De zeven zondagen voor Pasen worden in de kerkelijke traditie de Lijdenszondagen genoemd. We denken dan aan het lijden van de Heer en aan het lijden van mensen overal in de wereld. We kennen het verhaal van Job uit het Oude Testament. Sommigen van ons kennen dit verhaal uit hun eigen leven.
De ene dag heb je nog alles. De andere dag is het alsof alles je wordt ontnomen. We blijven alleen met onze vragen:
Waarom overkomt mij dat?
Waar heb ik dat aan verdiend?
Is dit rechtvaardig?
Hoe kan God dit toelaten?
En dan zijn daar die vrienden, zoals bij Job. Vrienden, die bij ons blijven -wat er ook gebeurt – die naast ons blijven zitten – zonder veel woorden – die ons de ruimte geven voor verdriet, voor woede en opstandigheid.
Maar ook zijn daar vrienden, die het niet langer kunnen uithouden. Vrienden, die zeggen: Hoe kun je zo ondankbaar zijn? Je hebt het toch altijd goed gehad? En je wordt nu toch ook goed verzorgd, niet waar? Of vrienden, die zeggen: Kijk eens naar anderen, die zijn er nog zoveel erger aan toe. Of: het had nog veel erger kunnen zijn, wees nu maar tevreden!
Lijden en verdriet maken ons zo afhankelijk. Lijden en verdriet kunnen ons ook sprakeloos maken, tot mensen zonder woorden. Zoals we de vorige keer gehoord hebben uit Psalm 39: “Ik was verstomd en deed mijn mond niet open.” En dan zien we uit naar mensen, die ons ruimte geven om ons verdriet te uiten, mensen die niet zoveel zeggen, die gewoon stil bij je zitten net als de vrienden van Job aanvankelijk… Mensen, die niet zeggen dat het erger had gekund, of dat we ons groot moeten houden; mensen, bij wie we zwak en kwetsbaar mogen zijn.
Zo’n mens is Jezus voor de mensen, die lijden. De Evangeliën staan er vol van: Jezus ziet de lijdende mens staan, loopt er niet aan voorbij… Hij Ziet die mens als een mens met een geheim, als een persoon met een naam, en niet als een “moeilijk geval”… Ook Zijn eigen lijden duwt Hij niet weg. Hij neemt het op Zich, het gaat iets voor Hem betekenen. Zo doet Hij ook met ons lijden: Hij zwakt het niet af, maar wel: Hij wil bij ons zijn, naast ons, en neemt ons lijden op Zich. In Zijn eigen lijden heeft de Heer zich ten diepste met ons verbonden. Hij is niet aan de kant gaan staan. Hij wilde niet van een hoogte toekijken naar onze martelgangen. Hij is kwetsbaar en open bij ons gaan staan, als één der onzen. Hij heeft Zichzelf niet willen redden, integendeel: Hij heeft Zichzelve gegeven in de diepste afhankelijkheid tot de dood toe… aan ons o zo afhankelijke diep gekwetste mensen.
Daardoor kan nu in ons de hoop groeien
– dat er geborgenheid is en redding in onze verlorenheid
– dat wij mensen eenmaal open zullen gaan en zullen zien en horen en verstaan
– dat wij niet alleen onze lijdensweg hoeven te gaan
Die hoop wordt telkens in ons bevestigd en kan dieper in ons groeien
door mensen om ons heen
– die ons blijvend de moeite waard vinden
– om naar ons te luisteren
– om bij ons te blijven
– om onze uitgestoken hand vast te houden
door mensen
– die aandacht voor ons hebben
– die ons nabij zijn als we”zwak” zijn,
weerloos, vertwijfeld en soms zelfs wanhopig
door mensen
– die ons bijstaan, wanneer we ons voelen als vogels in het net, als geboeide mensen, strompelend door het leven.
Het is de hoop van Gods kinderen, zoals Paulus die beschrijft in Romeinen 8, 18-30:
“Want ik ben er zeker van, dat het lijden van de tegenwoordige tijd niet opweegt tegen de heerlijkheid, die over ons geopenbaard zal worden… Want in die hoop zijn wij behouden. Maar hoop, die gezien wordt, is geen hoop, want hoe zal men hopen op hetgeen men ziet? Indien wij echter hopen op hetgeen wij niet zien, verwachten wij het met volharding…”
(Tekening van een jonge Lucy Kroes.)