Aanraken

De mens heeft er altijd behoefte aan gehad achter alles wat hem overkwam naar de oorzaken of de schuld te zoeken. Maar dat is niet altijd mogelijk…

“En Hij strekte de hand uit en raakte hem aan…”
Mattheüs 8,3

Een melaatse kwam tot Jezus, een getekend mens, vol met etterige zweren en littekens. Vingers en tenen zijn weggevreten. Alleen met zijn onafscheidelijke stok kan hij zich nog staande houden. Hij valt voor Jezus neer en zegt: Here, indien Gij wilt, kunt Gij mij reinigen? En Hij strekte de hand uit en raakte hem aan en zeide: Ik wil het, word rein. En terstond werd hij rein van zijn melaatsheid.

Een melaatse draagt een afschuwelijk lot. Hoe zou dat komen? De mens heeft er altijd behoefte aan gehad achter alles wat hem overkwam naar de oorzaken of de schuld te zoeken. Het lijkt ook logisch, dat er verband bestaat tussen oorzaken en gevolg, dus tussen iets in het leven van de mens en zijn ziekte of ongeluk. Zo zijn zegswijzen ontstaan als “het kwaad straft zichzelf’. Om nu het kwaad te kunnen bestrijden, dient men de oorzaak ervan te kennen. Maar dat is niet altijd mogelijk. Vaak is het een raadsel.

En dan ligt het voor de hand om naar God te wijzen! “God zal het kwaad wel gestuurd hebben om een mens te straffen of bij te sturen of te beproeven. God zal er wel Zijn bedoeling mee hebben.” Deze gedachte heeft dikwijls tot groot onrecht geleid: zieken zoals melaatsen werden uitgestoten, en soms zelfs werden hele kolonies uitgemoord; ze waren immers toch door God vervloekt! Nog hoor je wel eens de vraag: “Waar heb ik het aan verdiend?” Meestal gevolgd door een opsomming van dingen die men toch zo goed gedaan heeft in het leven: “Ik heb altijd iedereen het zijne gegeven, ik heb God geëerd en zoveel ik kon mijn medemens geholpen. Waarom pakt God mij nu, terwijl de grootste boeven vrij uit gaan…”

Vandaag weten we veel meer over ziekten dan vroeger. We weten bijvoorbeeld dat veel ziekten veroorzaakt worden door geheimzinnige bacteries, dat zijn minuscule één-cellige wezentjes die ook dienen om het leven in stand te houden. Wij zoeken dan ook nu het antwoord op ons “Waarom?” eerder in gebrek aan hygiëne of andere ongelukkige omstandigheden dan in Gods wil om de mens te straffen. Dat betekent een totale omwenteling in ons omgaan met zieken. Zij worden niet meer als “tweederangs-mensen”  beschouwd, maar veeleer als “de eersten”, omdat zij de hulp het meest nodig hebben. Wie heeft ons dat beter laten zien dan Jezus? Voor Hem is het oude verband tussen zonde en ziekte (lees Joh.9, 2 en 3), menselijke schuld en goddelijke wraak onmogelijk geworden, omdat Hij als de Zoon weet van de liefde van vader, Die niet wil dat één van Zijn mensen verloren gaat!

Daarom ook is er voor Jezus maar één manier om met onze melaatse om te gaan: Hij raakt hem aan! En dat was nu juist in de ogen van de mensen van toen hetgeen beslist verboden was! Melaatsen immers hoorden bij het uitschot van de samenleving, zij waren verdoemd door God en mensen. Je moest hen afzonderen, wèg! Maar voor Jezus waren ze niet “wèg”, integendeel: zij waren Hem heel nabij. Hij ging bij melaatsen op bezoek (Matth. 26,6 en Marc. 14,3). Hij raakte hen aan: de afstand smolt helemaal weg… Hij werd bijna één met hen (ís dat niet de betekenis van aanraking?). De God van Jezus is geen wrekende God, en de zieke mens is geen speciale ‘zondaar’, maar iemand die onder de ontferming van God staat en extra hulp nodig heeft.

De ‘armen’ en de ‘kinderkens’ worden ‘zalig’ geheten, de -niet in tel zijnde!- vrouwen dienen de Heiland, lammen, blinden en melaatsen worden met ere genoemd bij de openbaring van het goddelijke Evangelie: de blijde Boodschap was juist dat zij vrij waren, niet meer uitgestoten, maar in ere aangenomen.”Zelfs vindt de mus een huis, o Heer; en de zwaluw een nest voor zich, waar zij haar jongen neerlegt; Uw altaren, o Here der Heerscharen!” Zo zong al heel vroeg de  Psalmdichter. De mus gaat vóór de zwaluw in Gods Koninkrijk. De hulpbehoevende mus krijgt een huis toegezegd, de fiere sterke zwaluw ‘slechts’ een nest. Wie het meeste behoeft, wordt het meeste geschonken! Jezus wil, dat wij daarop letten, en evenzo doen!

Denk aan de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan: Jezus eindigt met de vraag: “wie is de naaste geweest van de man, die in handen der rovers is gevallen?” Het blikpunt ligt dus bij het slachtoffer, en niet  bij de helpers! Het slachtoffer, zijn nood bepaalt of ik ‘naaste’ wordt (als ik hem ga helpenl). Laten wij ons afvragen: van wie ben ik naaste? Wie heeft mijn hulp nodig? En dan niet weglopen, maar ‘aanraken’, zoals Jezus deed, de grote Barmhartige Samaritaan. ‘Wie hem barmhartigheid bewezen heeft’ moesten de Schriftgeleerden tenslotte erkennen in Luk. 10.

“Ga heen, doe gij evenzo!”

 

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *