Rouw betekent een crisis in je leven. Er wordt iets van je afgenomen, wat tot nu toe bij je hoorde. Je raakt daardoor je ‘identiteit’ kwijt. Ik bedoel: zoals je was en zoals men je zag. En je vraagt je af: wie ben ik nu nog? En wat heeft het leven nou nog voor zin?
Je bent niet alleen in de rouw bij het verlies door de dood van een geliefde, maar ook bij scheiding of bij het achter moeten laten van een eigen woning, als je bijvoorbeeld naar een verzorgingshuis moet. Je hebt ook rouwverdriet bij het verlies van een huisdier, je baan of wanneer je geen contact meer kunt krijgen met je levenspartner.
Rouwen is altijd treuren om een verlies, het los moeten laten van mensen en dingen, die voordien van jou waren en die je gelukkig maakten. Oud- worden is ook zo’n rouwproces. Je moet steeds meer verliezen: je levenspartner, je gezondheid, je woonomgeving, je huis, je boeken en platen en ga zo maar door! Geen wonder, dat veel oude mensen je het verhaal van vroeger vertellen. En gelukkig die mens, die een luisterend oor vindt! Die het geduld kan opbrengen drie. vier keer en dikwijls nog vaker het “oude verhaal” aan te horen!
Wanneer je moet loslaten, raak je ook een stukje van je zelf kwijt. Je hoort het wel eens zeggen: Ik ben nog maar een stukje van vroeger, ik voel me zo ontzettend leeg en koud van binnen. Alle levenslust is je ontnomen. Eerst denk je nog wel, dat het gaan zal. Je voelt je leven als in een droomwereld. Je regelt van alles, want dat moet wel. Maar eigenlijk ben je er met je gedachten niet bij, je doet het automatisch. De omgeving denkt dan, dat het wel weer met je gaat en dat je zo flink bent. Maar ze moesten eens weten! Je leeft eigenlijk in een soort roes.
Verlies verwerken is een soort proces. Je maakt verschillende perioden mee. Eerst de tijd van de verdoving. Je leeft in een onwerkelijke toestand. Dan komt een tijd, waarin je de ander eigenlijk nog terug verwacht, je zoekt de ander ook, je kunt gewoonweg niet geloven dat hij of zij er niet meer is. Tenslotte komt er een tijd, dat je wel erkennen moet, dat het voorbij is. Dat je zonder hem of haar door het leven moet, dat je er alleen voor staat. Dat te beseffen kost heel veel pijn. Soms gaat het ook gepaard met woede en opstandigheid. “Waarom moest mij dit overkomen? Waarom ben je van mij weggegaan?” Misschien maak je je ook zelf wel verwijten: “Had ik maar…” Ach, wat voel je je alleen gelaten, ook door God.
En dan komen de mensen bij je met hun goed bedoelde adviezen. “Als ik jou was…”. Maar ze begrijpen niet, dat ze “mij” niet zijn. Zij hoeven niet door te maken, wat ik doormaak! Daarom hebben zij gemakkelijk praten. “Je moet er eens uit, je moet weer eens onder de mensen komen, je moet dit en je moet dat…” en “Weet je wat jij eens moest doen?” En dan komt er weer eens één van die o zo goed bedoelde en verstandelijk beredeneerde oplossingen van de buitenstaander. Ach wat, oplossingen. Voor het lijden aan een gemis bestaan geen oplossingen! Daar moet je zélf doorheen, een ander kan je eigenlijk daarbij niet helpen. Alleen, wanneer die ander echt bij je is, kan dat troost geven.