Wij zijn bijna aan het eind van de Lijdenstijd en gaan nu op naar Pasen.
De Lijdenstijd is een tijd van bezinning, van denken aan de Heer, Zijn lijden en sterven. Hij moest daarvoor opgaan naar Jeruzalem, wij mogen dankzij dat opgaan naar Pasen. Lijdenstijd is ook denken aan je naaste, aan de nood in de wereld en om je heen. Daar zit iets van zelfverloochening in, een pas op de plaats, even wat minder voor je zelf en wat meer voor de ander. Het is een extra aanmoediging om de grote liefde van de Heer door te laten werken in je leven. Dat heeft de Kerk ook altijd zo aangevoeld. Daarom is de Lijdenstijd ook sinds onheugelijke tijden in de Kerk als “vastentijd” gevierd.
Wie vast, verloochent zich zelf ter wille van de ander, en dan in de eerste plaats ter wille van de Grote Ander. De liefde van de Heer roept om wederliefde. Zo moet de liefde ook onder mensen beoefend worden: wederkerig. Het kan immers niet allemaal van één kant komen. “Nee”, hoor ik u zeggen, “het kan hier niet allemaal van één kant komen!” En dan bedoelen we eigenlijk te zeggen, dat de liefde van onze kant wel komt, maar die ander… die laat verstek gaan! Die geeft nooit iets terug. Er wordt altijd averechts gereageerd, stank voor dank!
Dat heb je in families, in gezinnen, tussen man en vrouw soms, ouders en kinderen, buren, volkeren, partijen, Gemeenteleden en ga zo maar door. Je zou het wel uit willen schreeuwen: “Hoor eens hier, het kan niet allemaal van één kant komen, hoor!”
In het lijden van de Heer komt het allemaal wel van één kant, van Gods kant. Daar is de liefde begonnen, voor mensen die alles altijd zo graag naar hun kunt willen halen. En zo moet het ook bij ons Christenen, willen we immers ons nog zo mogen noemen. Het moet niet alleen, het mág ook van één kant komen: van Jezus’ kant. Wij mogen leven in Christus! Zullen we daar eens aan denken? En dan in blijdschap opgaan naar het Paasfeest!