Als sluitstuk van de restauratie van de Hervormde kerk in Wemeldinge (1987-1989) is een schitterend boekwerk verschenen van de hand van de heer G.J. Lepoeter, die reeds meerdere boeken en artikelen over kerken uit de regio en ook bijvoorbeeld over de Wilheminapolder op zijn naam heeft staan. De titel is “Kerk in perspectief, verleden en heden van de Sint Maartenskerk te Wemeldinge, Kapelle/Wemeldinge”.
Enkele markante zaken over de prachtig gerestaureerde kerk wil ik u doorgeven. Velen van u kennen de kerk met zijn fiere spits, te midden van overvloedig groen omhoog rijzend. Komend van Kattendijke over de Scheldedijk of van Kapelle kun je in de verte het silhouet van de kerk al ontwaren. Merkwaardig, dat de kerk zo in de ruimte ligt, te midden der boomgaarden, apart van het dorp. Meestal staat immers bij onze dorpen de kerk in het midden! Blijkbaar heeft hier in Wemeldinge in het verre verleden een verschuiving zich voorgedaan: het dorp heeft zich verplaatst naar een nieuw opgeworpen dijk en later naar het kanaal door Zuid-Beveland, waar natuurlijk de meeste werkgelegenheid was.
De kerk ligt op een hoogte, een zogenaamde burchtheuvel of vliedberg. Er liggen nog twee vliedbergen dichtbij, wat wel vaker in Zeeland voorkomt. Waarschijnlijk hebben deze drie heuvels tezamen een verdedigingssysteem gevormd: burcht met twee voor-burchten, waardoor de burcht beter te verdedigen was, zo’n 100 à 150 meter van elkaar (precies de reikwijdte van pijl en boog!).
Er moet al heel vroeg een kerkje gelegen hebben, misschien al in de negende eeuw, want Wemeldinge is één van de vroegst bewoonde plaatsen van Zeeland. Later is dit kerkje, natuurlijk nog van hout, vergroot en nog veel later van steen herbouwd. Dat gebeurde niet in één keer (daar hadden ze ook het geld niet voor!), maar in gedeelten. Eerst kwam de toren klaar, ongeveer in 1350. Toen hebben ze het schip van de kerk gebouwd, tegen de toren aan, ca. 1400, en als laatste het koor daar weer tegen aan (ca. 1425-1450). Nog veel later is de kerk uitgebreid met een zuidbeuk (ca. 1525-1550).
De schrijver vermeldt allerlei wetenswaardigheden uit de notulen en jaarrekeningen van de kerk in het verleden. Zo lees ik: ”Men had er kennelijk ook veel moeite mee om de kerk goed afgesloten te houden. Het leek wel iets op: ”Zelfs vindt de mus een huis, o Heer, de zwaluw legt haar jongskens neer, in ’t kunstig nest bij Uw altaren.” Men verlustigde zich niet zo in het nestelen van vogels binnen de kerk als de oude psalmdichter deed en dat is begrijpelijk. Vooral de uilen zorgden voor veel overlast. De koster kreeg opdracht ze te vangen. Voor elke uil, in de kerk gevangen, werd 8 groten (20 cent) betaald!”.
Er hangen twee klokken in de toren, een grote en een kleine, die beide na de oorlog zijn vernieuwd. De oude klokken waren door de Duitsers geroofd en waarschijnlijk omgesmolten tot hulzen van granaten of iets dergelijks. Tot voor de Eerste wereldoorlog luidde men elke dag: ‘s-morgens om 8 uur, ‘s-middags om 12 uur en ‘s-zomers ook nog om 7 uur ‘s-avonds. De grote klok draagt het opschrift (net als de oude klok):
Ik roep ter Kerk
Regel het werk
Waarschuw in nood
Verkond den dood
Ik spreek ook mee
Bij feest en vree
Op de nieuwe klok zijn er nog vier regels aan toegevoegd:
Dit opschrift droeg
Die voor mij sloeg
’s Vijands geweld
Heeft haar geveld
In 1898 is de kerk al eens grondig onderhanden genomen, maar een eeuw later was het weer hard nodig. Gelukkig kwamen de benodigde subsidies van de Overheid los, zodat in 1987 – na lang wachten en hopen – met voortvarendheid de restauratie kon worden aangevat. Hele stukken muur en ook steunberen moesten worden vernieuwd. Dit geldt ook voor de kappen den daken, het loodwerk, de windvaan, het leiwerk en wat niet allemaal!
Het interieur heeft ook verandering ondergaan, na het herstel van muren en vloeren. De ingang is verlegd. De beroemde grafstenen zijn her-gerangschikt. Men heeft oude vloertegels onder de bestaande vloer ontdekt en opnieuw gebruikt, ook zijn er nieuwe stoelen gekomen: knopstoelen met rieten zitvlak. Het schilderwerk is goed ter hand genomen, zodat de authentieke kleuren weer zichtbaar zijn geworden. Al met al een feestelijk en rijk gezicht!
De volgende keer wil ik nog iets vanuit dit boeiende boek over de kerk van Wemeldinge vertellen. Ik denk aan de grafstenen, de geloofs-symbolen die overal in de kerk nog zichtbaar zijn, de geschiedenis van de Hervorming in onze omgeving en dus ook in Wemeldinge, de ambachtsheren en -vrouwen en natuurlijk de beroemde orgelkwestie!
Vroeger werd in de kerk begraven, tenminste als je dat betalen kon. In Wemeldinge was dat ook het geval. Daarvan getuigen nog 24 deels fraaie grafzerken, die men om ze tegen verdere slijtage te behouden aan de wanden van het koor heeft opgesteld.
We lezen, dat in 1773 door de ambachtsvrouwe Maria Coomans een resolutie werd uitgevaardigd, waarin het grafrecht voor de begraving van een persoon boven 12 jaar op 2 pond werd gebracht-oftewel 12 florijnen (oude guldens). Beneden de 12 jaar was het de helft. Dat lijken kleine bedragen, immers tegenwoordig kost een begrafenis/crematie duizenden guldens (zeg maar tussen de vier en tienduizend gulden!). Maar in die tijd was het weekloon van een arbeider misschien een paar kwartjes, als die al wat verdiende…
En dan kom je toch ook tot een bedrag van zo’n 12 à 15 duizend gulden en dat alleen nog maar voor het grafrecht in de kerk. Daar komen de kosten van de begrafenis zelf en de maaltijd daarna voor alle gasten nog bij. Een gewone man kon dat in zijn leven nooit bij elkaar sparen. Het waren dan ook de voornaamsten en welgestelden uit de dorpsgemeenschap, wier namen op de stenen staan gegrift, vooral ambachtsheren en -vrouwen. Oorspronkelijk was de ambachtsheer een edelman van de Graaf van Holland en Zeeland, die het ambacht in leen kreeg en er als leenheer de heerschappij uitoefende (belasting innen, de rechtspraak enz.).
Later hebben kinderen de ambachtsheerlijke rechten geërfd en onder elkaar verdeeld. En zo is er een groep mensen gekomen, die in het dorp wat te vertellen hadden. Nog later kon je zo’n oud recht kopen. Rijke kooplui (bijvoorbeeld uit Goes) werden zo ambachtsheer in Wemeldinge. Zo’n ambachtsheer of -vrouwe had ook het toezicht op de kerkelijke Gemeente en het kerkgebouw. Jaarlijks was de ambachtsheer of -vrouwe aanwezig bij het zogenaamde afhoren van de jaarrekeningen van de kerkvoogdij, de armen en de parochie. Je had toen nog kerkmeesters, armmeesters en parochiemeesters, die de stoffelijke zaken binnen het ambachtelijk gebied bestuurden. Die functies werden door de gegoede families uit de burgerij en de koopmansstand bekleed. Deze lieden zien we terug op de grafstenen: ambachtsheren en -vrouwen, rentmeesters, schout en schepenen, landmeters, pastoors enzovoort.
Na de Franse revolutie kwam er veel weerstand tegen het begraven in de kerk (het voorrecht van de rijken ! en ook uit hygiënische overwegingen !). Geen klassenstelsel meer! Trouwens voor de dood is iedereen gelijk… Koning Willem I – net teruggekeerd van zijn verbanning in Engeland (toen de Fransen bij ons de baas waren) – verbood in 1813 het begraven in de kerken. Er werd maar moeizaam gevolg aan gegeven. In 1869 kwam er een absoluut verbod. Geen uitzonderingen meer !
De laatste die in de kerk van Wemeldinge begraven werd was een dominee: Jan Kamerman, die 24 jaar de Gemeente aldaar geleid had (van 1828 tot 1852).
De oude christelijke kerken bevatten veel symbolische voorstellingen. Ook op de grafzerken kom je ze tegen. Zoals het Lam God ‘met de kruisvaen hoog in top’. Op de meeste zerken zijn aan de vier hoeken de symbolen van de 4 Evangelisten aangebracht: de arend voor Johannes, de gevleugelde mens voor Mattheüs, de gevleugelde leeuw voor Markus en de gevleugelde os voor Lukas. Er zijn verschillende verklaringen voor die symbolen. Zo laten zij gezamenlijk het hele gebeuren van Jezus als de Zoon van God zien: zijn geboorte en menswording (Mattheüs), zijn offerdood (de os van Lukas als offerdier), zijn opstanding (de overwinnende leeuw van Markus) en zijn hemelvaart (de adelaar van Johannes).
Een symbool wat we allemaal vaak gezien hebben is het haantje op de toren. Het is bij de laatste restauratie weer mooi verguld en stevig vastgezet. In een oudkerkelijk lied horen we de betekenis ervan:
De haan, de bode van de dag,
vertelt het naderende licht,
ons roept de Wekker van den geest,
de Heer, tot nieuwen levensweg.
”Staat op, staat op!” zo roept de Heer …
en waakt: dra zal Ik bij u zijn!”.
(een lied van Aurelius Prudentius Clemens uit de vierde eeuw, Gezang 275 van de Oude Bundel)
In het Liedboek der Kerken vinden we hetzelfde lied: Gezang 371
De haan kraait dat de dag begint,
het Licht het duister overwint.
Christus spreekt in het hart ons aan
om tot het leven op te staan.Sta op uit slaap en nacht, roept Hij,
bedwelmend is hun heerschappij.
Treed kuis en zuiver aan het licht,
en waak: Ik nader ten gericht.
Maar de haan herinnert ons ook aan de verloochening van Petrus!
Dus aan onze zonde. Hij zegt als het ware: ”pas op, kijk uit…”. We moeten dat haantje maar altijd in de gaten houden!
De pas gerestaureerde kerk heeft een rijk verleden. Zij is waarschijnlijk de moederkerk van oostelijk Zuid-Beveland, dus ouder en belangrijker dan de ‘veel hoger van de toren blazende’ zusterkerken in Kapelle en Kloetinge! We lezen in het boek op bladzijde 15:
In een vroeg stadium van parochiestichtingen in deze streken moet van de Westmonster in Middelburg een aantal dochterkerken zijn afgescheiden, vermoedelijk vier, namelijk een kerk in het oosten van Zuid-Beveland, bijna zeker die van Wemeldinge, de kerk van Monster op Borssele, de Noordmonster te Middelburg en de kerk van West-Souburg. Kerken van het kapittel van Oudmunster in Zeeland worden voor het eerst – als reeds bestaande parochies – in 1233 met name genoemd.
Was de kerk de eerste eeuwen van haar bestaan een belangrijke Rooms-Katholieke parochiekerk, na de Hervorming werd dit anders, zoals bijna overal in het Zeeuwse. De Hervorming kwam vrij laat op gang in onze regio. In Goes werd nog in 1563 een brandstapel opgericht en de doopsgezinde (dus ketterse!) Jan Janszoon Grendel daarop levend verbrand. Het waren me toen de tijden wel!
Goes was een bolwerk van de (Rooms Katholieke) Spanjaarden en is als laatste van de Zeeuwse steden tot de (Protenstantse) Prins van Oranje overgegaan (bij de ‘satisfactie van Goes’ in 1577). Het jaar daarop kwam het volk, aangestoken door de ‘nieuwe leer’, in beweging en het plunderde de Maria Magdalenakerk. Op 8 oktober 1578 kon in die kerk de eerste protestantse preek worden gehouden. Het ging toen snel met de Hervorming op ons eiland. Al op 1 december van hetzelfde jaar deden in de omliggende dorpen zeven predikanten hun intrede, in Kapelle, Baarland, Heinkenszand, Nisse, Hoedekenskerke, Kruiningen en Wemeldinge.
Het is zeker niet van de ene dag op de andere gegaan, dat kan ook niet. Hervorming van het geloofsdenken is een proces, dat jaren, ja zelfs generaties duurt. Er waren nog maar weinig echte Calvinisten. Ook waren er niet zoveel echte Rooms-Katholieken meer. De meesten kerken de kat uit de boom, zoals dat gaat. Ook de ambachtsheren en de vooraanstaanden op het eiland waren niet zo direct voor verandering. Dat ligt ook niet in de Zeeuwse aard denk ik. Het werd meer van bovenaf opgelegd door allerlei beperkende maatregelen tegen de rooms-katholieken en de belangrijke verplichting alle onderwijs te geven in overeenstemming met de ‘gereformeerde’ opvattingen (hervormd heette toen ‘gereformeerd’). In Wemeldinge schijnt echter al spoedig een behoorlijke Gemeente te zijn ontstaan. We lezen immers bij de tweede predikant van Wemeldinge, Pieter van Orliens (1580-1606), in de predikantenlijst: ”al waar hij zijnen dienst aanvaardde: onder denzelven had hij het bijzondere geluk zijne gemeente grootendeels den Hervormden dienst te zien aankleven en ook een aantal van Kattendijke daarmede te verenigen”.
En wie niet goed meedeed werd onder tucht gesteld! Vooral het kermisvermaak was de kerkelijke overheid nogal eens een doorn in het oog. Van oorsprong hadden ze iets met elkaar te maken, kerk en kermis. Kermis is immers afgeleid van kerkmis, en dat slaat op de kerkmis die jaarlijks ter gelegenheid van de kerkinwijding werd opgedragen. Daar kwam toen een jaarmarkt bij, een goede gelegenheid voor de kooplui, wat van heinde en ver ging men op die dag naar de kerk. Het ontaardde nogal eens in brasserijen en geweldpleging. Telkens lezen we in verslagen van de Kerkeraad uit de eerste tijd na de Hervorming de vermaning ”dat de gemeynte Jesu Christi in deze plaetse geen gemeynschap en souden hebben aende kermisse, dat afgodische werck der duysternisse …” (1648). Wie er toch aan meedoet wordt van het Heilig Avondmaal buitengesloten. Maar ook toen gold: de geest is wel gewillig, doch het vlees zwak!
Tenslotte moet ik nog de beroemde orgelkwestie ter sprake brengen. In 1787 komt in het testament van de Maria Coomans, de ambachtsvrouwe van Wemelding, die (net als haar voorgeslacht) heel veel voor Wemeldinge en de kerk heeft gedaan, de merkwaardige bepaling te staan ”dat … geen orgel ten dienste van het gesang in voornoemde kerk, voor rekening derselve kerk gemaakt, nog opgerigt worde”. Er werd de kerk een zeer groot legaat geschonken: 700 ponden grooten vlaams (oftewel 4200 gulden, dat zou in onze tijd zoiets als vijf miljoen zijn!). Werd er toch een orgel in de kerk geplaatst, dan kwam het legaat te vervallen. In het begin van deze eeuw werd er toch wel grote behoefte gevoeld aan een orgel. Iedere kerk had het…, alleen Wemeldinge niet! Er werd een orgelcomité opgericht. Maar de vraag was nog steeds: hoe komen we van die bepaling af? Een lastige kwestie! U begrijpt het: de gemoederen liepen soms hoog op, er waren voor- en tegenstanders. Ja, dat orgel wilde iedereen wel, maar om tegen het testament in te gaan, dat vond menigeen onbehoorlijk. Pas in de jaren vijftig komt er schot in deze precaire aangelegenheid. Ds. van Ieperen – de toenmalige predikant – riep de hulp in van de Synode en deze won bij de Overheid rechtskundig advies in. Er kwam het advies een aparte Stichting voor het orgel in het leven te roepen, die het orgel ook zou betalen. Dan zouden er verder geen juridische problemen meer zijn met het legaat en het orgelverbod. En zo is het orgel er na 200 jaar toch gekomen!
Het kwam van Kruiningen. Daar was het orgel in de Hervormde kerk door waterschade (watersnoodramp 1953) afgekeurd en het werd in 1957 verkocht voor een luttel bedrag. Wemeldinge zag daar wel wat in, want het was een Van Dam-orgel uit Leeuwarden, een destijds (vorige eeuw) zeer bekende orgelbouwer. Het orgel werd gerestaureerd en in 1958 geplaatst. Maar het kon nog beter. In 1983 lukte het ’t orgel op de lijst van monumentale orgels geplaatst te krijgen.
Dat betekende, dat er nu ook Rijkssubsidie verkregen kon worden voor een kundige en uitvoerige restauratie. Daar is men nu mee bezig. De befaamde orgelbouwers Flentrop uit Utrecht brengen het orgel weer in de oorspronkelijke staat (uit 1899) terug (kosten 4 ton). Misschien dat het werk volgend jaar klaar is. Dat zal een feest worden, wanneer het mooie orgel zijn eerste “authentieke” geluid zal laten horen in Wemeldinge’s schone gerestaureerde kerk!
Rond de orgelkwestie wordt geschreven over “Ds. van Leperen – de toenmalige predikant -“. Het betreft mijn vader; hij was Ds J.G. van Ieperen (1909-1988) en was predikant in Wemeldinge van 18-11-1951 tot 22-9-1957.
Dank voor uw reactie! En de correctie van de naam! Dank zij uw vader heeft Wemeldinge nu een monumentaal orgel;, daar magn u best trots op zijn!
Een wat late reactie. Als kinderen zijn we zeker trots op onze vader (ook op onze moeder overigens, altijd op de achtergrond overigens).
De naam is gecorrigeerd.