Dit artikel is onderdeel van de artikelenserie Waar blijft de tijd en een bewerking van mijn doctoraalscriptie “Temporalia Paulina” uit 1976. Het gaat dus in het bijzonder over de tijdsbeleving van de apostel Paulus. Ik was de eerste, die in de pas gestarte Theologische Faculteit te Tilburg doctoraal examen in het Nieuwe Testament heb gedaan, onder prof. Gijs Bouman.
Bij Jezus staat de komst van het Koninkrijk centraal. Heel de prediking van de apostelen is daar een nadere uitwerking van. We gaan nu bekijken, hoe het daarmee samenhangende tijdsaspect zich afgrenst tegen het Oudtestamentische en Griekse denken en welke invloed van de Oudchristelijke verkondiging toegeschreven moet worden aan de eschatologische visie in verband met Christus’ (weder)komst. Tenslotte zal ook naar voren komen, hoe dit tijdsaspect als dominant van het oerkerugma de Nieuwtestamentische theologie van de afgelopen eeuw tot controversiële standpunten heeft geleid ten aan- zien van de vraag naar de geschiedenis en de “Zeitlichkeit des Christlichen Seins” (een uitdrukking van Rud.Bultmann).
1. De tijdsterminologie van het Oudchristelijke kerugma: ”KAIROS” en ”CHRONOS”
Centraal staan de tijdsaanduidingen ”kairos” en “chronos“. Kairos heeft meestal betrekking op het “beslissende ogenblik”, waarbij vooral de nadruk valt op de er aan verbonden goddelijke beslissing (vgl Luk.12,56 en 19,44; Matth.16,3). Zo kan Paulus in Rom.5,6 van Christus’ dood “kata kairon” spreken. Duidelijk klinkt hier de goddelijke beslissing door, waardoor een tijdstip tot “kairos” wordt. Het is door God gevulde tijd! Geheel analoog aan het Oudtestamentische ervaringsdenken weten de Christenen zich opgenomen in het handelen van God, Die ook de tijd maakt tot wat zij is. Het is “tijd voor, vooral tijd voor God, om voor Hem te kiezen” ( Marc.1,15; Rom.13,11). We moeten daarom de “kairoi” onderscheiden, ze vol vertrouwen afwachten en ons dan aan Gods beslissing onderwerpen (Joh.7,6; Matth.26,18; Gal.6,9). Omdat “kairos” zijn vulling ontvangt van de teleologische heilsorde van God is het veelal ook eschatologisch geladen. Het wordt zelfs bij uitstek de term voor het eindgericht en voor het einde zelf (Luk.21,8; 1 Petr.1,5; 5,6; Openb.1,3 en 11,18). Maar het goddelijk tijdschema van de “kairoi” kent geen mens. Daarover beschikt alleen God, in Zijn eigen volmacht (Hand.1,7; 17,26; Marc.13,33; 1 Thess.5, 1vv; 1 Petr.1, 10-13). Naast de theologisch gekwalificeerde betekenis is ook de neutrale zin van “kairos” als aanduiding van tijden in de kringloop van de natuur, de levenstijdperken van de mens en van kortere of langere duur, het oudchristelijke kerugma niet vreemd (zoals in Rom.3,26; 9,9; 1 Kor.7,5,29; 2 Kor.6,2 en Gal.4,10).
2. CHRONOS
Nagenoeg gelijk aan het gekwalificeerde karakter van “kairos” is de betekenis van “chronos“, voor zover het althans als heilsgave van God functioneert. Alleen wordt “chronos” in deze zin meer gebruikt om een tijdsDUUR aan te geven, terwijl “kairos” meestal een tijdsMOMENT aanduidt. De “vhronoi” liggen als ’t ware tussen de “kairoi” in en worden door deze omsloten. Een enkele maal ook treffen wij “kairos” en “chronos” naast elkaar aan (Hand 1,7: “het is niet aan jullie om te kennen de “chronoi” en de “kairoi“). “Chronos” wordt trouwens dikwijls in het meervoud gebruikt, als de “tijden”, die elk hun betekenis hebben in het geheel van Gods tijds– en heilsorde, waarin ook duidelijk een verbinding naar het apocalyptische denken bespeurd kan worden. Zo waren er “tijden van onwetendheid” (Hand.17,30), en het geheimenis is “in eeuwige tijden” verzwegen (Rom.16,25) en voordat de “volheid” van de tijd aanbrak waren er reeds zodanige tijden van onmondigheid en onwetendheid aan voorafgegaan (Gal.4,4; Eph.1,10) en voordat de “tijden van de openbaring” (Hand.3,21) intreden, zullen er nog bijzondere tijden van het heil aanbreken. Maar ook terugblikkend op Christus’ verblijf hier op aarde komt zo’n “chronos” in ’t vizier: “nog een kleine tijd ben ik bij jullie”(Joh.7,33; zie ook Joh.12,35; Marc.2,19 en Joh.14,9).
3. HEMERA (=DAG)
Ook hier zien we een typisch gebruik, teruggaand op de Oudtestamentische, vooral profetische verkondiging. In het meervoud wordt het dan: levensdagen of perioden. In het enkelvoud krijgen we naast het gebruik in neutrale zin vooral de betekenis van gerichtsdag en heilsdag van God ( Amos 5,18,20; Joël 2,1; 3,14; Ps.36,13; Ps.109,5; Ez.22,24; Jes.34,8 etc.). In deze zin wordt “hemera” in de oerverkondiging veelvuldige aangewend. We treffen in ’t bijzonder de combinatie “dag des Heren” aan, als equivalent van het profetisch-apocalyptische “Jôm Jahwe” (Luk.17,24; Joh.8,56; Hand.2,20; 1 Thess.5,2; 2 Thess.2,2; 2 Petr.3,10,12; Openb.16,14). Ook de veel voorkomende uitdrukking “hemera kriseôs” wijst op het eindtijdelijke gebeuren (Rom.2,16; Matth.11,22,24; 12,36, 10,15; Hand.17,31; Eph.4,30; 2 Petr.2,9; 3,7,12; 1 Joh.4,17; Openb.6,17). Afwisselend kan hiervoor ook “de laatste dag” staan, of “dag des oordeels”. In alle gevallen wordt er de “jongste dag” mee bedoeld, waarop de opstanding der doden zal plaats vinden.