Na zijn bekering liet Augustinus zich dopen door bisschop Ambrosius in Milaan. Daar ging een hele voorbereiding aan vooraf: 7 weken vasten en op de Belijdenis studeren. In de Paasnacht werd de dopeling drie maal ondergedompeld als symbolisch teken van afsterving van de oude mens en opstanding van de nieuwe mens. Daarna volgde de zalving en de afzwering van duivel en wereld. Augustinus werd gedoopt samen met zijn vriend Alypius en zijn zoon Adeodatus, die toen 15 jaar oud was.
Afbeelding: De doop van Augustinus. Uit: “Très Riches Heures du Duc de Berry” (De Zeer Rijke Uren van de Hertog van Berry) Getijdenboek uit 1410. Musée Condé, Chantilly. Klik op de afbeelding voor een grote versie.
Na de doop besloot hij met zijn moeder en vrienden naar Afrika terug te keren om daar een kloostergemeenschap te vormen. Toen zij op doorreis in Ostia, de havenstad van Rome, kwamen, stierf Monica plotseling. Voor haar dood had zij nog een gesprek met Augustinus, waarin zij zei nu gerust te kunnen sterven, nu zij haar zoon als Christen achterliet. Monica werd 56 jaar. Toen zij gestorven was, zongen allen die daar bij waren spontaan Psalm 101: “Ik zal van goedertierenheid en recht U psalmzingen, o Heere”.
Augustinus bleef daarna nog een jaar in Rome. Waarom, dat weten we niet, misschien door politieke onrust. In ieder geval heeft hij dit jaar benut door zich ernstiger te verdiepen in de Christelijke leer en het schrijven van verschillende boeken. Belangrijk was zijn werk “De zeden van de Katholieke Kerk en van de manicheeërs”. De Kerk wordt hierin beschreven als de “meest ware moeder van de Christenen”. Hij vraagt hierin ook aandacht voor het Oude Testament en benadrukt de liefde als het hoogste goed in ons leven. In 388 begon hij ook te schrijven over de vrije wil: “De libero arbitrio”. Pas in 395 zal dit werk voltooid worden. Hij zet zich hierin af tegen de manicheeërs: de oorzaak van het kwaad ligt niet in een zelfstandige substantie, maar uitsluitend in de vrije wil van de mens. De “goede wil” kan de mens voor het kwaad behoeden. Waar het kwaad vandaan komt, weet hij niet, het is een “privatio”, een gebrek, een niet-zijn, dat zich aan elke redelijke verklaring onttrekt. Maar hij weet wel, dat, wanneer wij het kwade niet willen, het er ook niet is.
Toen zij uiteindelijk de reis konden voortzetten, kwamen zij in Carthago aan, waar zij door veel vrienden werden opgewacht. Hier ontmoette hij ook zijn latere vriend bisschop Aurelius. Gelukkig was het oude landgoed van zijn ouders nog niet verkocht. Zij gingen daar wonen als een kleine hechte gemeenschap In 390 schreef hij “De vera religione”, de ware godsdienst, gericht tegen de manicheeërs. Ook over de muziek schrijft hij (“De musica”) en hij geeft een uitleg over Genesis (de eerste 3 hoofdstukken). Het scheppingsverhaal belicht hij heel positief juist tegenover de manicheeërs, die van het Oude Testament niets moesten hebben.
Toen zijn geleerdheid wijd en zijd bekend werd, kwamen mensen hem om raad vragen. Zo ook een keizerlijk ambtenaar in Hippo Regius, een wat grotere plaats in de buurt. De bisschop daar,Valerius, die al wat ouder was geworden, zocht een hulp, een presbyter, vooral voor de preken. Augustinus had wat meer tijd nodig voor zijn gesprekken met de keizerlijke ambtenaar en kon dus op zondag naar de kerk bij Valerius. Juist toen maakte Valerius bekend een presbyter te willen kiezen. Nietsvermoedend werd Augustinus toen uit de bank gerukt en naar de preekstoel van Valerius gebracht. En alle mensen riepen: “Augustinus zal onze presbyter zijn”. Tegensputteren hielp niet meer: de bisschop legde hem gewoon de handen op! En de droom van een eigen kloostergemeenschap viel aan diggelen. Later zou Augustinus dit als een straf zien voor zijn zondige leven.
Op eigen verzoek kreeg hij nog enkele maanden uitstel om te studeren in de Schriften, maar met Pasen 391 aanvaardde hij zijn ambt en ging in Hippo Regius wonen. En de kerk liep vol. Overal, waar Augustinus preekte, stroomden de mensen toe. Hij preekte veel uit de brieven van Paulus. In 395 werd Augustinus tot medebisschop gewijd. Kort daarop stierf Valerius en werd Augustinus bisschop.
Als bisschop heeft Augustinus veel strijd te voeren gehad. Allereerst tegen de donatisten. Kerkscheuring was ook in die tijd een groot kwaad. De donatisten beschouwden zich als de ware kerk. “De ware kerk is die, die vervolging lijdt, niet die, die vervolgt” (de Constantijnse staatskerk). Het werd een geweldige volksbeweging, de grootste kerk in Noord-Afrika. De donatisten noemden zich de “milites Christi”, de soldaten van Christus. Zij oefenden echt een schrikbewind uit. In Augustinus’ tijd waren er 270 donatistische bisschoppen in Noord-Afrika. Ook in Hippo Regius hadden de scheurmakers de overhand. Door innerlijke twisten en strenge overheidsmaatregelen verliep de beweging tenslotte. Maar het heeft Augustinus wel zo’n 15 jaar van zijn leven gekost om in preken en geschriften de donatisten te bestrijden.
Daar was ook nog een andere strijd te voeren: tegen de pelagianen, die uitgingen van de vrije wil van de mensen. Hoewel Augustinus eerder ook de vrije wil van de mens had benadrukt, kwam hij rond 395 na studie van de Romeinenbrief toch tot het inzicht dat Gods genade toch aan die vrije wil vooraf gaat. En die genade is de vrucht van Gods verkiezende liefde, niet van de zedelijke wil van de mens.
In zijn persoonlijke leven had hij dit ook mogen ervaren. Daar getuigt hij van in zijn “Confessiones”, dat rond 400 verscheen. Pelagius, een Britse monnik, die preekte in Rome, wilde de Kerk terugbrengen tot haar roots. Hij legde de nadruk op ascese en goede werken. God eist onvoorwaardelijke gehoorzaamheid. Hij is de goede Schepper, die de mens de mogelijkheid heeft gegeven te kiezen voor de gerechtigheid of de zonde. Daartoe heeft de mens een vrije wil. God schenkt hem ook het “posse”, het kunnen, dat is Zijn genade. Er is geen erfzonde en de mens heeft in principe de mogelijkheid om een volmaakt leven in zondeloosheid te leiden. Daar kon Augustinus het natuurlijk nooit mee eens zijn. Integendeel, hij benadrukte de erfzonde, waardoor ook de dood in de wereld gekomen is. Het voert te ver om de discussie, die daaruit ontstaan is, weer te geven. Centraal staat bij de kerkvader de genade van God , die bestaat uit de gerechtigheid van God, geopenbaard in het Evangelie, niet de gerechtigheid ,die Hij van ons eist, maar de gerechtigheid, die Hij ons schenkt, door het geloof in Christus. Bekend wordt het boek van Augustinus, dat hij schreef in 415, “De natura et gratia”. Hierin leert hij, dat de verdorven natuur gered en bevrijd wordt door de genade. Daarvoor hebben we de Verlosser Jezus Christus nodig. Pelagius had geen oog voor die Verlosser, omdat bij hem de natuur al goed en zonder zonde was. Na diverse veroordelingen op concilies kwam er in 417 een eind aan de strijd. In een preek te Carthago sprak Augustinus de beroemd geworden woorden uit: “Over deze zaak zijn reeds de besluiten van twee concilies naar de apostolische stoel gezonden; en vandaar is ook schriftelijk antwoord gekomen. De zaak is beëindigd, causa finita est. Och, mocht eindelijk ook de dwaling beëindigd worden!” Deze uitspraak zou later de basis worden van het zogeheten “onfeilbare” leerambt van Rome: “Roma locuta, causa finita”. In diverse geschriften heeft de kerkvader zich nog uiteengezet met de leer van Pelagius. Terecht heeft hij daarom de eretitel gekregen: “doctor gratiae”. De kampioen van de vrije genade.
Dit zijn zeer interessante artikelen. Ik heb er veel aan gehad in het maken van een verslag!