Paulus was er zich sterk van bewust, dat over zijn generatie “het einde der tijden” gekomen was (1 Kor.10, 11). Het is voor hem dan ook vanzelfsprekend, dat de betekenis van het heden op zijn betrokkenheid tot “het einde de tijden” berust, dus eschatologisch geladen is. We zagen reeds herhaalde malen, hoe de apostel dit in zijn van de laatjoodse apocalyptiek overgenomen terminologie in het raam van de twee-aeonen-leer tot uitdrukking brengt. Op zich zelf is dit Joodse eschatologische dualisme nog veel ouder en reeds te vinden bij de oude profeten. Ook het begrip “parousia”(wederkomst) wordt reeds bij de profeten gevonden.
De kwalificatie van het heden
De tegenstelling oude-nieuwe tijd (aeon) is niet alleen temporeel bepaald, maar daarin wordt vooral ook een kwalitatief onderscheid uitgedrukt: de volmaakte eindtijd(=oertijd) tegenover de onvolmaakte “aiôn houtos”. De kwalificatiegedachte van superieur-inferieur gaat zo ver, dat in de twee aeonenleer eigenlijk een innerlijke tegenstelling komt te liggen, die daarin bestaat, dat men in de categorie van de tijd probeert uit te drukken, wat eigenlijk lijnrecht tegenover de tijd staat, nl. het begrip eeuwigheid, en dat niet in de zin van “tot in het oneindige verlengde tijd”, maar van Gods eigenschap. Bij Paulus speelt dit kwalificatieaspect in het tegenover elkaar stellen van de van de aieones een overwegende rol, hetgeen ook in zijn omgang met de Tenach duidelijk is gebleken.
Met Christus’ komst is het keerpunt bereikt: van de “aiôn houtos” in de “aiôn mellôn” (vgl.Rom.12, 2; 1 Kor.1, 20; 2, 6.8; 3, 18; 2 Kor.4, 4). “maar toen de tijd gekomen was, zond God Zijn Zoon, geboren uit een vrouw en onderworpen aan de wet… “(Gal.4, 4). En Paulus vervolgt: “opdat wij het Zoonschap zouden ontvangen. Met als gevolg; zo is dan wie in Christus is, een nieuwe schepping; het oude is voorbijgegaan, zie het nieuwe is gekomen”(2 Kor.5, 17). Met het zenden van de Zoon (Rom.8, 3) is heel het oude bestand van de wet, de zonde en de dood te iet gedaan. In Christus worden wij uit de boze dreigende wereld getrokken (Gal.1,4) om de nieuwe wereld toe te behoren. Het snijpunt van de oude en nieuwe wereld ligt in de dood van Jezus aan het kruis; Wij kunnen hier spreken van een radicale omwenteling, die in de komst van Christus geschiedt,
“Toen wij nog hulpeloos waren is Christus immers voor ons, die op dat moment nog schuldig waren, gestorven” (Rom.5, 6).
“Hij is gestorven om een einde te maken aan de zonde, voor eens en altijd; en nu hij leeft, leeft hij voor God” (Rom.6, 10).
Zijn opstanding is het bewijs van de nieuwe heerlijke werkelijkheid. Zij betekent volgens de leer der Joods-apocalyptische eschatologie het keerpunt der eeuwen, het begin van de nieuwe schepping, die even heerlijk zou zijn als de “eerste” schepping en waarin de heerschappij van de verderfmachten van zonde en dood zou zijn gebroken.
“En indien Christus niet opgewekt is, zo is uw geloof tevergeefs, zo zijt gij nog in uw zonden” (1 Kor.15, 17). In deze zin zal ook de discutabele tekst Rom.10, 4 uitgelegd moeten worden. “De wet vindt zijn doel in Christus, zodat iedereen die gelooft rechtvaardig zal worden verklaard”. Christus als het “doel van de wet” is het, Die aanspraak maakt op het totaal nieuwe, omdat Hij aan de oude aeon een einde maakt. “Damit ist aber doch gesagt, dass für Paulus die Geschichte am Ende ist”, zegt Bultmann. Hij is hier in discussie met Käsemann. Waar Käsemann in Paulus meer de apocalypticus ziet, ziet Bultmann Paulus meer het accent leggen op de praesentische eschatologie, waardoor de apocalyptiek wordt ingeperkt en geherinterpreteerd.
Wij kunnen hier spreken van een radicale omwenteling, die in de komst van Christus geschiedt. Het aanbreken van de nieuwe tijd mag dan ook zeker niet verstaan worden als een continue ontwikkeling uit de oude, veeleer is het een discontinue gebeuren, een breuk, waarin de machten van de oude aeon radicaal ontmacht worden, en door de van God alles een nieuwe gedaante ontvangt. De enige continuïteit, door de breuk heen, ligt daarom bij God, in Zijn trouw aan Zijn eenmaal gegeven belofte. “Trouw” is dan ook wel de belangrijkste component van het oud-Bijbelse begrip “gerechtigheid”. In Gods trouw aan de schepping ligt mijns inziens de centrale gedachte van het Paulinische kerugma: Gods trouw, die de mens ervaart als onverdiende gerechtigheid, hem geschonken uit geloof (Rom.1, 17 en 3, 26). Het is ook deze overweldigende trouw van God, die Paulus ervaren heeft bij zijn roeping en die hem niet loslaat, zodat hij zeggen kan: ik kan niet anders, ik MOET het Evangelie verkondigen (1 Kor.9, 16: ” Want dat ik het evangelie verkondig, is natuurlijk geen reden om me te beroemen. Dat doe ik omdat ik niet anders kan. Het zou er slecht voor me uitzien als…”, zie ook Gal. 1, 15).
De kracht van het Evangelie, welke Paulus zelf ervaren heeft, dwingt hem er toe de verkondiging van wat God hem bekend heeft gemaakt, nl. Zijn Zoon (Gal.1, 15: te openbaren Zijn Zoon), in het leven centraal te stellen. Het alles beheersende van dit heilsgebeuren kan de apostel stipuleren in het voorgegeven kader van de twee-aeonen-leer, waarin het contrast van het oude en het nieuwe steeds sterker opgevoerd wordt. Alleen het tijdselement, dat in deze Joods-apocalyptische opvatting verscholen ligt, zuiver op de toekomst gericht als zij is, kan in de Paulinische prediking geen plaats meer krijgen. Paulus weet immers, dat de “aiôn mellôn” reeds is doorgebroken, sterker nog: Christus Zelf is de “aiôn mellôn”, inclusief de media waarin Hij op ons toekomt: het Evangelie als de “verkondigde Christus” en de apostel als de verkondiger van Christus.
Doordat de “volheid van de tijd” is aangebroken, krijgt de tegenwoordige tijd een heel bijzondere vulling: zij is eschatologische heilstijd geworden, nieuwe tijd, door God gegeven (2 Kor.6, 2v). “Plerôma tou chronou” is evenals “plerôma tôn kairôn” (Eph.1, 10) een zuiver Joods-apocalyptisch begrip, zie ook Luk.21, 24; Matth.13, 39.40.49; 24, 3; 28, 20; Hebr.9, 26. Eerder zagen we reeds, dat de indeling van aiônes samenhing met Israëls visie, dat God de tijden in Zijn hand houdt, bestuurt, er een begin en een einde aan maakt volgens Zijn van te voren vastgestelde plan. Doch alleen voor de gelovigen is dit zichtbaar, voor degenen, aan wie God het geopenbaard heeft, die leven “in de Geest, in Christus”, en die in “de nieuwheid van het leven” wandelen (Rom.6, 4), voor degenen die “in het vlees” leven blijft de oude aeon voortbestaan.