De afgrenzing van het heden tegenover het verleden geschiedt bij Paulus in een menigte van contrast-paren zoals Oude- en Nieuwe verbond, 2 Kor.3, 6-13; Adam-Christus, Rom.5 en 1 Kor.15. Zeer duidelijk is het contrast in Rom.5, 15vv: overtreding-genadegave; veroordeling-rechtvaardiging; dood-leven; ongehoorzaamheid-gehoorzaamheid.
Bij voorkeur gebruikt de apostel hiervoor het schema “pote(tote)-nun” (toen-nu). Dit vinden we terug in de volgende teksten: Rom.5, 8-11; 6, 15-23; 7, 5v; 11, 30-31; 1 Kor.6, 9-11; Gal.1,23; 4, 3-7, 8-10; Philemon 11, Eph.2, 1-22; 5, 8; Kol.1, 21v; 2, 13; 3, 7v; 1 Tim.1, 13vv; Tit.3, 3vv; 1 Petr.2, 10.25. Ook komt het voor in 1 Kor.12, 3; 2 Kor.5, 15-17; Gal.1, 13; 4, 29.; Hebr.12, 26; Hand.17, 30; Eph.4, 17-24; 1 Thess.1, 9v; 1 Petr.1, 14. Hoewel de betreffende woorden “pote(tote)” en “nun(nuni)” niet overal woordelijk aanwezig zijn, impliceren de in al deze teksten uitgesproken gedachten en de stijl, waarin deze vervat zijn, toch de grondvorm van het “pote-nun” model. Het duidelijkst wordt het schema zichtbaar in Rom.5, 8-11, waar het contrast wordt uitgewerkt in de tegenstellingen “toen wij nog zondaren waren – door Zijn dood vrijgesproken”; “gered – en niet veroordeeld”; “vijanden – gered/verzoend”. Ook is het duidelijk in Gal.4, 3vv: eerst wordt de tijd voor en na de bekering van de Galaten met elkaar vergeleken: de tijd “toen wij nog onmondig waren, onderworpen aan de wereldgeesten”, en de “volheid van de tijd”. Vervolgens wordt in de verzen 8-11 opnieuw teruggegrepen naar de tijd van het “tote”: “Toen u God nog niet kende, was u onderworpen aan goden, die helemaal geen goden zijn…” en het “nun”: Nu kennen jullie God toch? Het accent in deze pericoop ligt op het nieuwe van deze tijd: gij zijt vrij van de wet, gij zijt zonen! Om dit aan de Galaten duidelijk te maken gebruikt Paulus het middel van het “eens en nu”-model.
1 Kor.6, 9-11: hier worden duidelijk het verleden en het heden van de hoorders tegenover elkaar geplaatst: “Dwaalt niet! Hoereerders, afgodendienaars… zullen het Koninkrijk van God niet beërven. En sommigen van u zijn dat geweest. Maar gij hebt u laten afwassen, maar gij zijt geheiligd, maar gij zijt gerechtvaardigd…”
Het gaat in het schema “pote – nun” om het contrast tussen het verleden en het heden, zonder dat de adverbia “pote” en “nun” expliciet hoeven voor te komen. Eerst wordt het verleden genoemd, daarna het heden. Het keerpunt tussen beide staat over het algemeen niet in het gezichtsveld, maar dikwijls kan deze uit de context opgemaakt worden. De verschillende tempora der verba impliceren vaak het contrast der tijden. Zo is vooral het imperfectum voor het verleden geliefd, waar tegenover een praesens- of aoristusvorm als uitdrukking van het heden staat. Dikwijls zijn de met “pote” en “nun” verbonden zinnen stilistisch in een parallelismus membrorum gefigureerd (Rom.6, 17-23; 1, 30vv). In Gal.1, 23 treffen we de chiastische stijlfiguur.
Interessant is de functie van het “eens nu”-schema in het spanningsveld van indicatief en imperatief, zoals dat zo treffend wordt weergegeven in Rom.6, 15-23.
“15] Wat dan? Zullen wij zondigen, omdat wij niet onder de wet, maar onder de genade zijn? Volstrekt niet!
16] Weet gij niet, dat gij hem, in wiens dienst gij u stelt als slaven ter gehoorzaamheid, ook moet gehoorzamen als slaven, hetzij dan van de zonde tot de dood, hetzij van de gehoorzaamheid tot gerechtigheid?
17] Maar Gode zij dank: gij wáárt slaven der zonde, doch gij zijt van harte gehoorzaam geworden aan die vorm van onderricht, die u overgeleverd is;
18] en, vrijgemaakt van de zonde, zijt gij in dienst gekomen van de gerechtigheid.
19] Ik zeg dit van menselijk standpunt om de zwakheid van uw vlees. Want gelijk gij uw leden gesteld hebt ten dienste van de onreinheid en van de wetteloosheid tot wetteloosheid, zo stelt nu uw leden ten dienste van de gerechtigheid tot heiliging.
20] Want toen gij slaven waart der zonde, waart gij vrij van de gerechtigheid.
21] Wat voor vrucht had gij toen? Dingen, waarover gij u nu schaamt; immers, het einde daarvan is de dood.
22] Maar thans, vrijgemaakt van de zonde en in de dienst van God gekomen, hebt gij tot vrucht uw heiliging en als einde het eeuwige leven.
23] Want het loon, dat de zonde geeft, is de dood, maar de genade, die God schenkt, is het eeuwige leven in Christus Jezus, onze Here”.
Het verleden is voorbij, jullie kunnen nu niet meer zondigen! Het heden is de realiteit van Gods genade. Wij leven uit de genade, die praesent is!