Mattheüs 26, 31
“Gij zult allen aan Mij geërgerd worden in deze nacht. Want er staat geschreven: Ik zal de herder slaan en de schapen zullen verstrooid worden.”
Wij ergeren ons aan lijden. Jezus wist daar ook van! In één van de lijdensliederen wordt het zó gezegd: “Hoe vreemd, dat voor de schapen Zijner weide de herder zelf ter slachtbank zich liet leiden, de heer zich voor de schulden zijner knechten aan ’t kruis liet hechten” (Oude Hervormde Bundel Gez.42, 4).
Lijden is moeilijk, het went nooit. Jezus gebruikt daar zelfs het woord “ergernis” voor. Hij zegt tot zijn discipelen: “Gij zult allen aan Mij aanstoot nemen in deze nacht.” De oude Statenvertaling zegt het nog sterker: “Gij zult allen aan Mij geërgerd worden in deze nacht.” Ergernis gaat heel diep. Het raakt een mens zelfs lichamelijk. Je wordt er misselijk van. Het is een aanslag op je hele wezen, geestelijk en lichamelijk. Dan is er een weerstand, ja zeg maar gerust: een weerzin, een opstandigheid tegen God, die jou zo’n zwaar lot te dragen geeft. Veel mensen willen met de kerk niets meer te maken hebben juist vanwege deze ergernis, omdat zij een hekel gekregen hebben aan dat “kerkelijke gedoe” en aan die schijnheilige mensen, die daaraan meedoen. Ten diepste is het ergernis aan God, van wie je afhankelijk bent. En dat wil een mens niet: afhankelijk zijn, van niets en van niemand! Ook dit is een stukje ergernis voor ons hoogmoedige hart, dat het de lijdende Christus is door Wie wij behouden worden. Wij kunnen het niet verdragen, dat wij door het offer van iemand anders leven gered worden. Daar wil ons hart niet aan. Daar verzet onze hoogmoed zich tegen!
Aan deze ergernis lijden we allemaal. We moeten niet zeggen, dat we daar overheen zijn. We denken dat wel, als we gewoon “Christelijk” leven, maar diep in ons binnenste schuilt toch de opstandigheid. Net als bij Petrus. Die dacht ook, dat hij zo vroom en zo sterk en zo trouw was aan Jezus. Hij was toch de eerste, die de Heer als zijn Heiland beleed, toen hij sprak: “Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God!” Maar hij was ook de eerste, die de Heer als zijn Heiland verloochende, toen hij zei: “Ik ken de mens niet”, zelfs tot drie keer toe.
Is het niet vreemd, dat mensen zich ergeren aan de Heiland, dat mensen zich verzetten tegen hun eigen redding? Toch gebeurt dit! We kunnen ons nog wel voorstellen, dat mensen in opstand komen tegen de Wet, de geboden van God, want die kunnen het ons behoorlijk lastig maken. Maar je ergeren aan het Evangelie? Is dat niet raar? Nee, helemaal niet. Want als we echt met het Evangelie in aanraking komen, als we iets gaan vermoeden, van wat het betekent, dat we alleen door het offer van onze Heiland gered kunnen worden, dan komt alles in ons in verzet. Dat wij daar in ons leven gewoonlijk niet zo veel van merken, komt niet doordat wij zulke goed gelovigen zijn, maar integendeel: omdat wij zo weinig bij het Evangelie stil staan. Want als je werkelijk met het Evangelie in aanraking kwam, dat wil zeggen met kruisdagen en zelfverloochening en vergeving van je naaste, dan zou je het wel merken, hoe heel je menselijke wezen daartegen in opstand kwam.
Wat moeten wij nu daarmee? Wij staan nu midden in de Lijdenstijd, en Jezus zegt tot ons, dat we geërgerd zullen worden aan het Lijden. Ik denk, dat we naar Hem moeten luisteren, en ook dat we een ommekeer moeten maken in ons denken en leven. Er moet misschien wel iets in ons gebroken worden: heel ons opstandige harde hart. Dan worden we andere mensen, noem het”wedergeboren”. We leren de Messias te zien en met Hem te leven en te sterven en op te staan om het Koninkrijk van God binnen te gaan. Die verbrijzeling van het hart wordt in onze tekst ook duidelijk beschreven: “Want er staat geschreven: Ik zal de herder slaan en de schapen van de kudde zullen verstrooid worden”. Als de herder wordt geslagen, dan worden automatisch de schapen van de kudde verstrooid. Die verstrooiing is een soort verbrijzeling van de kudde. Wanneer het Heil geschiedt en de verzoening van de schuld wordt aangebracht en het kruis wordt opgericht, dan komt alles uit elkaar te liggen. Het hart wordt verbrijzeld, de schapen worden verstrooid en straks scheurt het voorhangsel in de tempel en beeft de aarde. Daaraan ligt het, dat alles zo gebrekkig is: ons geloof, de gemeenschap der heiligen, de praktijk van de kerken, heel de wereld in deze crisistijd. Dat is alles zo gebrekkig, omdat het alles in zijn voegen staat te trillen en scheuren vertoont, als het kruis op Golgota wordt opgericht tot verzoening van onze zonden. Vanwege het heil in Christus is alles dus zo gebrekkig. Waar de scheuren gedicht worden, daar komt pas goed aan het licht hoe groot die scheuren wel zijn, hoe intens de gebrokenheid van de wereld wel is.
Maar wanneer je achter al die gebrokenheid heen ziet, dan zie je het wonder gebeuren, namelijk dat alles toch weer mooi en gaaf en onvergelijkelijk harmonisch wordt. De schapen worden verstrooid, zij stuiven naar alle kanten uiteen, omdat de herder geslagen wordt. Hij is de enige, die overblijft. Hij staat daar onwankelbaar, Hij staat daar in hun plaats. En in alle eenzaamheid heeft Hij de pers alleen getreden. Alles wordt op Hem samengetrokken. De nood van het mensenhart, de schuld van de zonde, de toorn van God, het leed en het onrecht in deze wereld. Hij is de Enige, Die dat alles draagt in de eenzaamheid en de duisternis van de Godverlatenheid. Al die gebrokenheid heeft Hij op Zich gebundeld en zó heeft Hij het heil op de aarde gebracht.
Als we dat gaan zien, dan wordt er iets in ons wakker, dat boven alle bevreemding en ergernis en verloochening uitgaat. Iets van schaamte en ook een diepe vreugde. Over het wonder, dat God Zelf, in de gedaante van een mens, de volle nood van het mens zijn draagt. Wij hebben Hem er niet om gevraagd, integendeel zelfs, wij lagen voortdurend dwars. Toch deed Hij het, dwars tegen ons streven in, zó dat wij nooit zullen begrijpen wat Hij doet. Als we dat gaan inzien, dit wonder, dan leren wij Hem Zijn gang te laten gaan, Zijn heilsgang, zonder ons er aan te ergeren… En dan gaan wij er om heen staan, perplex en sprakeloos. Het enige, wat wij dan nog kunnen doen, is schuld belijden en het loflied zingen. Wij verstaan het niet, het kruis van Christus, en we zullen het ook nooit kunnen begrijpen, maar laten we het prijzen en er ons over verheugen tot in eeuwigheid.
Mogen wij zo als Gemeente dit jaar opnieuw de Lijdenstijd beleven, als een ergernis, dat het grote Lijden van Christus nodig is geweest en nog nodig is. Als een ergernis, ook aan ons zelf, dat wij het nog steeds de Heer aandoen. Als een ergernis ja zeker, maar ook als het wonderlijke gebeuren, waarbij we alleen maar met ons hoofd kunnen schudden en zeggen: hoe is het mogelijk, dat God ons zo lief heeft, dat Hij Zijn enige Zoon gegeven heeft…; hoe is het mogelijk! En dan willen wij nog aanstoot aan Hem nemen!
Leer ons, Heer, Uw lijden recht betrachten,
In deze zee verzinken mijn gedachten:
O liefde, die, om zondaars te bevrijden,
Zo zwaar woudt lijden.
Amen.
Die in Christus is, is een nieuwe schepping, het oude is voorbijgegaan.
Ik was dood in en door mijn misdaden, maar nu leef ik door de genade over mij van Jezus Christus.
p.keijnemans@versatel.nl