Dit artikel is onderdeel van de artikelenserie Waar blijft de tijd en een bewerking van mijn doctoraalscriptie “Temporalia Paulina” uit 1976. Het gaat dus in het bijzonder over de tijdsbeleving van de apostel Paulus. Ik was de eerste, die in de pas gestarte Theologische Faculteit te Tilburg doctoraal examen in het Nieuwe Testament heb gedaan, onder prof. Gijs Bouman.
Dat de zienswijze op het eschaton in het oerkerugma in vele punten voortbouwt op de Joodse apocalyptiek is ons in het voorgaande reeds verschillende keren gebleken. De tijd na het eschaton wordt in de apocalyptiek niet verschillend gedacht van de tijd er voor. Ook in de profetische prediking over het eschaton blijf de tijd op zich voor en na het einde van deze aeon dezelfde, alleen de inhoud van die tijd verandert: de huidige aeon met al zijn noden en onvolmaaktheden gaat over in een geheel nieuwe tijd, waarin alles volkomen en heerlijk zal zijn. Dit gans andere, het volmaakte en heerlijke, stond menigeen in Jezus’ tijd voor ogen, die in gespannen verwachting naar de “laatste dag”uitzag. Hierbij geldt: de inhoud, de vulling van Godswege met Zijn heil, is belangrijker dan de tijd op zich, wanneer het in vervulling zal gaan. Hier ligt duidelijk verwantschap tussen de opvatting van de Oudtestamentische profeten en die van de oerchristelijke prediking over het eschaton. Over de tijd na het eschaton wordt niet zo zeer gesproken; wel hierover, dat het komt, dat God op ons toekomt met de gaven van Zijn heil. In het oudchristelijke kerugma wordt dit komen reeds als werkelijkheid beleefd. Daar staat centraal niet meer het uitzicht, de gespannen verwachting, maar de vervulling, de komst van God tot ons in de Immanuël. “Jesus Christus Selbst ist die Antizipation des Eschaton” (Pannenberg: Offenbarung als Geschichte, 142). Dan kan het ook niet anders of de tijd na Christus, dus onze tijd, wordt reeds als eschatologische heilstijd ervaren, hetgeen Paulus zo treffend weergeeft met zijn “nun(i)”en “ho nun kairos” (2 Kor.6,2).
Toch is deze tijd na het eschaton voor velen een discutabel punt gebleken. De jonge Karl Barth ziet bijvoorbeeld in het eschaton niet meer iets “zeitlichs” (als behorend tot de scheppingsorde), maar iets transcendents, dat loodrecht van Boven op de tijd neerdaalt, zonder in haar op te gaan, eerder haar verslindend, zodat de tijd daarmee opgeheven is. Het kan dan ook niet anders of de eeuwigheid wordt hier in ruimtelijke “Platonische” zin tegenover de tijd gesteld. Zij is dan ook tegenover elk tijdsmoment even ver en dichtbij. Later corrigeert Barth zijn mening en spreekt hij uitdrukkelijk over de “Zeitlichkeit” van de eeuwigheid, hoewel God blijft “Den, Der VOR der Zeit, IN der Zeit und wiederum NACH der Zeit ist und herscht, als Den, Der DURCH die Zeit nicht bedingt, aber eben in dieser Freiheit ganz und gar Ihre Bedingung ist ( KD II/1, 698v). Deze opvatting berust hoofdzakelijk op zijn vertaling van openbaring 10 vers 6: “hoti chronos ouketi estai”(dat de tijd niet meer zijn zal). Hij vertaalt: “daar zal geen tijd meer zijn”. Andere Nieuwtestamentici zijn eerder geneigd te vertalen: “daar zal geen uitstel meer zijn”. De zin wordt namelijk ingeleid door “alla”( =maar). Daarmee wordt de voorwaarde aangegeven voor het aflopen van een tijdperk. Het einde komt, het geheim is voltooid en darmee het tijdperk afgelopen. Ook in een verdere ontwikkeling van het kerugma, in Eph.3, 5 en 1 Petr.1, 20, wordt over het einde der tijden gesproken. Gemakkelijk zou dit tot de opvatting kunnen leiden, dat in Christus de tijd overwonnen is. Gods eeuwigheid zou bij Christus’ komst op aarde de tijd geabsorbeerd hebben, zoals we bij de jonge Barth reeds zagen. Zo zou je in de woorden “plerôma tou chronou” (=volheid van de tijd) (Marc.1,15 en Gal.4, 4) de overwinning van de tijd kunnen zien. Dit kan een troost zijn voor de Christen! Want zijn leven is losgekomen van de verschrikkelijke tijd en staat nu onder “het eeuwige leven”. Sprekend hiervoor is ook 1 Kor.15, 28: “Opdat God zij alles in allen “. Maar het zou ook kunnen zijn, dat deze woorden het einde van de Bijbelse openbaringsgeschiedenis betekenen en niet dat er dan geen tijd meer is.
Het eschaton is zuiver “zeitlich”, het staat midden in de tijd, is keerpunt der tijden, niet van tijd naar tijdloosheid, maar van de “oude” naar de “nieuwe”, van de “slechte” naar de “heerlijke”. Zoals Christus’ komst aan de tijd een gekwalificeerde zin heeft gegeven door hem te “vervullen”, dat is te vullen met “Gods heil”, in proleptische zin vooruitlopend op het grote gebeuren van de ‘laatste dag”, het als ’t ware reeds proleptisch in zich dragend. Zo zal bij de parousie van Christus de “aiôn mellôn”ten volle openbaar worden . Daarmee wordt de “Zeitlichkeit”niet opgeheven, maar structureel anders voortgezet. Dit is te vergelijken met wat Paulus over het opstandingslichaam zegt in 1 Kor.15, 35-49: het blijft lichaam, maar zal wel “anders” zijn.