Handelingen 7, 56
“Zie, ik zie de hemelen geopend en de Zoon des mensen, staande ter rechterhand Gods.”
In Handelingen 6 en 7 ontmoeten we Stefanus, de eerste diaken in de pas geboren Christelijke kerk. Maar hij is meer dan alleen diaken! We zien hem op minstens vier manieren bezig.
In de eerste plaats natuurlijk als diaken. Stefanus behoort tot de zeven mannen, die door de apostelen werden aangesteld om de armen in de Gemeente te verzorgen. Dat waren overwegend weduwen en wezen, In die tijd had je nog geen AOW en Weduwen- en Wezenpensioen. Wat mogen wij daar trouwens dankbaar voor zijn in onze “verzorgingsstaat”! Maar Jeruzalem was al net als onze wereld: open voor allerlei soorten mensen. Ze kwamen van heinde en ver.
En allemaal wilden ze gebruik maken van de armenverzorging van de kerk. In onze tijd hebben we de WMO, waar de mensen, die het nodig hebben, terecht kunnen. En de burgerlijke Gemeenten willen voor de uitvoering van de WMO ook graag samenwerken met de verschillende kerken. In de tijd van Stefanus ging er van de overheid nog niets uit om armlastigen gehandicapten, weduwen en wezen, te helpen. En dat in zo’n internationale stad als Jeruzalem met diverse bevolkingsgroepen en sociale lagen. En zoals dat ook nu nog wel gebeurt: er is rivaliteit tussen autochtonen en allochtonen. De apostelen wilden dat beslist niet, iedereen was voor God gelijk en moest dus ook gelijk behandeld worden. Het gebeurde wel, dat Hebreeuwssprekende (dus Joodse) weduwen voor werden getrokken bij de bedeling, ten koste van de Grieks-sprekende (de allochtonen). De diakenen moesten dat voorkomen!
Er worden twee diakenen met name genoemd: Philippus en Stefanus. Philippus is de man, die in Handelingen 8 een ontmoeting heeft met de kamerling uit het Morenland. Hij is dus niet alleen diaken, maar doet ook aan zendingswerk. Z o zal het met Stefanus ook gegaan zijn: niet alleen bezig met de uitdeling van stoffelijke goederen, maar ook met getuigen en preken. Zo zien we Stefanus staan voor de Joodse Raad, getuigend en prekend. Het wordt de langste redevoering, die we in het boek Handelingen tegenkomen. Wat hij allemaal te zeggen heeft, liegt er niet om. Hij beschuldigt het Joodse volk er van, dat zij altijd al de Heilige Geest heeft weerstaan. Hij lijkt in dit opzicht veel op de oude profeet Jeremia. En net als deze wordt ook hij verworpen, omdat hij “lasterlijke taal zou spreken tegen Mozes en God, tegen de heilige plaats en de Wet”. En toch hingen de mensen aan zijn lippen! En dan probeert men hem op een andere manier het zwijgen op te leggen: hij wordt gevangen genomen en gestenigd. Daarmee wordt hij tot de eerste martelaar in de Kerk.
Stefanus was diaken, prediker en geloofsgetuige en tenslotte martelaar. In al deze functies staat hij voor ons als een discipel van Jezus Christus, vol van de Heilige Geest. Hij weerspiegelt, net als Paulus later zou doen, het beeld van de Heiland. Toen Jezus stierf sprak Hij: “In Uw handen beveel ik Mijn geest”. Zo doet ook Stefanus, toen hij stierf. Hij sprak: “Here Jezus, ontvang mijn geest”. En waar Christus aan het kruis sprak voor zijn moordenaars, daar doet Stefanus precies hetzelfde: “Heer, reken hun deze zonden niet toe.”
Maar vóór zijn sterven heeft Stefanus nog een woord gesproken, dat ons aan het denken moet zetten: “Zie, ik zie de hemelen geopend en de Zoon des mensen, staande ter rechterhand Gods.” Je hoort wel vaker van mensen, die staande op de grens van leven en dood zo’n visioen hebben: een blik in het hiernamaals. Vaak wordt dan gezegd, dat ze door een pikzwarte donkere tunnel kwamen, een schitterend licht tegemoet. Het is een blik zo mooi, dat menigeen later zegt: Wat jammer, dat ik terug moest!” Stefanus kon niet terug, maar heeft ons wel zijn heerlijk getuigenis achter gelaten. Hij zag de geopende hemel! Voor ons is dat een grote troost. Want veel mensen weten niet goed of er wel een hemel is, waar ze naar toe gaan. Nou, u mag het weten, want Stefanus getuigt er van! Hij zag daar de Zoon des mensen, de Heiland Zelf, staande aan de rechter kant van God.
Wat een geweldig getuigenis is dat! Voor ons onzekere twijfelachtige mensen. Later zou Paulus hetzelfde betuigen, als hij zegt dat ons burgerschap in de hemel is. Sterker nog: “wij zondige mensen zijn met Christus in de hemel gezet!” (Eph.2, 6). En de Heidelbergse Catechismus verwoordt het zo: “Wij hebben in Christus ons vlees en bloed in de hemel.” Wij zien het nog niet met onze ogen, maar wij mogen er vast op vertrouwen, omdat we het gehoord hebben uit de mond van Stefanus. Eens zullen wij het ook echt zien! Dit te geloven moet de ruggengraat zijn van ons leven en werken. Zonder deze blik zou het allemaal zo zinloos zijn, ook het diaconaat en de prediking, het lijden en het sterven. Als we het soms moeilijk hebben, ondragelijk moeilijk, dan helpt die blik in de geopende hemel ons verder.
Het leven van u en mij is in Christus verborgen (nu nóg!) in de hemel, maar dat betekent toch ook: geborgen bij God. Christus is onze borg!
Amen
Nu alleen maar “Amen” zeggen,
Al is ’t met gebroken stem;
Dan je hand in Gods handen leggen
En op weg gaan, achter Hem.Nu alleen maar blijven lopen
In het voetspoor van je Heer;
Blijven strijden, blijven hopen,
Wachtend op Zijn wederkeer.Nu alleen Zijn woord vertrouwen:
“Altijd zal Ik met je zijn”;
Als een kind je handen vouwen,
Zijn getuige willen zijn.Al je twijfel af te leggen
En alleen maar Amen zeggen.(Nel Benschop. Uit de bundel “Geloof je dat nog?”)
Ik geloofin God omdat het bestaan van God voor mij de enige verklaring is voor het bestaan van het universum, voor het verschijnsel leven, voor de gecompliceerde bouw van de materie en voo de natuurwetten die alles in het heelal in stand houden.
Maar het bestaan van God is voor mij nog geen zekerheid dat er ook een hemel is waar veel mensen naar toe gaan. Verklaringen van mensen dat ze de hemel hebben gezien zijn voor mij zeer onzeker. Bovenduen geloof ik niet in een zichtbare hemel. God is een geest en dus onzichtbaar en overledenen laten hun stoffelijk lichaam ook hier achter.
Als er al een hemelis dan is dat een geestenwereld, waar de hemelingen God en hun medehemelingen kunnen elkaar alleen op via hun geestesoog zien en benaderen. Boven dien wordt geleerd dat God overal is. Ik vermoed dat ook de zielen van mensen kunnen gaan en staan waar zij willen. De doden zijn onder ons.
Ik ben benieuwd wat Uw reactie op deze ontboezeming zal zijn.