Toen keerden zij terug naar Jeruzalem

De Geest komt niet tot het individu, dat zich in hoogmoed van de anderen afzondert, de egoïst die alleen maar met zichzelf bezig is. Maar de Geest komt tot hen, die zich samen verbonden voelen en zich verantwoordelijk weten voor een heilige taak.

Handelingen 1, 12a

Toen keerden zij terug naar Jeruzalem. Het zijn de 11 discipelen, nadat zij op de Olijfberg hadden gestaan en de afscheidswoorden van de Heer hadden gehoord. Toen hadden zij de Heer naar de hemel zien gaan.

Dat was een mooi moment geweest in hun leven, het mooiste, dat zij ooit hadden meegemaakt. De Meester, Die op Golgota nog zo was vernederd, was nu door de Vader verheerlijkt en opgenomen in heerlijkheid. In de heerlijkheid, Die Hij vóór de wereld al bezat Een geweldige ervaring voor de discipelen, die eigenlijk al alle moed en hoop verloren hadden. Dat kunnen we ons toch indenken. Wat een verheven moment! En toen keerden zij terug naar Jeruzalem!

Er ligt een tegenstelling tussen die twee plaatsen: de Olijfberg en Jeruzalem. De berg van de verheerlijking en de stad, die de profeten doodt en kruisigt die tot haar gezonden zijn. Hadden zij niet liever die stad vermeden? De stad, waaraan zij zulke droeve herinneringen bewaarden? Zouden ze niet liever de stilte van het Judeese berglandschap opgezocht hebben om daar wat na te genieten van die heerlijke Hemelvaartgebeurtenis?

Natuurlijk had Hij daar wel over gesproken tijdens Zijn leven. Dat Zijn Koninkrijk zou beginnen in de Godsstad Jeruzalem. Maar dat zou een Jeruzalem zijn, dat overwonnen was, een hemelse stad. Maar nu moeten zij terug naar dat aardse Jeruzalem, dat nog vol is van strijd en verzet tegen het Evangelie. En zij moeten daar maar afwachten de tijden en gelegenheden, waarover alleen de Vader de beschikking heeft. Het moet voor die discipelen wel een heel moeilijke gang geweest zijn, terug naar Jeruzalem. Bijna net zo moeilijk als enkele maanden geleden, toen de Heer tot hen zei: “Zie, wij gaan op naar Jeruzalem en de Zoon des mensen zal overgeleverd worden aan de overpriesters en de Schriftgeleerden en zij zullen Hem ter dood brengen” (Matth. 20,18).

Wij kunnen ons dat alles vandaag ook nog indenken, hoewel wij met onze Hemelvaartsbeleving maar een zwak aftreksel hebben van wat zij toen beleefd hebben. Wij geloven in de Hemelvaart van onze Heer en Hemelvaart wordt wel eens terecht de hoogste Christelijke feestdag genoemd. “God heeft Hem bovenmate verhoogd en de naam boven alle naam gegeven” zegt Paulus in Philippenzen 2. We zijn daar echt blij om en we zouden zoiets voor onszelf ook wel willen meemaken. Misschien hebben wij ook wel eens zulke verheven momenten in ons leven meegemaakt, waarin je je al in de hemel waande. Maar dan moest je weer terug, naar de harde werkelijkheid van elke dag, naar een wereld die niet op geloof berekend is. Je hoort daar wel eens van, als iemand op de rand van de dood gelegen heeft en toen door reanimatie weer terug moest, het harde leven in. He was er zo mooi, zo prachtig licht, aan die andere kant van de tunnel. Maar dan moet je weer terug naar het profeten-dodend Jeruzalem!

Die terugkeer van de discipelen is een daad van gehoorzaamheid. De Heer had het hun immers bevolen. De wereld, ja zelfs Gods eigen volk, laat God los. Maar God laat die wereld en Zijn volk niet los! Al worden zij ontrouw, God blijft trouw. Het is daarom, dat zij weer terug moeten, de discipelen. Want God wil het wonder doen, dat Hij uit deze kring van zwakke mannen, die allemaal van Golgota waren weggevlucht, een gemeenschap sticht om Zijn Naam en Evangelie over heel de wereld uit te dragen.

Zij moeten terug gaan naar Jeruzalem om de strijd aan te gaan. Maar niet als wanhopige en machteloze mensen, maar als mannen die zich gesterkt en aangespoord weten door hun Heer in de hemel. Had Jezus hun bij Zijn heengaan niet beloofd, dat zij kracht van Boven zouden ontvangen? “Gij zult kracht ontvangen, wanneer de Heilige Geest over u komt en gij zult Mijn getuigen zijn te Jeruzalem en in geheel Judea en Samaria tot het uiterste der aarde” (Handelingen 1, 8). En dat geeft hen moed om weer terug te gaan, hoe moeilijk het ook is. Het is geen blinde gehoorzaamheid, er zit verrouwen in: zij mogen daar wachten op de vervulling van de belofte van de Heiland. Er wacht hun wel een ontzaggelijke arbeid, waar zij zich veel te gering voor vinden. Maar zij hoeven niet te vertrouwen op eigen kracht, zij mogen rekenen op de grote Bijstand, de Trooster, de Geest van Hierboven.

En precies zo ligt dat ook voor ons, die Hemelvaart gevierd hebben. Net als de discipelen zouden ook wij wel eens de neiging hebben om de wereld te ontvluchten, om je in je geloof terug te trekken en je af te zonderen van ’t o zo zondige en ongelovige Jeruzalem. Maar wij moeten terug, de wereld in. Wij krijgen die opdracht van God. Maar God helpt ons ook daarbij: wij krijgen de hulp van de Heilige Geest. Het is genade van God, dat die Geest komt. Volgende week zondag gedenken wij dat weer: de uitstorting van de Heilige Geest. Wij mogen ons er nu al op voorbereiden. In onze tekst zien wij dat ook gebeuren. In de eerste plaats is er het vertrouwend wachten van de discipelen. Wachten en tegelijk al getuige zijn! Die taak is ook ons opgedragen. Het betekent, dat wij Zijn Woord bewaren, het blijde Evangelie steeds weer bekend maken. Laten zien, dat je Hem toebehoort. “Dat ik Jezus toebehoor, dankbaar is mijn hart er voor!”

Van Jezus getuigen is geen eenvoudige opgave. Dat kan veel strijd en moeite kosten. Het heeft zelfs honderdduizenden het leven gekost. Het is vaak vechten tegen de bierkaai. Het is de haat van de wereld over je heen laten komen en toch ongebroken blijven. Maar wij mogen op Gods bijstand rekenen, en dat maakt het verschil. Het is afzien van je zelf en opzien tot de Ander! Laten we de anderen tonen welke kracht er in het geloof zit. Maar dan moet je er ook zelf voor open staan en het voeden. Uit ons zelf kunnen we het niet, we zijn niet sterk in het geloof. Wij blijven zwakke, zondige en twijfelachtige mensen. Net als de discipelen trouwens. Ook Paulus wist dat van zich zelf. Maar de Heer spreekt ons aan om ons telkens opnieuw moed te geven: “Gij zult kracht ontvangen, als de Heilige Geest over u komt!” Op Hem en Zijn Woord mogen we vertrouwen, want Hij is gisteen en vandaag en tot in eeuwigheid Dezelfde. Van Hem gaat de kracht uit, die wij vanuit onszelf niet kunnen opbrengen.

Vertrouwend wachten op de Heilige Geest is dan ook in die kracht geloven, dat die ook in je zelf komt! Maar dat kun je niet alleen. Het is daarom nodig, dat je niet op je zelf blijft staan. Daarom staat er in onze tekst: “Zij waren eendrachtig bijeen”. De elf discipelen en de vrouwen en Maria, de moeder van Jezus, en zijn broers, die tijdens Zijn aardse leven niet in Hem hadden geloofd. Er wordt zelfs gesproken over 120 personen! Dat is een hele Gemeente! Eendrachtig bijeen wachten zij op de Heilige Geest. De Geest komt niet tot het individu, dat zich in hoogmoed van de anderen afzondert, de egoïst die alleen maar met zich zelf bezig is. Maar de Geest komt tot hen, die zich samen verbonden voelen en zich verantwoordelijk weten voor een heilige taak. Deze taak: het Evangelie uit te dragen! Ons is een machtig goed toevertrouwd. Wij weten, dat Christus leeft, dat Hij verheerlijkt is, dat Hem macht is gegeven, alle macht in hemel en op aarde. Wij weten ook, dat Hij ons vasthoudt, Dat alles kunnen wij alleen voelen en uitdragen, als wij ons met anderen verbonden weten in een heilig werk. Wij geloven in de gemeenschap der heiligen, één heilige algemene Christelijke Kerk!

Daarom waren zij allen eendrachtig bijeen. Dat betekent niet, dat zij het in alle opzichten met elkaar eens waren. Er zullen ook toen al verschillen in opvattingen geweest zijn. Maar dat geeft niet, je kunt toch samen eendrachtig wachten op de Heilige Geest.

Tenslotte staat er nog, dat zij volhardden in het gebed. Het is niet maar afwachten met de armen over elkaar. Nee, het is werkzaam afwachten, met de handen in elkaar, volhardend in gebed en smeking. Wat zullen die discipelen daar in de Opperzaal gebeden en gesmeekt hebben? Ik denk in de eerste plaats dit: Dat de wrok jegens het profeten-dodend Jeruzalem, de haat tegen hun vijanden, die hun Heer aan het kruis hebben genageld, van hen weggenomen mocht worden. Die afkeer en haat was in de dagen na de kruisiging tot angst geworden, doodsangst. Zij baden, denk ik, vooral om van die angst verlost te worden. Zij zullen gesmeekt hebben om een ontvankelijke geest, de geest van Christus, die voor Zijn vijanden bad: “Vader, vergeef het hun”. Alleen, wanneer we zo’n geest hebben, een geest van vergeving en boetedoening, zal de Heilige Geest in ons kunnen komen.

We moeten terug naar Jeruzalem! De wereld in, vol vertrouwen in de macht van de Heer, ook in ons eigen leven. Wachtend en biddend en eendrachtig bijeen.

Amen.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *