De sprekende ezelin van Bileam.
Op hun reis door de woestijn komen de Israëlieten dicht bij het land van de Amorieten. Ze zijn nu vlak bij de rivier de Jordaan, die de woestijn scheidt van het beloofde land Kanaän. Ze kunnen het al zien liggen. Wat zouden ze er graag naar toe gaan! Daarom vragen ze aan de koning van de Amorieten vrije doorgang. “We zullen niet door de velden gaan en ook niets van uw vruchten meenemen.” Maar koning Sihon wil daar niets van horen, integendeel: hij roept zijn leger bijeen en trekt tegen Israël ten strijde. Dan blijkt, hoe machtig de God van Israël is: Hij trekt mee met Zijn volk, Hij strijdt aan hun zij en alle steden van Sihon worden ingenomen, Hetzelfde gebeurt met koning Og van Basan. Ook dat land valt in de handen van Mozes en zijn volk.
Maar dan zijn ze nog niet in het beloofde land. Het is een eindeloze reis! Weer is er een volk, dat hen dwarsligt: de Moabieten met aan het hoofd koning Balak. Dit alles komt ons bekend voor. L’Histoire se répète. Ook nu willen de volken niet meewerken om Israël te laten wonen in het land der belofte. Eigenlijk is er geen plaats voor Israël in de wereld, zo voelt dat. Koning Balak voelt zich bedreigd: “Ze zullen me alles opeten” klaagt hij. Zóveel mensen en zóveel vee! “Niets blijft er voor mijn eigen volk over.” Onderhandelen wil de koning niet. De Israëlieten met zijn leger tegemoet trekken durft hij ook niet, want zijn legertje is veel te klein voor een gevecht tegen dat grote volk, waartegen zelfs de machtige koningen Sihon en Og het hadden moeten afleggen. Nee, goede raad was duur. En toch moest hij er iets op vinden om die lastige Israëlieten weer de woestijn in te jagen.
Ineens wist hij het. Hij zou de hulp van onzichtbare boze machten inroepen! Zelf kan hij dat niet doen, maar hij weet wel iemand: Bileam, de grote tovenaar. Hij woont ver weg in het Noordoosten in de eenzaamheid. Een vreemd, geheimzinnig man is die Bileam. Er worden van hem de merkwaardigste verhalen verteld. Koning Balak had al veel over hem gehoord. De mensen waren bang voor die man, want hij gaat met toverkunsten om, hij kan met geesten spreken. Hij kan ook de stem van God verstaan, toch is hij geen dienstknecht van God. Voor geld doet hij alles.
Naar deze Bileam stuurt de koning zijn boodschappers. Ze proberen hem te lokken met veel geld. Als hij maar mee wil komen om Israël te vervloeken. Als hij maar kwaad over Israël zal brengen met een of andere spreuk. Wij hechten niet zo veel aan woorden en zeggen gauw: het zijn maar woorden. Maar in primitieve volken kunnen woorden – en dan vooral vervloekingen of zegeningen- grote kracht hebben. Zulke woorden waren eigenlijk daden. Als je iemand iets slechts toewenst, dan gebeurt dit ook! Als je zegt: ik wou maar dat ie dood was, dan heb je hem eigenlijk al gedood. Veel voorbeelden vinden we daar van ook in de Bijbel. Denk maar aan Genesis 1, de schepping. “En God sprak en het was er.” God sprak: “Er zij licht en er was licht.” U herinnert zich ook nog wel de geschiedenis van Izaäk en zijn twee zonen Jakob en Ezau. Het eerstgeboorterecht met de daarbij horen zegen had Jakob op het sterfbed aan zijn vader ontfutseld. Wanneer de oude man het bedrog ontdekt, denkt hij er toch niet over zijn zegen te herroepen. Nee, gezegd is gezegd. Die zegen had zijn eigen waarde en kracht. Gesproken woorden, zoals zegen en vloek, laten zich niet meer ongedaan maken. Daar is niets meer aan (noch tégen) te doen. Zulke woorden zijn met kracht geladen, het zijn net pistoolschoten. Kogels kun je ook niet meer laten terugkomen.
Vandaar dat koning Balak dit wapen in de strijd werpt. Als dat volk Israël nu eens goed zou worden vervloekt, dan zou het kwaad over Israël niet ophouden en dan zou het volk wel wegtrekken. Misschien zou er een ziekte uitbreken of brand, kindersterfte, een epidemie onder het vee. Boze machten zullen gaan heersen over dat volk! Daar kon Bileam allemaal voor gaan zorgen. En dan zou het voor Balak een makkie zijn om het verzwakte Israël met zijn leger te verslaan.
Die koning had het goed bekeken, heel slim. Maar hoe luidt dat spreekwoord ook weer? “De mens wikt, maar God beschikt.” Dat zien we ook hier. God laat zich niet buiten spel zetten, zeker niet als het gaat om het heil van Zijn volk. Hij komt dus tussenbeide. Hij kent Zijn mensen, ook Balak en Bileam. En Hij waarschuwt Bileam, dat hij niets mag ondernemen tegen het volk van God. Maar Bileam ruikt zijn kans om veel geld te verdienen en gaat toch op weg. Eerst weigert hij nog, maar als de dienaren van de koning voor de tweede maal bij hem komen met nog meer cadeaus bezwijkt hij onder de verleiding. God waarschuwt keer op keer. ’s Nachts in een droom en overdag als ie onderweg is. Hij zit op zijn trouwe ezelin. Twee bedienden volgen hem.
Nu zal hij de macht van de God van Israël leren kennen. Opeens staat er een hemelse gedaante midden op het pad en hij verspert hem de weg met een lichtend zwaard. Maar Bileam ziet het niet. Hij zit vol van eigen gedachten. Hij ziet het al voor zich, hoe hij naast de koning zal zitten op de troon van Moab en rijkelijk beloond zal worden. Hij is zo vol van zichzelf, dat hij geen oog heeft voor God en Zijn boodschapper. Zo echt menselijk, wij herkennen het vast wel.
Maar zijn ezelin ziet die engel wel. Zij blijft koppig staan, uit angst voor al dat licht. Bileam zet eens flink de sporen in haar weke lijf: “Fort, stomme ezel, fort, ik heb haast!” Geschrokken en radeloos springt de ezelin opzij het veld in. Bileam pakt nu de stok en geeft zijn ezelin er flink van langs. Zo komen ze weer op de weg. Maar het duurt niet lang of daar staat me die verdraaide ezelin weer midden op de weg. Geen beweging in te krijgen! Ook geen uitwijkmogelijkheid, want de weg loopt nu tussen twee ommuurde wijngaarden door. Weer staat daar die engel. Om er toch maar langs te kunnen duwt de ezelin Bileam tegen de muur. Zijn voet raakt helemaal bekneld en hij wordt nog woedender en slaat er op los. Het geplaagde dier schiet rakelings langs de engel en het zwaard.
Een poosje gaat het nu rustig verder. Zou Bileam zijn strijd tegen God gewonnen hebben? Nu gaat de weg door een soort ravijn en daar op het eind staat de engel opnieuw te wachten. Weer ziet Bileam niets, verblind als hij is door zijn kwade gedachten, zijn hebzucht en roem. De ezelin blijft stokstijf staan. Ze geeft een schreeuw van angst, ze balkt het uit en laat zich plat op de grond vallen, Bileam moet nu van zijn rug af en raast en tiert en slaat zijn knuppel bijna stuk op de rug van dat arme dier. Met zijn grote bruine ogen kijkt het dier de meester aan, maar deze verstaat de taal van trouwe dierenogen niet. Weer balkt de ezelin, maar nu met mensenstem: “Wat heb ik gedaan, dat je me slaat? Ik ben toch altijd een goed rijdier voor u geweest? Zeg zelf, heb ik ooit zo vreemd gedaan als vandaag?” “Nee”, zegt Bileam. “Je bent altijd een trouw en gehoorzaam dier geweest. Daarom begrijp ik niet, wat je nu opeens bezielt.” “Kijk dan eens goed” antwoordt de ezelin. Op dat zelfde moment opent God zijn ogen. En dan ziet hij de engel en hoort zijn stem: “Waarom heb je de ezelin tot drie keer toe geslagen? Als hij niet was uitgeweken zou ik u gedood hebben en haar in het leven hebben geladen.” “Genade” smeekt hij. Hij heeft spijt en zou wel terug willen keren. Maar God laat dat niet toe. Nu moet hij verder naar koning Balak. “Maar daar zul je alleen de woorden van Jahwe, de God van Israël, mogen spreken”, zegt de engel.
Zo is het dan ook gebeurd. Een trouweloos en zondig mens wordt een instrument van God. Uit de mond van een dier wordt ons de waarheid verkondigd. De zwakkeren gaan vóór in Gods Koninkrijk. We denken aan het woord van Jezus: “Uit de mond van kinderen wordt God lof toebereid.” Hier liggen vele raakvlakken met de mensen en de wereld van vandaag. Mensen, van zichzelf vervuld, die oog noch oor hebben voor God en Zijn creatuur: het milieu, de dieren. Hoe vaak heeft u de oproep van het Wereld Natuur Fonds al niet gehoord om 2 Euro per maand te geven om bedreigde diersoorten te redden. Zelfs de tijger is er straks niet meer. Dieren worden in hun bestaan bedreigd door het kappen van de bossen en souvenirjagers. Er is veel dierenleed door menselijk winstbejag. Gelukkig kunnen de apen, op wie zo lang allerlei proeven werden gedaan, nu een gelukkige oude dag tegemoet gaan in Almere, dank zij de Partij voor de Dieren. U weet dus waar u straks op stemmen moet! En wat voor de dieren geldt is natuurlijk ook van toepassing op alles wat zwak is in onze samenleving. Laten we er oog hebben en niet alleen maar ons zelf en eigen belang in het vizier hebben. Gelukkig die mens, die een engel op zijn pad vindt! Om hem bij tijd te waarschuwen en de doodlopende weg te versperren. Gelukkig die mens, die op God mag vertrouwen en Hem naast Zich weet.
God gaat Zijn ongekende gang
Vol donkre majesteit,
Die in de zee Zijn voetstap plant
En op de wolken rijdt.
Zoudt gij verstaan, waar Hij u leidt?
Vertrouw Hem waar Hij gaat.
Zijn duistere voorzienigheid
Verhult Zijn mild gelaat.
Hoe blind vanuit zichzelve is
Het menselijk gezicht.
God Zelf vertaalt de duisternis
In eindlijk eeuwig licht.
Gezang 447
Ook het duistere gezicht van Bileam is gaan stralen. Hij mocht de boodschap van God verkondigen dwars tegen de wil van Balak in. Hij zou niet vervloeken, integendeel: hij zou Israël zegenen tot drie keer toe! Bidden wij dat het met ons ook zo mag gaan. Als wij boze plannen hebben, dat God ons dan bij tijd tot inkeer brengt. God alleen kan ons kwaad ten goede keren, net als bij Bileam. Soms is daar een sprekende ezelin voor nodig of een ander dier.
Amen.
Zeer geachte Dominee Kroes,
Heel graag zou ik van u willen weten of u gelooft, dat de ezelin echt gesproken heeft. Er zijn in de bijbel zoveel geschiedenissen, waarvan gezegd wordt: dat moet je niet als waar gebeurd lezen. Ik noem b.v. JOB en JONA in de vis. En ik denk aan Ds. Ter Linden, die alles beeldspraak noemt. En dan het ergste: dat Jezus niet zou zijn opgestaan; ik heb het er soms best moeilijk mee. Graag zou ik van u weten hoe u over een en ander denkt. Uw stukjes zijn altijd helder en heel fijn om te lezen, bij dezen dank ik u daar hartelijk voor.
Met spanning uw bericht tegemoet ziende
Hartelijke groet
I.S.
Geachte heer/mevrouw IJssel, U vraagt of ik geloof dat de ezelin echt gesproken heeft. Ja natuurlijk! Waar zou ik anders blijven met mijn geloof? Zou bij God iets onmogelijk zijn? Ik hecht er aan de Bijbelse verhalen te nemen en uit te leggen als waar gebeurde verhalen en niet als “beeldverhalen”. Natuurlijk hebben al die verhalen ook een “voorbeeld”functie om ons bij de les te houden. Maar het zijn allemaal verhalen, waarin God tot ons spreekt! Of het nu door de mond van mensen is of van een dier, God heeft ons iets te zeggen. U heeft gelijk, als u zegt dat dan ook de lichamelijke opstanding in het geding is. En wat zegt Paulus ook weer? Als Christus niet voor ons gestorven is en opgestaan, dan heeft het hele geloof geen enkele zin! Dus, beste briefschrijver/schrijfster, ik zou zeggen, houd het maar gewoon bij het oude. Dat doe ik ook! En laat Ter Linde maar zijn verhalen schrijven! Met hartelijke groet, Ds.Kroes.