O, alle gij dorstigen

“O, alle gij dorstigen, komt tot de wateren! Allen, wie u ook bent, mogen komen.” Jesaja 55, 1

Jesaja 55, 1

“O, alle dorstigen, komt tot de wateren” 

Wij staan hier voor een markant stukje geschiedenis van God met Israël. We beleven ongelofelijke dingen. God laat ons Zijn heil zien, genade op genade.

De dorstigen worden opgeroepen tot het water te komen. De armen mogen komen om Gods heil aan te nemen. De belofte wordt opnieuw gegeven, dat de aan David gedane toezeggingen vervuld zullen worden. Daarom moet men zich nu tot God wenden. Hij is nabij en bereid om alles wat er verkeerd gegaan is in Zijn volk uit te wissen. Het is net alsof we Johannes de Doper hier horen preken. U weet wel: hij kwam uit de woestijn en riep de mensen toe: “Bekeert u, want het Koninkrijk van God is nabij gekomen!”. Het is één en al Advent, wat hier bij Jesaja doorklinkt. Tenslotte stelt de profeet, dat Gods plannen verre uitgaan boven de plannen van de mensen, en wat Hij eenmaal beloofd heeft zal ook gebeuren. Aan Zijn volk zal blijdschap en heil ten deel vallen! Zoals we vorige week gehoord hebben uit de boodschap van de engel Gabriël aan Maria en zoals we in de kerstnacht zullen horen: “Ik verkondig u grote blijdschap, die heel het volk ten deel zal vallen.” Met die belofte gaan we Advent door tot Kerst.

Maar het is nog niet zo ver. Onze tekst verplaatst ons naar het midden van de zesde eeuw vóór Christus. Wij zien daar veel arme mensen. Je kunt gerust zeggen: de armen der armen. Het zijn de mensen, die achter moesten blijven in Juda, nadat de rijkeren en goede handwerkslui waren weggevoerd naar Babylonië, het huidige Irak. Die achterbleven hadden nog wel hun land, maar zij moesten hoge belasting betalen van de opbrengst. Vijftig jaar duurde deze ellende nu al. Het zijn inderdaad “dorstigen”, die we hier zien. Zij lopen gevaar om van de honger en de dorst om te komen. En wat ze ook doen, ze zijn niet in staat om in hun eerste levensbehoeften te voorzien. Hongerige en opgejaagde mensen. Uitgebuite en onderdrukte mensen zijn het. Mensen, die hunkeren naar recht en eerherstel, mensen die dorsten naar Gods heil. Zulke mensen zou Jezus later ook ontmoeten en ze toeroepen: “Komt allen tot Mij, die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven” (Matteüs 11). Het gaat om de mensen, die tussen wal en schip zijn gekomen en daarbij dreigen om te komen. Ook vandaag en in ons welvarende land zijn ze te vinden. Ik denk aan de zwervers. In de krant las ik over duizenden ouderen in de grote steden, die weg-vegeteren, omdat ze geen geld hebben en omdat niemand naar ze omziet. Ook omdat ze het weinige geld, dat ze nog hebben, verkeerd besteden, omdat ze worden “uitgebuit” door verleidelijke aanbiedingen van postorderbedrijven en loterijen. In de tijd van Jesaja heersten er verschrikkelijke maatschappelijke toestanden. Er zijn dorstige mensen. Mensen, die zoeken naar een beetje aandacht, die zorg nodig hebben, aan wie geen recht wordt gedaan, die in de schaduw staan van andermans welvaart. Terwijl anderen karren vol met levensmiddelen en luxe artikelen mee naar huis kunnen nemen, hebben zij amper het broodnodige en moeten zij hun handen uitsteken naar voedselbanken. Juist in deze tijd van Sinterklaas en Kerst lopen velen met zo’n schrijnend gevoel rond. Maatschappelijk armen, geestelijk armen. Zij leven in een wereld vol weelde, maar het gaat alles aan hen voorbij. Zij zouden ook zo graag een beetje warmte krijgen, een beetje belangstelling, dat er eens naar hen werd omgezien, aan hun omstandigheden werd gedacht. Maar de wereld is keihard.

“O, alle gij dorstigen, komt tot de wateren! Allen, wie u ook bent, mogen komen.”

De uitnodiging komt niet van mensen, maar van God, geheel onverwacht. Wie had dat nou gedacht? Zou er dan toch nog uitkomst zijn? Recht worden gedaan? Wie dorst heeft, die kome en drinke van het water des levens om niet, zo maar, gratis. Er is water, men had het alleen niet gezien. Soms zijn mensen net als Hagar, toen zij met haar zoon door de woestijn dwaalde en bijna van dorst omkwam. U kent de geschiedenis: Abraham had -op aandringen van zijn vrouw- Sara er uit gegooid. Zij was ook zo’n “arme”. Zij had het kind al neergelegd onder een struik en ging op afstand zitten. Zij kon het niet aanzien hoe haar kind van dorst zou sterven. Toen kwam God en opende haar de ogen, zodat zij de waterput kon zien, die vlak bij haar was.

God wil zo ook ons de ogen openen. Hij nodigt ons daarom tot Zijn heil: O, alle gij dorstigen, komt tot de wateren. Water staat hier voor “leven”. Het is het levenswater. Daarom worden kinderen ook gedoopt, in het water des levens, opdat zij geen dorst zullen krijgen. Zoals Jezus zei tot de Samaritaanse vrouw aan de waterput: “Wie van dit water gedronken heeft, het water, dat Ik hem gegeven zal hebben, die zal in eeuwigheid niet dorsten. Want het water dat Ik hem geven zal, zal in hem worden tot een fontein van water, dat opspringt tot in het eeuwige leven!” (Johannes 4).

Daarom is het zo nodig, dat we komen tot dit water. Midden in de Adventstijd. Het is een bevestiging van je Doop. Waarmee je te kennen geeft je leven in dienst te stellen van Hem, die het levende water Zelf is. We zoeken Hem op en luisteren naar Hem. Dezelfde Jesaja roept in hoofdstuk 3 de mensen toe: “Neig uw oor en komt tot Mij.” Je oor neigen, dat is je oren laten hangen naar, oor krijgen voor God wat Hij je te vertellen heeft. Advent betekent een nieuw begin. Dat kan het ook zijn in ons leven, als we luisteren naar God en komen tot het levenswater. En dan moeten we ook weten, dat het wel eens heel anders zou kunnen zijn dan dat wat wij leuk vinden. Wij denken vaak alleen maar aan materiële dingen. Ik heb dorst, ik moet drinken. Het liefst Cola. Ik heb honger, geef mij te eten, het liefst een lekkere snack. Maar bij God gaat het in de eerste plaats om een heel andere dorst en honger: dorsten naar gerechtigheid en vrede op aarde, hongeren naar Gods Koninkrijk. En dat wordt vandaag ook van ons gevraagd. Zou het niet de grootste armoede zijn in ons land, dat het daaraan nog het meeste ontbreekt?

Geestelijke armoede, geestelijke honger en dorst, arme eenzame zich van God en mensen verlaten voelende mensen! God heeft een boodschap voor u: Komt, o alle, gij dorstigen, komt tot de wateren! Zien wij dat water wel? En geven wij de uitnodiging ook door?

Komt tot Mij, allen die vermoeid en belast zijt, dorstige mensen, hongerige mensen. O, als wij maar eens in staat waren om deze uitnodiging door te geven. In ons persoonlijke leven, in het onderwijs, in de politiek. Als wij het Evangelie zelf maar eens zó mochten beleven, dat het handen en voeten werd voor die vreugdeboodschap. Dan zouden vele armen van vandaag hetzelfde mogen ervaren als de dorstigen in Jesaja’s tijd.

“Want in vreugde zult gij uittrekken en in vrede geleid worden…” Kerst tegemoet!

Ik wil dat iemand met mij gaat,
Die ’t leven kent en mij verstaat,
Die mij in alle tijden
Kan geleiden.
Ik wil dat iemand met mij gaat.

Ik wacht tot iemand met mij gaat,
Die ook in moeite naast mij staat,
Door licht’ en donk’re dagen
Mij blijft dragen.
Ik wacht tot iemand met mij gaat.

Men zegt dat Iemand met mij gaat,
Die ’t leven kent en mij verstaat,
Die mij in alle tijden
Zal geleiden.
Men zegt dat Iemand met mij gaat.

Ze zeggen dat het Jezus is
Die ging door dood en duisternis.
Hij wil van angst en lijden
Mij bevrijden.
Ik wil dat Hij ook met mij gaat!

Amen

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *