Mattheüs 18, 1-6; 19, 13-15; 11, 25
Op dat moment kwamen de leerlingen naar Jezus toe met de vraag:
Wie is nu de grootste in het rijk der hemelen?
En Hij riep een kind bij zich, plaatste het in hun midden en zei:
Ik garandeer jullie: wanneer jullie niet veranderen en worden zoals de kinderen, zullen jullie het rijk van de hemelen niet eens binnen komen. Daarom: wie zich zelf gewoon zal vinden zoals dit kind, die is het grootste in het rijk van de hemelen. En wie zo’n kind opneemt in Mijn naam, neemt Mij op. Maar wie één van deze kleinen, die op Mij vertrouwen, in de val laat lopen, hem moet een molensteen om de hals gehangen worden en hij moet in de diepte van de zee verdronken worden.
Toen werden er kinderen bij Hem gebracht, opdat Hij hun de handen zou opleggen en voor hen zou bidden. Maar de leerlingen straften hen af. Maar Jezus zei: Laat die kinderen! En verhindert hen niet bij Me te komen. Want van hen die zijn zoals zij is het Koninkrijk van de hemelen. En na hen de handen te hebben opgelegd, ging Hij weg vandaar.
Ik dank U, Vader, Heer van hemel en aarde,
Dat U deze dingen verborgen hebt gehouden
Voor wijzen en verstandigen,
En ze toegankelijk hebt gemaakt voor schoolkinderen.
Kinderen hebben iets, waar ouderen jaloers op kunnen zijn!
De Here Jezus zag dat ook, Hij was een goede observator, niets ontging Hem. Hij kende de mensen door en door! Hij zag iets in kinderen, waar veel mensen waarschijnlijk geen oog voor hebben. Iets moois, iets ontwapenends, iets wat nodig is voor het Koninkrijk van God. Hoe moet je dat nou noemen? Is het de spontaneïteit? Of het kinderlijke vertrouwen? Of de gewoonheid, de kwetsbaarheid van kinderen? Of hun openheid?
Een kind is spontaan, tenminste meestal (als ze niet al te verlegen zijn!), ze zeggen precies wat zij voelen, ze zijn ook gauw tevreden (tenminste, als ze niet te zeer verwend zijn!). Een kinderhand is gauw gevuld, zeggen we dan. Een kind is ook gemakkelijk van vertrouwen. Daarom zijn zij ook erg kwetsbaar. Een kind vertrouwt spontaan op de zorgen van zijn ouders. Zo’n kind hoeft zich geen zorgen te maken om het eten, de kleren en alle primaire levensbehoeften. Moeder zorgt wel, vader ook. In het hoofd van een kind komt niet de vraag op, of het ooit wel eens anders zou kunnen zijn. De kinderwereld is eigenlijk doortrokken van de aanwezigheid van vader en moeder. Daarom is het zo erg voor de kinderen, wanneer vader en moeder uit elkaar gaan.
Ik denk, dat de Heer deze onbezorgdheid en dit vertrouwen bij kinderen heeft gezien en daarom hen als voorbeeld heeft genomen. Het is een soort gelijkenis van wat er gaande is in het Koninkrijk van God. Bij God (de Vader en de Moeder tegelijk) voelt iedereen zich thuis. Iedereen mag daar zijn zoals hij of zij is. Je mag je in het Koninkrijk echt thuis voelen, omdat je mag vertrouwen dat er voor je wordt gezorgd. Zó’n samenleving is in onze wereld nog ver te zoeken. Maar eens zal het er ook hier zijn, als Gods Koninkrijk op aarde zal zijn gekomen. Voorlopig is het echter alleen nog maar een droom, die elke dag opnieuw in gruzelementen valt. Voor Jezus is het geen droom, maar al werkelijkheid. En daarom roept Hij de mensen op om er in te geloven en er aan te werken. Zo roept Hij ons toe in de Bergrede (Matth.6, 31v): “Maak je dus niet bezorgd, zeggende: wat moeten we eten? Of; wat moeten we drinken? Of: wat moeten we aantrekken? Want op dat alles zijn de heidenen uit. Jullie hemelse Vader weet wel, dat jullie dat allemaal nodig hebben. Maar jullie moeten allereerst uit zijn op het Koninkrijk van God en Zijn gerechtigheid, dan zal dat alles jullie er bij gegeven worden.”
Ja, als we naar God luisterden en zó waren als Hij! Zo genadig ook, want dat is Zijn gerechtigheid: dat Hij genade voor recht laat gelden. Ja, dan zou de wereld er heel anders uit zien! Ja, en als we dat nog niet zouden kunnen zoals Jezus ons dat heeft voorgedaan in Zijn leven en Zijn sterven, als we dan toch tenminste maar zó rechtvaardig waren door iedereen het zijne te geven, dan zou de wereld al heel anders worden dan nu. Dan hoefden we niet meer bang te zijn voor oorlogen en aanslagen, vervolging en onderdrukking. Ja, als we rechtvaardig waren, zowel in kleine kring, ouders en kinderen, als in de grote wereld, dan zou er een eerlijke verdeling van werk en inkomen, van voedsel en levenskansen zijn. Samen delen, weet u nog? Was dat niet eens het motto van het CDA? Als het eens zó was, dan hoefden we ons geen zorgen te maken over zo veel dingen.
Vertrouwen hebben in God en in elkaar, dat zien we bij het kind. Een kind kan zich nog niet voorstellen, hoe gemeen mensen kunnen zijn. Oudere mensen, met al hun levenservaring, zeggen wel eens, dat je eigenlijk niemand kunt vertrouwen. Daarom moeten mensen weer als kinderen worden, levend vanuit de “basic trust”, het basis-vertrouwen dat God hen geven wil en dat zij ook elkaar moeten geven, zodat je elkaar weer vertrouwen kúnt!
“Op dat moment kwamen de discipelen naar Jezus toe met de vraag: wie is nu de grootste in het Koninkrijk der hemelen? En Hij riep een kind bij Zich, plaatste het in hun midden en zei: wanneer jullie niet veranderen en worden als de kinderen, zullen jullie het Rijk van de hemelen niet eens binnen komen. Daarom: wie zich zelf gewoon zal vinden als dit kind, die is het grootst in het Rijk van de hemelen.”
Er is geen vertrouwen meer onder elkaar, als mensen zich deze vraag beginnen te stellen: Wie is het grootst? Daarmee begint altijd de strijd om de macht, in het klein en in het groot. Mensen gaan zich iets verbeelden en beginnen zich langzaam boven anderen te verheffen. Bij kinderen zie je dat ook al gebeuren, als ze groter worden en gaan pesten. In de Bijbel is dat een fundamenteel gegeven. Kijk naar Kaïn en Abel en naar Jakob en Esau. De één verheft zich boven de ander. Zó zijn de oorlogen ontstaan, de scheiding tussen onderdrukkers en onderdrukten, groten en kleinen, rijken en armen, belangrijke en onbelangrijke mensen. De basis van het vertrouwen wordt langzamerhand ondermijnd. Je kunt niet meer geloven in een samenleving, waarin jou het leven onmogelijk wordt gemaakt.
Het is goed om temidden van deze machtsstrijd tussen mensen af en toe eens een kind er bij te halen. Dat heeft nog geen pretenties, het is nog gewoon en eerlijk en vol vertrouwen, tenminste als het nog niet door volwassenen verknoeid is. Het woord, dat Jezus hier gebruikt, wordt vaak ten onrechte vertaald met “nederig”, “zich gering achten”. Maar het Griekse “tapeinos,” en het werkwoord “tapeinoö” betekent eerder “gewoon” en “gewoon zijn”. Kinderen vernederen zich zelf ook niet en hoeven zich zelf niet gering te achten. Ze zijn “gewoon”, die ze zijn. Het Latijnse synoniem “humilis, humus” betekent “grond, aarde”. Het gaat er dus om, dat je met beide voeten op de grond staat, gewoon zoals je bent. Doe niet “groter” of “hoger” dan je bent. Iemand, die gewoon is , kent zijn plaats en is daar van binnen uit tevreden mee. Dan hoef je je niet “meer” te voelen dan een ander.
Zó bedoelt Jezus dat met het kind, dat Hij de discipelen voorhoudt. De Heer is geen romanticus, die de kinderen idealiseert, en dat moeten wij ook maar niet doen. Ideale kinderen bestaan er trouwens niet. Maar Jezus is concreet: Hij roept dit kind en plaatst het temidden van de discipelen, van wie de één graag meer wil zijn dan de ander. En Hij zegt: “Kijk nou eens goed naar dit kind. Daar kun je van leren. Als jullie niet gewoon en pretentieloos zijn als dit kind, zullen jullie het Rijk van de hemelen, die ideale samenleving van God en mensen, niet eens binnen komen, laat staan dat je er de grootste zou zijn!”
Misschien bedoelt Jezus ook wel de kwetsbaarheid van een kind. In Jezus’ tijd telde een kind niet mee, net zoals de vrouw. Een kind is in de Bijbel: beginneling, onervaren, en daardoor niet meetellend. Het behoort tot de categorie van de armen en verdrukten, waartoe ook de weduwen en wezen behoren. Niemand komt voor ze op. Zij waren met recht altijd “kind van de rekening”. Ook in onze maatschappij, die zogenaamd “beschaafd” is, is er een mishandeling van kinderen, waar je van schrikt. Gelukkig is er door de inzet van minister Rouvoet nu veel aandacht gekomen voor dit probleem. Er worden Centra voor Jeugd en Gezin opgericht om problemen sneller te onderkennen en gezamenlijk aan te pakken. Jezus deed dit toen al, overal waar Hij kinderen tegenkwam. Hij trekt partij voor de kinderen, die altijd de dupe zijn.
“En wie zo’n kind opneemt in Mijn naam, neemt Mij op. Maar wie één van deze kleinen, die op Mij vertrouwen, in de val laat lopen, hem moet een molensteen om de hals gehangen worden en hij moet in de diepte van de zee verdronken worden.”
“Toen werden er kinderen bij Hem gebracht, opdat Hij hun de handen zou opleggen en voor hen zou bidden. Maar de leerlingen straften hen af. Maar Jezus zei: Laat de kinderen! En verhindert hen niet bij Mij te komen. Want van hen, die zó zijn, is het Koninkrijk der hemelen. En na hen de handen te hebben opgelegd, ging Hij vandaar.”
Wat van kinderen geldt, geldt ook voor grote mensen. Als je leeft uit vertrouwen wordt je kwetsbaar. Toch, zegt Jezus, van zulke mensen is het Koninkrijk van God. Mensen, die misschien uiterlijk niet zo meetellen, maar zij hebben een innerlijke kracht. Zij worden niet agressief, maar zoeken hun kracht in geweldloze weerbaarheid. Zulke mensen staan al met één been in het Koninkrijk van God!
Tenslotte ontdekte Jezus bij kinderen nog iets anders. Hun openheid. Zij staan open voor nieuwe dingen, voor de toekomst, nieuwe dingen, nieuwe ervaringen, onvermoede mogelijkheden. Zij worden nog geraakt door visioenen en dromen. Zo wil Jezus, dat ook wij zijn. Ook wij mogen openstaan naar de nieuwe toekomst, die God geeft, verwachtende het Koninkrijk der hemelen!
Voor mensen, die het allemaal al lang weten en die al helemaal geen gevoel meer hebben voor nieuwe dingen, kan er ook nooit meer iets nieuws gebeuren. Zij zijn afgestompt en rekenen alleen maar op hún zekerheden. Het mysterie van Gods Koninkrijk, van God als Vader en de gelovigen als Zijn kinderen, blijft hen verborgen. Zij zullen nooit het wonder meemaken van het elke dag weer mogen ontvangen “om niet”, uit genade alleen. Hun leven bestaat alleen maar in de optelsom 1 + 1 = 2, maar dat 1 + 1 = 3ook waar kan zijn, wil er bij hen niet in. Dat is toch het wonder van God: waar 2 of 3 in Mijn naam tezamen zijn, ben Ik in hun midden!
Zou de Heer daarom niet verzucht hebben: “Ik dank U, Vader, Heer van hemel en aarde, dat U deze dingen verborgen hebt gehouden voor wijzen en verstandigen, en ze toegankelijk hebt gemaakt voor kinderen.” De zogenaamde wijzen en verstandigen, dat zijn de rekenaars van daarnet, die alles zo precies kunnen voorrekenen en die de grootsten willen zijn. De kinderen, dat zijn de dromers en zieners van morgen, van Gods heerlijke toekomst!
Vertrouwen, gewoonheid, kwetsbaarheid en openheid. Als je goed kijkt, zie je het hier en daar op een kindergezicht. Jezus zag het ook en wijst ons er op:
“Denk er aan, kijk maar eens goed, als jullie niet worden als de kinderen, komt er van Gods Koninkrijk niets voor jullie!”
Gabriël Smit (uit “Evenbeeld”) zegt het zó in zijn ontroerende gedicht:
Kinderogen
Een klein kind kijkt met grote ogen,
Van grote mensen zijn de ogen kleiner,
Zien minder, kiezen, onderscheiden
Tussen wat nodig kan zijn of onnodig.De wereld valt in duizend afgebroken
Scherven uit elkaar, telkens blijven
Dingen achter, ongezien, of drijven
Als hoge wolken onzichtbaar over.Ook een kind kijkt naar de dingen
En kiest, maar het heeft nog geen wereld,
Het heeft al wel zijn eigen leven
Maar moet aan anderen nog winnen.Moeilijk is dat, – mijn ogen zijn te klein
Om groot en eigen als een kind te zijn.
Amen