Het geloof staat bij Luther centraal. “Sola fide” was als ’t ware zijn lijfspreuk. Alleen door geloof kom je in de goede relatie met God te staan. Zelf kun je daar eigenlijk niets aan doen. Het moet je van God Zelf geschonken worden. Al doe je nog zo goed je best, met allemaal “goede werken”, je kunt God daarmee niet bereiken. Luther noemt dit zelfs “werkheiligheid”, alsof je Gods genade kunt “kopen”. Nee, het is alles genade. Daarom: “sola fide, sola gratia!” Een mens kan zich wel openen voor die genade door veel in de Heilige Schrift te lezen, want dáár horen we hoe God de arme zondaar vergeeft en in genade aanneemt. Dat is Gods gerechtigheid! Zo komen we tot: “Sola fide, sola gratia, sola Scriptura!”
Maar dat betekent toch niet, dat Luther de mensen ook niet aanmaant om “goed en recht” te leven, waartoe ook de goede werken behoren. Luther haalt daarvoor de tekst uit de Bijbel aan, waar Jezus spreekt over een boom, die goede vruchten draagt. Elke goede boom draagt goede vruchten, maar een slechte (luie) boom brengt slechte vruchten voort. Een goede boom kan geen slechte vruchten voortbrengen en een slechte boom kan geen goede vruchten voortbrengen. Dat wil dus zeggen, dat de daden van een mens corresponderen met zijn aard, zijn wezen, zijn persoon. De werking gaat van binnen naar buiten. “Waar het hart vol van is, daar vloeit de mond van over”.
Maar daar alle mensen zondaren zijn, moet er dus iets met de mens gebeuren. De boom moet “genezen” worden. Er moet een “nieuwe” mens geboren worden.
Van zichzelf uit is de mens daartoe niet in staat. Daarom zendt God Christus om in Hem de mensen genadig te zijn en nieuw te maken. Als iemand in Christus is, dan is hij een nieuwe schepping! Dat moet in ons leven zichtbaar worden. Daartoe dienen de goede werken, om de nieuwheid van ons leven zichtbaar te maken. Luther zegt het zo: fides facit personam (het geloof maakt de persoon). Dus het is niet zo, dat je door het doen van goede werken Gods gerechtigheid (Zijn genade en vergeving) verwerft, maar andersom: dat je staande in het geloof (dus als gerechtvaardigde) goede werken gaat doen.
In de R.K. Kerk van toen werd onderscheid gemaakt tussen goede werken, die te maken hadden met vroomheid en geestelijk leven, en gewone “aardse” goede werken. Die laatste waren natuurlijk niet zo belangrijk. Voor Luther is er geen verschil! Dat komt ook hierdoor, dat Luther geen verschil maakt tussen geestelijke en gewone aardse beroepen. Een priester of monnik is niet belangrijker dan een timmerman. In elk beroep kan een Christen zijn “roeping” uitleven. Het zou goed zijn, wanneer wij dat in onze tijd ook weer meer gingen beseffen. Wij maken dan wel geen onderscheid tussen geestelijke en aardse beroepen, maar zijn wel zeer gevoelig voor de plaats, die wij op de maatschappelijke ladder innemen. Voor Luther zijn alle mensen gelijk, hoog of laag, arm of rijk, gezond of ziek, iedereen moet leven naardat God hem gegeven heeft. Je doet gewoon wat voorhanden is, wat je hand je geeft te doen.
Een Christen leeft niet in zich zelf, maar in Christus en dan ook in zijn naaste, in Christus door zijn geloof, in de naaste door de liefde. In het geloof stijgt hij op tot God, uit God daalt hij weer neer door de liefde, en zó leeft hij altijd in God en goddelijke liefde.