Veel Romaanse kunst vind je nog terug in oude kloosters, In Bourgogne heb je b.v. nog een oud Cisterciënser klooster in Fontenay.
De Cisterciënsers waren een reactie op de Benedictijnen, de kloosterorde die in de 5e eeuw gesticht was door Benedictus. Het was in de eerste eeuwen van het Christendom gebruikelijk om ergens in de wildernis te gaan wonen als een soort kluizenaar om daar je leven aan God te wijden. Benedictus propageerde een soort huis te bouwen om daar de kluizenaars een onderkomen te bieden. Bedoeld werd een hemels Jeruzalem hier op aarde.
Zo ontstonden de kloosters. Het woord “klooster” is afgeleid van het Latijnse “claustrum”, dat is “afgesloten ruimte”. Benedictus stelde een dagelijkse cyclus in van gebeden en arbeid en rust volgens de zgn.Benedictijner regels. Sommige van deze kloosters werden steeds groter en rijker (door legaten) en dus machtiger. En dat riep weerstand op. Sommigen traden uit, omdat zij vonden dat het nooit zo bedoeld was. Zij zochten de eenvoud en de armoede. Enkelen van hen begonnen nieuwe kloosters, o.a. in Clervaux en Citeaux.
Bernard van Clervaux werd de meest aansprekende figuur van deze richting. En zij kregen de naam van Citeaux: Cisterciënsers. Enkele van hun kloosters (12e eeuw) zijn nog over gebleven. De meest bekende is die van Fontenay in Bourgondië (1139-1147). Zij worden gekenmerkt door soberheid en eenvoud, als protest tegen de verwereldlijking van de Kerk en met name de Benedictijner kloosters (met name dat van Cluny!).
Mevr.Aly Brug beschreef dit klooster in haar artikel in het Centraal Weekblad van 24 augustus j.l. aldus:
“De eerste aanblik van de kruiskerk geeft duidelijk de cisterciënzer gedachte weer: geen tierelantijnen, maar soberheid. De toren ontbreekt, boven het simpele portaal zijn zeven lancetvormige vensters aangebracht als vewijzing naar de zeven sacramenten. Kleine vensters in de langgerekte kerk laten het daglicht nauwelijks toe. De forse pijlers vertellen over strengheid en kracht, maar bij rondwandelen ervaar ik ook zuiverheid en een sacrale sfeer. In de noordelijke arm van de kruiskerk staat eenzaam op een sokkel Onze Lieve Vrouwe van Fontenay, ze stamt uit de 13e eeuw en is prachtig. Ik aai voorzichtig langs haar stenen kleed, ze reageert niet, heeft slechts aandacht voor haar Kindje.”
We gaan naar binnen en worden direct getroffen door het spitsboogvormige tongewelf met prachtige gordelbogen. Er is een diffuus licht: alleen uit de kleine vensters van de Oostelijke en Westelijke façade komt licht naar binnen. Midden in de kerk gaat een trap omhoog, naar de grote slaapzaal van de monniken.
Aly Brug gaat verder: “We beklimmen de nachttrap en staan in de slaapzaal Een vloer van keien, maar het daglicht mag hier binnenkomen. Fraai is het gewelfde plafond van kastanjehout. We dalen weer af, een kleine deur naast de nachttrap geeft toegang tot de kruisgangen en dan is het roerloos genieten van opperste schoonheid.”
Hier bevinden we ons in het klooster en in gedachten zien we de monniken rondlopen, met een brevier in hun handen. In het midden is een hof. En op het eind van één van deze gingen ligt de kapittelzaal, waar de maaltijden werden gehouden en elke dag een kapittel uit de orde-voorschriften werd gelezen. Je droomt hier weg in een ver verleden. Kijkt u maar naar de foto’s: zij spreken voor zich zelf!
Mooi, wil ik ook wel een keertje heen. 🙂
Hallo, waarom zijn de slaapzalen van monniken in een klooster in verbinding met de kerk? Zou u uw antwoord via mail beantwoorden. Dank u