Er zijn soms kleine verschillen in de benaderingswijze, zoals we in de vorige paragraaf reeds zagen. De verschillende eschatologische opvattingen zijn dan ook meer een kwestie van accentlegging. De accenten, die het zwaarst wegen, kunnen ondergebracht worden in tweeërlei vraagstelling: praesentisch of futurisch? Existentiëel of Heilsgeschichtlich?
De oorzaak van deze verschillende accent-legging moet gezocht worden bij het speken van Paulus zelf, dat synkretistische kenmerken in zich bergt en veelal dialectisch gestructureerd is. In de eerste plaats valt op, dat Paulus een “historische” kijk op het mens- en wereldgebeuren heeft: hij spreekt in termen van verleden, heden en toekomst.
Gal.4, 4: “Maar toen de volheid van de tijd gekomen was, zond God Zijn Zoon uit, geboren uit een vrouw, geboren onder de wet.” Christus heeft de “oude” tijd vol gemaakt, omdat Hij hoogtepunt en vervulling van de beloften van God is.
2 Kor.1, 20: “Immers, zovele beloften van God als er zijn, die zijn in Hem ja en in Hem amen, tot verheerlijking van God door ons“. Ja en Amen zijn wisselbegrippen, waarbij Amen het element van “vastheid, zekerheid” in zich draagt. In Christus hebben Gods beloften hun vervulling gevonden, daarom is Hij het Ja en Amen. Door Hem wordt dan ook het “Amen” van de Gemeente gewekt; en wie “Amen” zegt, zo heet het in het Joodse recht, neemt het gezegde voor eigen rekening, bevestigt het als ’t ware.
1 Kor.10, 11: “Dit is hun overkomen tot een voorbeeld (voor ons) en het is opgetekend ter waarschuwing voor ons, over wie het einde der eeuwen gekomen is.” Daarom is het nu de tijd van het heil (2 Kor.6, 2), en de komst van de Heer zal spoedig heel Gods heerlijkheid op aarde openbaar maken: wij zijn burgers van een rijk in de hemelen, van waaruit wij ook de Here Jezus Christus als Verlosser verwachten (Phil.3, 20). De tijd is kort (1 Kor.7, 29) en zwaar: wij zuchten bij ons zelf in de verwachting van het zoonschap (Rom.8, 23). Daarom moet Paulus haast maken met de Evangelieverkondiging, want – 1 Kor.9, 16 – wee mij, indien ik het Evangelie niet verkondig!
In al deze teksten en in nog vele meer is duidelijk een spanning merkbaar: die van het reeds bezitten en toch nog niet aan zijn doel zijn. NU is het de dag van het heil, maar NU is het ook nog de tijd van “verzuchten”. NU is de wet afgedaan en de vrijheid verworven (Rom.10, 4 en Gal.5, 1 vv), en toch is Paulus nog niet waar hij wezen moet: “Ik jaag er naar of ik het ook grijpen mocht, omdat ik ook door Christus Jezus gegrepen ben. Broeders, ik voor mij acht niet, dat ik het reeds gegrepen heb, maar… ik jaag naar het doel, om de prijs der roeping Gods… in Christus Jezus” (Phil.3, 12-14).
Het is deze spanning, die de kwestie “praesentisch of futurisch” tot een onmogelijke vraagstelling maakt. Voor Paulus geldt beide: het heden als prolepse van de toekomst en de toekomst als eindvoltooiing van het heden. Zoals reeds eerder opgemerkt hangt de ineenstrengeling van beide tijden samen met het synthetische, corporatieve en concrete Joodse denken. Tijd kan niet zonder “inhoud” functioneren, zodat het beschikken over een “toekomstige” inhoud tegelijkertijd betekent dat de toekomst heden is geworden. Dit brengt de spanning tussen de praesentischer en futurische uitspraken te weeg. Het is dezelfde spanning, die gevonden wordt in het gebruik van de indicatief en de imperatief: word die je bent! Gal.5, 25: “Indien wij door de geest leven, laten wij ook door de geest het spoor houden… ” en Rom.6, 4: “Wij zijn met Hem begraven door de doop in de dood… Laat dan ook de zonde niet langer als koning heersen in uw sterfelijk lichaam” (12). Ook het punctuele “nun” in Paulus’ brieven wordt door deze spanning gekenmerkt; enerzijds “jetzt noch”, anderzijds “jetzt schon”. Cullmann wil dit typische “nun” toch ondergeschikt maken aan de progressieve tijdslijn van de heilsgeschiedenis: “Wohl spielt das punktuelle “Jetzt” der freien Entscheidung eine grosse Rolle, aber es ist die Heilsgeschichte nicht neben, sondern untergeordnet… Das “Jetzt” ist “Jetzt”, weil es ein “Vorher” und ein “Nachher” eines göttlichen Plans nicht nur in Bezug auf mich sondern auf die ganze Menschheit und sogar die ganze Schöpfung gibt und ich mich in ein solches Geschehen einreihe”. Toch ziet ook hij de spanning van het “schon” en “noch nicht” als het voornaamste “Heilsgeschichtliche Bindeglied” tussen Paulus en Jezus de hele Paulinische theologie beheersen.
De spaning praesentisch-futurisch loopt door ale brieven van Paulus heen en is zo intens voelbaar, dat Cullmann zelfs van “Taseologie” zou willen spreken (het Griekse “tasis” betekent “spanning”).