1 Koningen 18, 37
“Antwoord mij, Here, antwoord mij, opdat dit volk wete, Dat Gij, Here, God zijt.”
Wij beginnen vandaag op de eerste Adventszondag een nieuw kerkelijk jaar. Kerkelijk bezien is het vandaag dus Nieuwjaarsdag. En op deze bijzondere dag gaan we luisteren naar één van de oudste Bijbellezingen, die de vroegchristelijke kerk voor de Adventstijd bestemd had. De traditie gaat nog verder terug: naar het oude Jodendom, want de kerkelijke Bijbellezingen sloten ongetwijfeld aan op de lezingen in de tempel en de synagogen op de feesten van de kalender van Israël. December was de maand van het Chanoekafeest, het feest van het licht en de tempelwijding. En die Joodse traditie ging weer terug op de oude heidense natuurfeesten. Zo hebben we in ons Christelijke Adventsfeest dus een hele oude menselijke traditie te pakken! Later, in de vroegchristelijke kerk, is de aansluiting aan de Joodse traditie verloren gegaan en heeft men zich meer laten beïnvloeden door de heidense Romeinse feesten. Zo werd bijvoorbeeld de geboorte van Jezus verplaatst van de Loofhuttentijd naar de tijd van het Romeinse midwinterfeest van de zonnegod, die in de koude en donkere dagen zijn warmte en licht gaf. In de vierde eeuw, zo’n 400 jaar na Christus’ geboorte, is de datum van Kerstfeest toen op 25 en 26 december vastgesteld.
Wij gaan vandaag toch weer liever naar de Joodse wortels terug, naar de oude Messiaanse heilsverwachting. We beleven met het volk van Israël de komst van de Vredevorst en Zijn Vrederijk. Daartoe hebben we 1 Koningen 18 gelezen.
Het is de tijd van de profeet Elia, ongeveer 800 voor Christus. In die tijd was in Israël een heidense afgodendienst opgekomen, geïmporteerd uit Fenicië via de vrouw van koning Achab, de Fenische prinses Izebel. Daarmee waren allerlei heidense gebruiken ingevoerd. Men ging de zon aanbidden en allerlei symbolen van licht en leven en vruchtbaarheid. Maar Elia laat Israël zien, dat Jahweh, de Here God, een licht en een zon is, die sterker is dan alle natuurmachten bij elkaar. Dan gaat Elia ook tot de daad over: hij herstelde het oude altaar van Jahweh, dat ze omvergehaald hadden, Hij kiest 12 stenen uit naar het getal van de zonen van Jakob en ondersteunde daarmee het oude altaar. Het werd tot een symbool van de eenheid van Israël, ook de eeuwen daarna. Op het Chanoekafeest werd dit herdacht. Het is het feest van de “vernieuwing”. Men dacht dan aan de herinwijding van de tempel, maar ook aan de heroprichting van het altaar. Beide waren verwoest geweest, maar in ere hersteld. Wat was er immers met de tempel gebeurd? In de tijd van Alexander de Grote, omstreeks 200 voor Christus, kreeg de Griekse godsdienst in heel het grote wereldrijk steeds meer invloed. Ook in Judea waren er veel aanhangers van dit zogenaamde “Hellenisme”. Het oude geloof werd verloochend en men ging over tot het vereren van beelden, zoals de Grieken deden. De toenmalige koning van Syrië, Antiochus, steunde die Joodse aristocraten, met als gevolg dat er een burgeroorlog kwam, een godsdienstoorlog zoals wij die kenden in vroegere tijden, die tussen de Remonstranten en Contraremonstranten. De ijveraars voor het “oude geloof” wonnen enkele veldslagen onder leiding van Judas Maccabeüs. En toen kon de tempel, die door de Hellenisten was ontwijd door het houden van heidense feesten weer worden ingewijd. Dit gebeurde in 164 voor Christus. Om de herinnering hieraan in ere te houden is men het Chanoekafeest gaan vieren. Het is het ultieme “nee” van het Joodse volk tegen elke poging om hun godsdienst en cultuur onderuit te halen. De oude tempel met het altaar staan hierbij in het middelpunt. Het feest wordt gevierd rondom de Kersttijd, het duurt 8 dagen.’s Avonds worden de lichten ontstoken, de lichten van de 8-armige kandelaar. Men begint met één lichtje en dan komt er in de loop van de 8 dagen elke dag een lichtje bij. In de tijd, waarin de lichten branden, mag niet worden gewerkt. Het is een huiselijk en warm feest midden in de wintertijd, precies zoals ons kerstfeest. Vanouds dachten de Joden op dit feest ook aan Elia, die boven op de Karmel het altaar en dus het oude geloof en dus Gods macht onder het volk weer in ere herstelde.
Op dit laatste, wat er gebeurde op de Karmel, wil ik u nog in ’t bijzonder wijzen. God grijpt in daar boven op de berg om redding te brengen, waar onheil is. Hij brengt werkelijk licht in de duisternis. Hij hoort naar het smeekgebed van Elia!
God hoort naar het gebed van mensen! Dat is toch wel heel bijzonder.
In dit oude verhaal liggen toch wel enkele aanknopingspunten voor het leven in onze tijd. Zo denk ik aan het invoeren van allerlei mythen en riten en symbolen. In onze tijd zijn het de wetten van de natuur en de kringloop van leven en dood en de symboliek van allerlei “spiritualiteit”. De wintersport komt dan in de plaats van het Kerstfeest. Retour á la nature, zei de Franse filosoof Rousseau al. Daar vind je jezelf terug! En God! Het is de geest van Izebel, die bij ons ook her en der de overhand heeft. Maar Elia laat ons vanmorgen zien, hoe de verhoudingen werkelijk liggen: hoe God ons licht en onze zon is, ook daar waar de wereld in duisternis is gehuld. Hij is het leven, ook daar waar de dood verschijnt. Met Kerst, in de geboorte van de Heiland, is dat ten enenmale duidelijk geworden. En zo zingt straks een kerstlied: “Deze zon verdwijnt niet weer….”
Er is nog iets, wat ons in het oude verhaal van 1 Kon.18 opvalt: de sterke nadruk die er valt op het herstel van het altaar. Dat schijnt van groot belang te zijn voor de Joodse gelovige. Voor ons moest dat eigenlijk ook zo zijn. Maar, eerlijk gezegd, zijn we het niet een beetje kwijt? Dat je het licht van God mag ontmoeten bij de “altaren”, dus in de kerk! Bij het begin van de dienst hebben wij het al gezongen met de woorden van Psalm 84:
Hoe lieflijk, hoe goed is mij Heer,
Het huis, waar Gij uw naam en eer
Hebt laten wonen bij de mensen.
Hoe brand ik van verlangen om
Te komen in uw heiligdom.
Wat zou mijn hart nog liever wensen
Dan dat het juichend U ontmoet
Die leven zijt en leven doet.
En dan zeker ook het tweede vers:
Het heil, dat uw altaar omgeeft,
Beschermt en koestert al wat leeft.
En Psalm 134, waarmee we straks de dienst gaan besluiten, zegt eigenlijk hetzelfde:
Die in het huis des Heren zijt,
Zegent zijn naam en majesteit,
Zingt tot zijn eer met luider stem
En heft uw handen op naar Hem.
Daarna mogen we ook onze handen en harten opheffen naar Hem om van Hem de zegen te ontvangen. Israël wist, dat het in Gods heiligdom zijn diepste werkelijkheid mocht beleven. Wij, Christenen, weten dat ook! Door Christus is de oude tempel afgebroken en in drie dagen herbouwd tot het lichaam van Christus, de Gemeente. Het oude is vervuld in het nieuwe, maar het gaat in wezen om hetzelfde: Gods aanwezigheid, Zijn licht, Zijn verbond, Zijn solidariteit met ons. In plaats van in de tempel mag dat nu in de Gemeente beleefd worden. Daar zijn Gods altaren, daar is nóg Gods huis. In plaats van tegen Kerk en Gemeente aan te schoppen moest men dan ook meer kerk en Gemeente zoeken en liefhebben. Want daar, bij Gods altaren, gebeurt het wonder. Daar verschijnt het licht in onze duisternis. In het bijzonder bij dat altaar, waarop het Lam van God geofferd is, Jezus Christus. In Hem verscheen de Zonne der gerechtigheid. Met Hem wordt het pas werkelijk Advent in ons leven. Maar Hij is alleen dáár te vinden, op het altaar van de Gemeente. Daarom is het zo nodig om samen Gemeente te zijn en samen te komen in Gods huis. En zó samen naar het Lichtfeest van Kerst heen te leven!
Tenslotte het gebed. Jakobus stelt in zijn brief Elia als voorbeeld voor allen, die bidden. “Antwoord mij, Here, opdat dit volk wete, dat Gij, Here, God zijt.” Zo bidt Elia. Zo moeten wij ook bidden! Wij halen het vuur van God niet uit de hemel, wij bouwen geen mooie wereld op, wij kunnen alleen maar ons werk doen in contact met het altaar, waar wij om Gods zegen bidden mogen. Wij worden dan biddende werkers. We kunnen misschien niet zo veel als Elia. We krijgen ook geen teken uit de hemel zoals Elia die ontving. Maar wij leven wel uit de herinnering, dat God eens dit teken gegeven heeft in de geboorte van de Heiland. En dit geeft ons het vertrouwen, dat we stug verder mogen gaan op weg naar het Messiaanse Vrederijk. In dat vertrouwen gaan wij opnieuw kerstfeest vieren, het goddelijke licht dat in de wereld kwam in plaats van de midwinterzonnewende. Biddend en dankend gaan we de toekomst tegemoet, naar Gods Koninkrijk toe.
Amen.