant op ons dorp, hij heeft Amerika nooit gezien. Op mijn vraag haalt vader z’n schouders op en kijkt, moe en bezorgd, weer naar de deur. Zijn handen zijn onrustig – ik kijk naar die handen, waarmee hij op de te kleine boerderij voor ons allemaal zo ontzaggelijk geploeterd heeft – nerveus plukt hij er mee aan de rand van het tafelkleedje vóór hem.
Ik begrijp toch werkelijk niet, waar Janna blijft, zegt vader, ik moet er maar eens even op uit. Och, zeg ik, wees maar rustig, dat komt wel goed. Maar hij is al opgestaan, loopt naar de deur – ik loop met hem mee – en hij kijkt de gang in. Ik zie ze niet, mompelt hij hoofdschuddend, besluiteloos houdt hij zich vast aan de deurpost.
Al direct vallen in dit verhaal verschillende kenmerken, die bij dementie horen, op. Vader herkent zijn zoon niet, hij leeft in het verleden (zijn overleden vrouw en ds. Struik), heeft ook geen begrip van de tijd (boontjes leggen in de winter!) en hij is erg onrustig, op zoek naar zijn vrouw. Het in de war zijn, vergeetachtig worden, in herhalingen vallen, niet meer weten waar je bent, hoe laat het is of wie iemand is, die bij je staat, het hoort er allemaal bij, bij het “dementiële beeld”. Het begint met kleine dingen en het wordt steeds erger. Eerst heb je ’t nog niet zo in de gaten. Ach, een oud mens mag toch wel eens wat vergeten? Het leven van een bejaarde is in menig opzicht toch al niet zo gemakkelijk. Daar zijn veel zorgen, om allerhande zaken: je kinderen en kleinkinderen, je gezondheid, de eenzaamheid, het verwerken van een verlies, en vaak ook het moeten loslaten van de vertrouwde omgeving. Zorgen ook om meer materiële zaken: waar moet ik heen als ik ziek wordt? Wie zal dat allemaal betalen? Wat moet er met mijn huis en met mijn boeltje gebeuren? Geen wonder, dat de kans op lusteloosheid en apathie toeneemt en dat men in het oude vertrouwde verleden onderduikt. Men gaat leven in herinneringen en deze zijn meestal gemengd met een dosis nostalgie en weemoed.
Eenzaamheid, verlatenheid en somberheid, tekenen het leven van veel oudere mensen. Vooral de eenzaamheid treft hen hard. In die eenzaamheid kan de mens gemakkelijk verdwalen en angstig worden en een verward gedrag vertonen, dat lijkt op dementie, maar het toch niet is.
Hoe kunnen wij dementie dan het best onderscheiden? We zagen het al in het verhaal: door het functioneren van het geheugen. De praktijk leert, dat de mens twee soorten van geheugen heeft: Het korte termijn geheugen, waarmee alle recente zaken worden onthouden, en het langere termijn geheugen, waarin hij alle belangrijke zaken van vroeger opslaat. Nu blijkt bij demente mensen het korte termijn geheugen gestoord en soms zelfs helemaal afwezig te zijn. Vandaar, dat ze niet meer weten, of je geweest bent en wat je daarnet nog gezegd hebt. Toch lijdt niet ieder, die zo vergeetachtig wordt, aan ouderdomsdementie. Om een goede diagnose te stellen moeten we ook nog naar andere zaken kijken. Dementie is een syndroom van een aantal verschijnselen. Wie oud wordt, heeft een goede kans op vergeetachtigheid, maar gelukkig slechts een kleine kans op dementie, dat is maar een paar procent. Maar zo’n inprentingstoornis van het geheugen is wel erg lastig en opvallend. Ik denk dan aan telefoneren, boodschappen doen, eten koken, en al die dingen, waarvoor even iets onthouden zo belangrijk is. Je raakt van lieverlee helemaal gedesoriënteerd. Je kunt geen dagen meer onthouden, geen namen van personen, plaatsen enzovoort. Je weet uiteindelijk zelf niet meer wie en wat je bent en waar je woont. Desoriëntatie in tijd, plaats en persoon, zijn duidelijke kenmerken van dementie, maar alleen in combinatie met andere zaken, zoals geheugenverlies en decorumverlies (dat je je zelf niet meer verzorgt).
Ook het langere termijn geheugen, dat nog lang stand houdt, moet het tenslotte begeven. Het is intens triest om dat te merken, wanneer je wat langere tijd met een demente oudere omgaat. Kon zo iemand nog aardig vertellen over vroeger, de tuin en de koeien en zo, gaandeweg vervaagt ook die kennis. Het is in gesprekken met demente ouderen soms opvallend, dat ze nooit meer praten over hun man of vrouw en kinderen, maar nog wel lang over hun ouders. Het toch al trieste beeld wordt nog triester doordat de demente oudere niet alleen verstandelijk meer en meer kwijt raakt, maar ook normen en waarden, waaruit hij of zij vroeger leefde. Het gedrag kan ontluisterende vormen aannemen. Hij of zij morst en kliedert met het eten, bevuilt zich in zijn bed, schreeuwt en vloekt, is achterdochtig en hamstert soms van alles bij elkaar (decorumverlies).
Het teruggaan van het geheugen kan zo erg worden, dat men zichzelf niet eens meer herkent en bij het zien van het eigen gezicht in de spiegel vraagt: wie is die man daar?
Het gebrek aan herkenning noemen we agnosie. Ook reuk-, gehoor- en tastagnosie kunnen voorkomen. Als de gaskraan zou openstaan, ruikt men wel het gas, maar men weet niet de betekenis er van en de gaskraan zal niet worden dichtgedraaid. En zo is het soms ook met het gehoor: men hoort wel het telefoongerinkel, maar begrijpt het niet.
Het niet meer begrijpen kan ook leiden tot apraxie: dat je gewone praktische dingen niet meer kunt. Wat je vroeger was aangeleerd ben je helemaal kwijt: je aankleden en wassen, knopen dichtmaken, schrijven, rekenen, timmeren, naar de WC gaan enzovoort Tenslotte is ook spreken niet meer mogelijk (afasie).
Al deze verschijnselen samen wijzen in de richting van ouderdoms-dementie.
Achterdocht is bij mijn moeder die 102 is sterk aanwezig. Zij is in een verzorgingshuis en erkent haar naaste nog goed . Tevens is ze nog goed ter been maar haar kort termijn geheugen is helemaal weg. Ze is wel altijd bang dat er iets weggehaald wordt