Mattheüs 26, 30
“En na de lofzang gezongen te hebben vertrokken zij naar de Olijfberg”
We zijn deze week de Lijdenstijd ingegaan. Het is als een groot kruisteken in het kerkelijk jaar. Zeven volle weken om het lijden en sterven van onze Heer te gedenken. Een lange tijd! Maar is het ook niet hèt centrale element van ons geloof? “Jezus Christus die gekruisigd is”, zó geeft Paulus het weer, als hij vertellen wil wat hem bezig houdt. Ook de Evangelisten hebben daaraan de meeste aandacht geschonken. Zó zelfs, dat de Evangeliën wel eens “Lijdensgeschiedenissen met een korte inleiding” zijn genoemd. In Marcus bijvoorbeeld begint het Lijdensverhaal al in hoofdstuk 8, precies midden in de 16 hoofdstukken van het boek.
Het lijden en sterven van de Heer heeft vanouds in de Kerk centraal gestaan, en dat doet het voor ons nóg. Immers: daarin ligt onze hoop, onze verzoening, ons leven in eeuwige heerlijkheid! Het kruis is het teken van de verlossing en overwinning op het kwaad, de “boze”. Van die verlossing zingt Jezus, als Hij na het laatste avondmaal de donkere lijdensnacht ingaat.
Waarschijnlijk bestond de lofzang na het paasmaal uit de psalmen 113 t/m 118. Het zijn ook echte lofpsalmen. Als wij ze zingen, kun je ontroerd worden bij de gedachte, dat Jezus die ook gezongen heeft vlak voor de lijdensnacht. De oude Kerk heeft altijd geweten: Christus zingt in de psalmen!
In Ps. 113 roept Hij de knechten van de Heer op om de Naam van de Heer te loven… van Hem die zeer laag nederziet… tot in de diepte van de Godverlatenheid… Die de geringe opricht uit het stof… Zijn Zoon!
En dan Ps.114: de verlossingspsalm. Verlossing uit Egypte, maar grotere verlossing nog werd volbracht op Golgotha!
Ps.115: “Niet ons, o Heer, niet ons, maar Uw Naam geef eer, om Uw goedertierenheid, om Uw trouw… niet de doden zullen de Heer loven, maar wij, die leven mogen in Gods kracht door de heerliojkheid van de overwinning van het kruis.”
De lofzang te zingen in de Lijdenstijd, daartoe worden ook wij geroepen!
Vlak voor de bittere nacht van Getsemane een lofzang! Als we de bovenstaande Psalmen lezen zien we ook het verband tussen lijden en loven, heerlijkheid en duisternis.
Psalm 116: “Ik heb de Here lief, want Hij hoort mijn stem, mijn smekingen, mijn klagen.” In Getsemane, op Golgota is dat gebeurd. “Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?” “Want Hij heeft Zijn oor tot Mij geneigd”. Zó zingt de Psalm van Gods aandacht voor de lijdende mens. Ook als wij het niet direct merken, luistert de Vader toch heel scherp naar de klacht van Zijn kinderen. “Banden van de dood hadden Mij omvangen, angsten van het dodenrijk hadden mij aangegrepen, ik ondervond benauwdheid en smart. Maar ik riep de naam des Heren aan: Ach Here, red mijn leven.” En zie: “Genadig is de Here en rechtvaardig, onze Heer is een Ontfermer.”
Ja, in het licht van Goede Vrijdag en Pasen mag je dit zingen, móet je dit zingen! Temidden van de banden van de dood, angsten, benauwdheden en smart waartussen wij leven, waartussen Hij leefde vóór ons. De Here bewaart, de Here heeft welgedaan: gered van de dood, van tranen, van aanstoot. Ik zal u een lofoffer brengen! Zo zong de Here Jezus en Hij bracht het “lof”offer van Zijn leven.
Ook zong Hij Psalm 117, de kortste van alle Psalmen, maar hij omvat alle volken: “Looft de Here, want Zijn goedertierenheid is machtig over ons, en des Heren trouw is tot in eeuwigheid. Weest getrouw en Ik zal u geven de kroon des levens.” Jezus laat Gods trouw zien in Zijn dood en Hij reikt ons de troon des levens in Zijn opstanding!
Tenslotte is daar Psalm 118: een feestgezang na verlossing. Hij weet, wat Hem wacht: de steen die de bouwlieden versmaad hebben…. Maar Hij zingt in volle overtuiging: “Die steen is tot een hoeksteen geworden! Van de Here is dit geschied.”
Laten wij dan ook zingen, in de Lijdenstijd, het feestlied van onze verlossing. Want het is alles door Hem volbracht!
Jezus zingt de lofzang voor God bij het ingaan van de lijdensnacht. Hij zong het voor ons, maar Hij zong het ons ook vóór! Opdat wij het zouden názingen. Ik heb eens een Middeleeuwse legende gelezen, die spreekt van dat zingen in het lijden. Het gaat over een jonge edelman, die z’n best had gedaan om ridder te worden. Toen hij eindelijk de ridderslag ontvangen had, trok hij de wijde wereld in.
Na verloop van tijd keerde hij huiswaarts. Hij had veel triomfen behaald. Op weg naar zijn ouders ontmoette hij echter een hem onbekende ridder, die hem uitdaagt tot een tweegevecht. Hij aanvaardt de strijd, maar lijdt een smadelijke nederlaag. Dat kan ook niet anders, want zijn tegenstander is de aartsengel Michaël. Deze schenkt de ridder het leven, onder één voorwaarde: hij moet beloven dat hij elke avond vóór het slapengaan het loflied zal zingen, dat Michaël hem nu voorzingt. Hij hoort een loflied van hemelse schoonheid en zuiverheid, zoals hij nog nooit gehoord had. En de jonge ridder geeft zijn belofte, want deze prijs lijkt hem zeker niet te hoog voor het behoud van zijn leven.
Als hij daarna thuis komt, blijkt het slot van zijn ouders door rovers overvallen en geheel geplunderd te zijn. Zijn vader en moeder zijn vermoord. Hij is radeloos van smart – maar ook die avond denkt hij aan zijn belofte. En na zware strijd zingt hij de lofzang.
Zo doet hij ook later, als hij zijn vrouw en kind op één dag verliest.
Hij gaat ter kruisvaart, keert berooid en melaats terug en slijt tenslotte zijn verdere leven in een melaatsenkolonie. Maar elke avond zingt hij zijn lofzang voor God, tot troost van de melaatsen.
Zingen – wat er ook gebeuren mag in het leven – élke avond dat loflied zingen voor God! Het is ons door de Heer Zelf vóórgezongen!