Here, wie zal vertoeven in uw tent,
Wie zal wonen op uw heilige berg?
Wie onberispelijk wandelt en gerechtigheid werkt,
Wie waarheid spreekt in zijn hart,
Wie geen lastering draagt op zijn tong.
Hij doet zijn vriend geen kwaad,
Hij draagt geen hoon tegen zijn naaste;
In zijn ogen is de verworpene verachtelijk,
Maar hij eert die de Heer vrezen;
Heeft hij tot zijn nadeel gezworen, toch verandert hij niet
Hij geeft zijn geld niet op rente,
En een geschenk neemt hij tegen de onschuldige niet aan.
Wie dat doet, zal niet wankelen, voor altoos.
De Psalmdichter is een gelovig mens en hij houdt van zijn “Kerk”.
Dat wordt al direct aan het begin duidelijk, waar hij zegt:
“Here, wie zal vertoeven in uw tent?
Wie zal wonen op uw heilige berg?”
Hij gaat er van uit, dat er mensen zijn, die dat graag zouden willen doen. En ik denk, dat hij ook van zichzelf spreekt. Wij zouden zeggen: “Heerlijk om bij God te mogen zijn!” Met de tent wordt de tabernakel in de woestijn bedoeld, en later ook heel dichterlijk de tempel op de heilige berg Zion. De heilige berg, die hier genoemd wordt, heeft dan ook
betrekking op de berg Zion.
Er zijn dus mensen, die tempelwaarts willen gaan en daartoe de heilige berg beklimmen. Om daar voor Gods aangezicht te zingen en te bidden en te getuigen van dankbaarheid door het brengen van offers. Om ook vandaar mee te nemen naar hun woonsteden de priesterlijke zegen! Eigenlijk precies datgene, waarom wij ook naar onze kerken gaan… Verlangen naar God, kent u dat ook? Ik weet wel: onze kerkdiensten halen niet bij de rijke eredienst van oud-Israël, toch kan ook een mens vandaag een sterke behoefte hebben “dicht bij God” zijn. Een fijne dienst, een goede preek, een heerlijk lied, het gevoel van saamhorigheid, bovenal het ontvangen van het Evangelie en de zegen van God stemmen de kerkgangers nu nog tot grote vreugde en dankbaarheid.
Iemand zei eens na een fijne dienst: “Nu kan ik er weer even tegen, ik heb teerkost voor onderweg ontvangen.”
Als de Israëliet naar de tempel ging, dan was hij in de tegenwoordigheid God, want God woonde daar en openbaarde Zich daar aan de mensen. In het Heilige der Heilige stond immers Gods troon: de ark met de cherubs aan beide zijden…..Verlangen naar de tempel was dus verlangen naar God zelf. Kennen wij ook dat verlangen? Gemeenschap met God is het hoogste, dat zich laat denken. Het is een zaligheid, die niet van de aarde is, die niet van mensen komt, maar die God ons als Zijn genadegave schenkt. Wat kan een mens daar naar verlangen!
Maar nu rijst de vraag: “Komen wij ook in die gemeenschap met God?” De Psalmdichter wist, dat er ook mensen waren, die er niet mochten komen. Anders zou hij de vraag niet gesteld hebben: “Wie zal vertoeven in uw tent?”
That is the question! Een vraag, die ook wij stellen en die ons benauwt. Want als ’t van mij moest komen, ben ik bang dat ik er nooit kwam! Maar wie mogen dan wel van het heil genieten? Wie zullen het ervaren? Laten we voorop stellen, dat Gods tent er is en ook zijn heilige berg, zonder toedoen van de mensen. God heeft ons daarbij echt niet nodig. God kan goed zorgen voor zijn eigen scheppings- en openbaringswerk. Tent en berg zijn er. Het heil in Christus is er ook en het geldt iedereen. Maar geldt het ook mij? Op deze prangende vraag van ons, geeft onze psalm een antwoord. Misschien een ander antwoord dan men verwachten zou.
Welk antwoord geeft de Psalmdichter? Wellicht had u gedacht: de
priester en de Leviet, die in Gods dienst staan. Nee, dat zegt de dichter
niet! Ook niet worden hier mensen genoemd, die heel veel offeren (dus
veel voor de Kerk over hebben) en voor Gods zaak in de weer zijn
(hoe belangrijk dat ook is!).
Nee, de Psalmist noemt mensen, die met een goede ‘intentie’ in het leven
staan, waaruit de liefde voor God en de naaste blijkt:
“Wie onberispelijk wandelt en gerechtigheid werkt, wie waarheid spreekt
in zijn hart, wie geen lastering draagt op zijn tong. Hij doet zijn vriend
geen kwaad, hij draagt geen hoon tegen zijn naaste; heeft hij tot zijn nadeel gezworen, toch verandert hij niet; hij geeft zijn geld niet op rente,
en een geschenk neemt hij tegen de onschuldige niet aan (omkoperij bij
de rechtspraak!).”
In de levensinstelling, de handelingen die je doet, je houding tegenover
elkaar, daaruit blijkt hoe je tegenover God staat: of je de Heer vreest.
Daarom is het zo belangrijk, dat je Gods geboden gehoorzaamt in je leven.
Niet om daarmee een plaatsje in de hemel te kopen, want dat lukt u niet.
Maar om daarmee van je liefde voor God en je medemens te getuigen. Het
Gehoorzamen van God is een stuk der dankbaarheid! Het gebod staat ook
(net als het gebed) in de Heidelberger onder het stuk der dankbaarheid.
Voorop in de christelijke levenshouding staat duidelijk de waarachtigheid:
De waarheid spreken, geen lastering, het gestand doen van de eed, recht
doen aan de onschuldige. Zeg niet, dat dit toch vanzelf spreekt. Was ’t maar
zo! Helaas is er veel onwaarachtigheid in de wereld, ook in ’t wereldje van
Christenen en christelijke kerken. Onwaarachtigheid is de grootste ondeugd
onder de mensen. Er is geen gebod, waartegen zo fel gezondigd wordt als
juist het negende: “Gij zult geen valse getuigenis spreken tegen uw naaste.”
Welnu, onze Psalm zegt duidelijk en onomwonden, dat zulke onwaarachtige
mensen één ding moeten doen: buiten Gods tent blijven en geen voet zetten
op Gods heilige berg. Dat is wat! Voor hen is de gemeenschap met God niet
weggelegd. En het gaat daarbij niet alleen om het spreken van waarheid,
maar ook om het denken (“wie waarheid spreekt in zijn hart”).
Het is precies zoals de Heer Jezus later zou zeggen in de Bergrede: Een ieder
die een vrouw aanziet om haar te begeren, heeft in zijn hart reeds echtbreuk
met haar gepleegd (Matteüs 5:28). Toch geldt ook hier: Wie zal dan zalig worden?
En Jezus antwoordt: Bij mensen is dat onmogelijk, maar bij God is alles mogelijk!
Het is ook niet zo, dat in de Psalm gezegd wordt, dat alleen zondeloze mensen
tot God mogen naderen. Zou dat het geval zijn, dan mocht niemand tot Hem
komen, omdat wij allemaal gezondigd hebben en Gods heerlijkheid derven
(Romeinen 3:23). God roept in Christus juist zondaars tot Zich: Hij spreekt hen vrij
en rechtvaardigt hen. Alleen wij mensen sluiten ons dikwijls zo toe…
U bent gerechtvaardigd, laat dit dan ook zien!
U staat in het nieuwe leven, geef daar dan ook blijk van!
U staat in de “Waarheid”, leef dan ook waarachtig!
Luister wat Petrus zegt in 1 Petrus 1,15:
“Gelijk Hij, die u geroepen heeft, heilig is, wordt zo ook gij zelf heilig in al
uw wandel!”