Marcus 3, 1-6
En opnieuw kwam Hij de synagoge binnen,
en daar was een man met een verdorde hand.
En zij loerden op Hem of Hij hem op de sabbat genezen zou,
om Hem dan te kunnen aanklagen.
En Hij zegt tot de man met de verdorde hand:
“Sta eens op en kom naar het midden.”
En Hij vraagt hén:
“Mag je op sabbat goed doen? – of kwaad?
Leven redden? – of doden?”
Maar zij hulden zich in zwijgen.
Hij liet Zijn blik langs hen heen gaan,
kwaad, verdrietig
om de verharding van hun hart.
Tot de man zegt Hij:
“Strek je hand maar uit”.
En Hij strekte ze uit en zijn hand herstelde zich.
En eenmaal buiten gingen de Farizeeën direct in overleg
met de Herodianen, hoe ze Hem uit de weg zouden ruimen.
Drie Evangelisten vertellen ons het verhaal van de man met de verdorde hand. Marcus is het oudst. Dat kun je ook zien, als je de verhalen in Mattheüs (12), Lucas (6) en onze schriftlezing naast elkaar legt. Je merkt dan direct, dat Mattheüs en Lucas iets veranderd of er iets aan toegevoegd hebben.
Als je zo’n Evangelieverhaal goed wilt begrijpen, moet je lezen, wat er om heen staat. Ik bedoel: in welk verband de schrijver zo’n overlevering van Jezus geplaatst heeft. De Evangelisten hebben immers met het doorgeven van al die geschiedenissen een bepaalde bedoeling gehad. En met het oog daarop hebben zij de verhalen gerangschikt. Je moet dus altijd ook lezen, wat er aan voorafging en wat er op volgt.
Aan Marcus 3 gaan de verhalen in hoofdstuk 2 vooraf. Die gaan allemaal over de geweldige spanning, die er ontstaat tussen de Farizeeën en Jezus. Het is een conflict over de macht, De vraag staat centraal, of Jezus wel bevoegd is om de woorden te spreken die Hij spreekt en de dingen te doen die Hij doet. Het heeft uiteindelijk tot gevolgd dat Jezus weloverwogen uit de weg wordt geruimd.
Eerst zien we in Marcus 2, hoe Jezus tot een verlamde, die door het dak wordt neergelaten, vlak voor Jezus’ voeten, zegt: “Uw zonden zijn u vergeven”. Je hóórt de Farizeeën denken: “Hoe kan die man zó praten? Hij lastert God! Wie anders kan vergeven dan God? God alleen?” En verderop lezen we, hoe de Farizeeën Jezus’ leerlingen verwijten, dat hun leraar aan tafel gaat met “zondaars”, dat zijn mensen die de Joodse wet niet onderhielden en met tollenaars omgingen. En tollenaars, die de belastingen voor de Romeinse bezetter inden, werden beschouwd als heidenen: zij heulden met de vijand. Daarna volgt er nog een kritische vraag over het vasten: “Hoe komt het, dat de leerlingen van Johannes de Doper en van de Farizeeën wel vasten, maar die van U niet?” En dan op het eind van het hoofdstuk horen we over een conflict over de sabbatsheiliging. Als de discipelen onderweg aren plukken, reageren de Farizeeën fel: “Kijk eens, hoe die op sabbat doen wat niet mag!” Jezus antwoordt hierop: “De sabbat is voor de mens gemaakt en niet de mens voor de sabbat!”
De spanning tussen Jezus en de kerkelijke leiders is dus al aardig opgevoerd, als Jezus in ons Schriftwoord de synagoge binnengaat en een ontmoeting krijgt met een man, die een verschrompelde hand heeft. Alle leven is er uit, de hand is helemaal dor. Waarschijnlijk is hij er mee geboren. Weer zijn er Farizeeën in de beurt, zij loeren gewoon op Hem. Jezus weet dat ook wel. Het is net alsof Hij ’t er om doet! Hij stelt een provocerende vraag: “Mag je op sabbat goed doen? – of kwaad? Leven redden? – of doden?” Echt een insinuerende vraag! Jezus laat hier duidelijk doorklinken, hoe Hij over de Farizeeën denkt: “Ik mag op sabbat deze man niet helpen hè? Maar jullie mogen wel kwaad tegen Mij beramen?! Ik mag niet het leven geven, maar jullie mogen Mij wel doden?!” Hier staan twee werelden tegenover elkaar: de joodse Wet en het Evangelie. Toch was Jezus niet gekomen om de Wet te niet te doen, maar veel meer om die te vervullen. Hij wil die Wet, te beginnen bij de 10 Woorden van God, nieuw leven in blazen, door ze te plaatsen in het licht van Gods liefde en genade. Maar dat hadden de Farizeeën nog niet begrepen. Formeel hadden zij best gelijk. God had de sabbat gegeven als een “rustdag”. Dan was “werken” niet toegestaan. Een zieke mocht dan volgens de uitleg van de Wet niet geholpen worden tenzij zijn leven in gevaar was. Er waren talloze bepalingen, die probeerden uit te leggen wanneer een zieke wel of niet in levensgevaar was… En zó was het met alles. Echt een beklemmende sfeer, die wij misschien ook zelf wel meegemaakt hebben. Voor veel mensen betekent zo’n systeem nóg een drukkende last. Tot die mensen zei Jezus (en dat zegt Hij nóg): “Komt allen tot Mij, die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven.”
Er hing dus een wettische benepen sfeer rondom die man met de verschrompelde hand in de synagoge. Misschien mogen we in de verdorde hand wel een beeld zien van het verdorde wettische systeem. Eén van die lasten was het pakket bepalingen rondom het houden van de sabbatsrust. Met dat pakket in hun handen stonden de Farizeeën in hun recht: de man met de verdorde hand was niet dood-ziek, dus hoefde hij niet onmiddellijk geholpen te worden. Waarom daagt Jezus hen dan toch uit? En waarom reageren de Farizeeën zo furieus, zodat ze Hem uit de weg wilden ruimen? Waarom gaat Jezus lijnrecht tegen hun opvattingen in? Hij wist toch hoe ze waren? Had Hij daar geen rekening mee kunnen houden? Hij had die man toch ook de volgende dag kunnen helpen? Zoals de overste in de synagoge In Lucas 13 opmerkte: “Zes dagen zijn er waarop gewerkt moet worden. Komt dus op die dagen om genezing en niet op de sabbat!” Dat zeggen wij ook wel eens tegen de kinderen: “Wat je in de week kunt doen, doe dat toch niet op zondag!” Alleen bij Jezus gaat het om leven of dood, om de Lévende en de dode! De man met de verschrompelde hand is de verpersoonlijking van de dood, die door satan in de wereld gekomen is. En Jezus is de Openbaarder van het leven, dat God met de wereld vóór heeft. Leven en dood staan tegenover elkaar. En Jezus moet laten zien, dat Hij macht heeft over de dood en de satanische machten. Dat kan niet uitgesteld worden! Daar kan geen dag tussen zitten! Zelfs de sabbat, Gods dag, mag hier niet tussen komen! Want de mens is er niet voor de sabbat, maar de sabbat is er voor de mens!
Hier zien we een “wereld van verschil”. Twee werelden staan hier tegenover elkaar. Beide werelden zijn geënt op een godsdienst, maar in beide werelden wordt heel anders gedacht over “God” en het “leven”. Vandaar dat grote conflict tussen Jezus en de Farizeeën. De laatsten zouden zeggen: de sabbat is de dag van God, daarom moet de mens die heiligen. Jezus zegt: God is de Heer van de sabbat, dat is waar, maar juist ook daarom gaat het dienen van God de sabbatsheiliging te boven! En het dienen van God is het weldoen aan de mensen. Het welzijn van de mensen heeft hogere prioriteit dan de sabbatsrust, ongeacht al die wettische bepalingen van de officiële kerk.
Hiermee geeft de Heiland een nieuwe – op de praktijk van het leven gerichte – uitleg van de goddelijke Wet. Hij laat zien, hoe God Zijn “10 Woorden” naar de mens toe bedoeld heeft: als lévenmakende woorden en daden, en niet als dóde letters. Als vingerwijzingen naar een godvruchtig en een Gode-erend leven, en niet als dorre verboden. Geen dor verbod dus, maar richtingaanwijzer.
Ik denk, dat dit nog van belang is, zeker ook in onze tijd. Neem nou bijvoorbeeld de sabbatsrust. Hoe leggen we Exodus 20 en Deuteronomium 5 uit? De nadruk ligt op het niet-werken. “De zevende dag is de sabbat voor Jahwe uw God, dan moogt gij geen enkele arbeid verrichten.” Alle nadruk ligt hier op “rust”. Ook de ezel en het rund moeten tot rust kunnen komen en de zoon van de slavin en de vreemdeling in de stad. Het is dus duidelijk een sociale maatregel. God moet met de sabbat geëerd en worden en de mens moet tot rust komen. Het gaat om deze twee zaken. Het gaat ook om het gedenken van de slavernij in Egypte. “Bedenk immers, dat gij slaaf zijt geweest in Egypte en dat Jahweh uw God u vandaar heeft uitgeleid. Daarom heeft u de Here God geboden de sabbat te houden” (Deut.5). Het gaat dus bij de sabbatsviering om God en de mens alle twee. Het is tegelijk een viering van de schepping, toen God rustte op de zevende dag, de sabbat. Hier grijpt Jezus op terug, Hij wijst de wettische benadering van het niet-mogen-werken af en kiest voor de positieve invulling van de sabbat als rust voor de mens in de zin van de voltooiing van de schepping.
Zouden we het daarom niet zó kunnen zeggen, dat voor die man met de verdorde hand de sabbatsrust nú betekent: dat hij bevrijd werd van zijn handicap en een voltooid schepsel van God werd? Sabbatsviering voor hem werd viering van de nieuwe schepping!
Het is eigenlijk al een soort Paasgebeuren! Doden worden levend gemaakt. Pasen is de eigenlijke sabbat! Daarom vieren wij, Christenen, niet meer de sabbat, maar Pasen. Onze zondag is vierdag van Pasen. Het gedenken van de bevrijding uit Egypte, uit het doodsgebied, dat is met Pasen vervuld, toen de Zoon van God opstond uit de dood.
Wat kunnen wij daaruit nu leren? Dat het in de praktijk ook van ons leven aankomt op het tekenen oprichten van de nieuwe schepping, die in Jezus openbaar gemaakt is. Dat ook wij uit moeten zijn op het welzijn van de naaste, het lévensmakende en niet het dóde. Om te beginnen in de kerk zelf, in de gemeenschap van mensen, die zich Christenen noemen. Dat is wel nodig ook! Want daaraan ontbreekt het veel! Ook in onze kerkgemeenschappen staan vaak de godsdienst (tenminste: wat wij daar onder verstaan!) en de kerkelijke gewoonten en “wetten”de Geest van God en het welzijn van mensen in de weg. Er is nog steeds veel “wettisch” geloof: geloof dat aan allerlei regels gebonden is, vaak aangeduid met een mooi woord zoals “orthodoxie” (dat is: recht naar de leer zijn). Jezus zet hier nu een groot vraagteken bij: niet “recht naar de leer” is het belangrijkste – wat is immers “recht” en wat is “leer”? Ieder mens maakt daar wat anders van! Daarom is ons land het “land van de vele kerken”! Nee, waar het op aankomt is, dat de mens recht voor God staat en recht voor zijn medemens, die zijn hulp nodig heeft. Dat je oog hebt voor de nood van de ander, zoals Jezus deed. Er staat zelfs, dat Hij kwaad was en verdrietig om de verharding van hun hart! Kwaad en verdrietig zou Jezus’ reactie ook zijn, als Hij naar ons kerkmensen keek. Als Hij zag, hoe wettisch en egoïstisch wij met elkaar omgaan. Kwaad en verdrietig, als Hij al die mensen met verdorde handen zag, die er vandaag nóg zijn en die door ons Christenen niet geholpen worden.
Maar Hij zou zich verheugen over de duizenden meestal jonge mensen, die de wereld over gaan om al die zieken en gehandicapten met hun geld en kennis en werkkracht te hulp te schieten.
Het lijkt zo’n mooi verhaal: een genezingswonder! Daar hebben we ‘t graag over. Een invalide man wordt geholpen. Maar eigenlijk gaat het daar helemaal niet over. Het gaat om een rechtszaak. De Farizeeën staan hier te recht, maar ook wij! In Mattheüs 23 laat Jezus dit ook duidelijk horen: “Past op, Schriftgeleerden en Farizeeën, toneelspelers! Jullie sluiten het Rijk der hemelen toe voor de mensen, gaan er zelf niet in, maar verhinderen de mensen, die er in willen, wel om binnen te gaan!”. Het kon wel eens zijn, dat ook onder ons nog veel mensen met een verschrompelde hand blijven zitten, omdat wij net als de Farizeeën de sabbat nog steeds belangrijker vinden dan die mens, die geholpen moet worden. Gelukkig zegt Jezus ook tot die mensen: Steekt jullie hand maar uit! Maar zouden wij die handen ook niet eens beet moeten pakken?
Amen.