Onze psalm verplaatst ons naar de tijd, dat de Joden in heel moeilijke omstandigheden waren. Het waren met recht ‘donkere tijden’. Het volk was zijn vrijheid kwijt en werd bovendien nog verdrukt. En dan komt de vraag: wat moeten wij doen? Uit de psalm, die eigenlijk een bedevaartslied is, blijkt dat ze rustig op weg zijn gegaan naar Jeruzalem. Nu denk ik: toch niet zo bepaald rustig, dat blijkt ook wel uit hun gebeden. Want bidden doen ze, hartstochtelijk roepen ze tot hun God. Zoals bij ons een arbeider let op zijn ‘voorman’ en zoals een kind kijkt hoe vader of moeder het doet, zo heffen zij hun ogen tot God in de hemel. “Zie, ik hef mijn ogen tot U”. En dan reizen ze gerust verder. Moet het voor ons ook niet zo zijn? De ogen opgeheven tot God mogen en kunnen we gerust verder ‘reizen’. Als de reis door moeilijke omstandigheden voert, raak dan niet in paniek, en wijk niet te snel af van de gewone gang van zaken. Ga rustig en gewoontjes door, gewoon doen wat de hand vindt om te doen. Immers God zorgt voor u. U heeft een goede Gids die met u meegaat, ook al moet het gaan door het ‘donkere hal van de schaduwe des doods’ (ps. 23). Gaat de reis door blijde omstandigheden, we gaan bv. op vakantie. We heffen biddend het oog omhoog. Alles voor God neerleggend, onze blijdschap, onze onzekerheid, onze onrust, maar ook ons vertrouwen in de goede afloop, want renslotte zijn we in Zijn handen veilig en wel geborgen. God regeert altijd. En dat is een rustig gevoel. Daarom, of we plezier hebben of verdriet ervaren, of we gebukt gaan onder een kruis of opgetild worden van vreugde, altijd op Hem letten, opdat Hij ons genadig zij en voor ons het leven zinvol en draaglijk make.
De Heer zal u steeds gadeslaan,
opdat Hij in gevaar
uw ziel voor ramp bewaar.
De Heer, ’t zij g’in of uit moogt gaan,
en waar g’u heen moogt spoeden,
zal eeuwig u behoeden.
Ps. 121 vers 4.