Bij het oude jaar

En dan is daar opeens een leeuw. Het doet denken aan de boeken over Narnia van C.S. Lewis. ‘De leeuw uit de stam van Juda, de telg van David.’ Jezus Christus, afstammeling van David, vervulling van Israëls geschiedenis, de opgestane, Hij is het wel waard om de zegels te openen en de boekrol in te zien.

Dit maal een Oudejaarspreek van een gastprediker: ds. Jan Willem Stam die hem heeft gehouden in de Oudejaarsdienst Te Barendrecht 2014, in de Dorpskerk. Tekst: Openbaring 5.

Gemeente van Jezus Christus,

Ik hoor het Herman van der Zandt nog zeggen: 2014 was eigenlijk gewoon een rotjaar. Hij zei het in één van de eindejaarsoverzichten die ik ter voorbereiding van deze dienst nog eens bekeek. Eén ding hebben die overzichten gemeen: ze puilen uit van alle ellende.
Ebola. Islamitische Staat. Haaksbergen. Marokkanen. Lampedusa. Gaza. MH17. Syrië. Hongkong. Oost-Oekraïne. Ferguson. Jezidi’s. Korporaal Van Oudheusdenkazerne. Panama. Schilderswijk. Poetin. Centraal-Afrikaanse Republiek. Zwarte Piet. Irak. Congo.
Dit zijn de namen van 2014. En achter de namen zit zoveel pijn en angst en verdriet en leegte en brutaliteit. Wat is er aan de hand in onze wereld? In de wereld waarin wij leven? Waarin wij vaak nog best prettig leven. Want dat is misschien nog wel het meest vreemd, dat we al met al nog zo gelukkig zijn en er nog zoveel is wat we leuk vinden. Dat we nog zoveel tijd overhouden om ons druk te maken over onnozele dingen, om te mopperen en ontevreden te zijn, terwijl de wereld in brand staat.

Hoe die jaaroverzichten en conferences ook proberen, het lukt niet om een lijn te ontdekken in 2014. Het is een onontwarbare kluwen. Wie kan hier iets van zin of doel in ontdekken? Is dat niet het grootste verdriet, dat zoveel zo zinloos is, zo onbegrijpelijk. Waarom niet meer gedaan aan Ebola? En wat bezielt die jihadisten in godsnaam? En waarom strijden broedervolken om de Oekraïne? En waarom dat overdadige geweld in Gaza? Ieder weldenkend mens ziet toch dat het allemaal zo onnodig is? Hoe kan het dat een wereld vol mensen die als je het ze persoonlijk zou vragen niets anders dan vrede willen, er met elkaar zo’n hopeloze puinhoop van maken? Is er dan niet iemand die ons kan vertellen waar het allemaal goed voor is? En waar het op uitloopt?

Dat is de vraag die ook in de hemel wordt gesteld. ‘Wie komt het toe de zegels te verbreken en de boekrol te openen?’ De boekrol staat symbool voor de geschiedenis. Op de boekrol staat het geheim van de geschiedenis geschreven en wie de boekrol leest, weet het hoe en waarom van alle dingen. De boekrol is aan beide zijden beschreven. Ook de achterkant van de geschiedenis, de kant die wij niet zien op televisie en internet, staat er op.
Maar de boekrol is opgerold en verzegeld. De geschiedenis is ontoegankelijk. De geschiedenis is een geheim. En niemand in de hemel of op de aarde kan dat veranderen. We kunnen ons iets bij het verdriet en de radeloosheid van Johannes daarover voorstellen.

De vraag die gesteld wordt, is opvallend genoeg niet wie bij machte is de boekrol te openen. Dat is meer een vraag voor de aarde. De machthebbers – of het nu Obama of Poetin of Google of voedingsmiddelsindustrie is – proberen de geschiedenis naar hun hand te zetten, met grof geweld of juist in het geheim. In de hemel klinkt de vraag wie het waard is. Aan wie kunnen wij ons en onze geschiedenis toevertrouwen? Aan niemand in de hemel of op de aarde dus. Er is niemand bij wie wij veilig zijn.

En dan is daar opeens een leeuw. Het doet denken aan de boeken over Narnia van C.S. Lewis. ‘De leeuw uit de stam van Juda, de telg van David.’ Jezus Christus, afstammeling van David, vervulling van Israëls geschiedenis, de opgestane, Hij is het wel waard om de zegels te openen en de boekrol in te zien. Als Johannes zijn blik richt op deze Messiaanse leeuw dan ziet hij… een lam. De leeuw is een lam. De koninklijke leeuw is een kwetsbaar lammetje. Hij die ons regeert is zachtmoedig en nederig van hart. Dit lam regeert zo anders dan al die machthebbers die wij kennen. Jezus Christus is onoverwinnelijk, maar onoverwinnelijk in zijn liefde.

Het lam ziet er uit alsof het geslacht is. De littekens van zijn dodelijke wonden zijn nog vers. Hij draagt de sporen van zijn geschiedenis met zich mee. En zo draagt hij de sporen van de geschiedenis met zich mee. Misschien mag je wel zeggen dat het lam er uit ziet alsof het Ebola heeft, alsof het uit de lucht is geschoten, alsof het verdronken is tijdens zijn vlucht naar de vrijheid, alsof het gebombardeerd is. Zo ziet dat lam er uit. Het is niet mooi.

Ja, het is wel mooi. Het is hartverscheurend mooi. In al dat leed wat deze dagen over onze beeldschermen flitst, is hij te zien. Eén foto blijft me bij. Een jongetje ligt op de bodem van een boot. Hij is verdronken op zijn vlucht uit Kongo naar Oeganda. Om de boot staan mensen te kijken, maar hij ligt daar eenzaam dood te wezen. Zijn armpjes uitgespreid. Alsof hij gekruisigd is. ‘Tot het eind der tijden lijdt Christus in hun verlatenheid.’

Het lam ziet er uit alsof het geslacht is. Alsof het kanker heeft. Alsof het Alzheimer heeft. Alsof het … vult u maar in. Hij die ons leven en het lijden ten diepste kent, Hij die met onze kwetsbaarheid vertrouwd is, Hij doet de geschiedenis open.

En dan gaat er een gejuich op in de hemel dat zijn weerga niet kent. De hemel ontploft van vreugde. Het is ook geweldig wat er gebeurt. Uit alle landen en volken, van elke stam en taal zijn mensen bevrijdt. Christus heeft ze opgeraapt, langs de kant van de weg van de geschiedenis lagen zij, maar Hij zag ze en nam ze mee.
Ja, sterker nog: ‘Zij zullen als koningen heersen op aarde.’ De slachtoffers zullen regeren. De armen zullen de dienst uitmaken. De vervolgden zullen op de troon zitten. Alles wat zich nu groot en breed maakt, zal uit elkaar vallen. Lees de rest van het boek Openbaring er maar op na. Het zal niet zonder slag of stoot gaan, in tegendeel. Het zal nog veel gekker worden dan het nu is. Maar hoe wreed en dreigend het ook wordt, het is niets anders dan de ontmaskering van de machten. Ze zullen hun ware gezicht laten zien en dan zal blijken dat ze onbestaanbaar zijn.

2014 was niet zo’n best jaar. Toch zegt Johannes tegen ons dat het wel goed was dat meer en meer aan het licht komt waar mensen toe in staat zijn. En dat goddeloosheid en onmenselijkheid hand in hand gaan. In al die verschrikkelijke gebeurtenissen kijk je het beest recht in zijn gezicht.
En dan weet je ook meteen wat je te doen staat in 2015. De geschiedenis vraagt om keuzes. Christus vraagt om keuzes. Wil je horen bij de macht die uiteindelijk zal bezwijken onder zijn eigen liefdeloosheid, of wil je horen bij de kwetsbare overmacht van zijn liefde? Wil je uiteindelijk ontmaskerd worden, of zet je zelf je masker af en voeg je je in het koor? ‘Aan hem die op de troon zit en aan het lam komen de dank, de eer, de lof en de macht toe, tot in eeuwigheid.’

Amen.

Overbrugd

Mijn vriendin Aly Brug, die vanaf het begin van het Christelijk Weekblad columns verzorgde, heeft nu een eigen blog. http://overbrugd.blogspot.nl/

Mijn vriendin Aly Brug, die vanaf het begin van het Christelijk Weekblad columns verzorgde, heeft nu een eigen blog. Haar columns, meer dan 500, hebben alle betrekking op de actualiteit van het Christelijke leven in de huidige tijd. Verschillende daarvan zijn ook opgenomen in onze website. Al die columns nodigen uit tot lezen!

U kunt ze nu bereiken via: http://overbrugd.blogspot.nl/

 

Aly

Aly Brug

Positie van ouderen

Als je op hoge leeftijd bent gekomen of gehandicapt bent, soms ook moe en moedeloos bent, komt vaak de vraag naar boven: tel je nog wel mee in deze maatschappij, mag je er nog wel zijn, of kost je alleen maar geld voor de samenleving. En ben je afgeschreven. Ik heb echter in mijn leven vaak gezien dat er een geweldig getuigenis uitging van mensen die in de ogen van de samenleving al lang waren afgeschreven.

Gastpreek van Rien Heijboer, bij zijn afscheid als directeur van verpleeghuis ”Ter Valcke” te Goes.

Dienst Vrije Evangelische gemeente Goes d.d. 19-10-2014

standbeeld ter valckeToen Dick Gorsse me vroeg of ik in deze themadienst iets wilde vertellen over de positie en de zorg voor ouderen heb ik daar spontaan ja op gezegd. Ik heb aangenomen dat de vraag kwam vanuit onze jarenlange samenwerking in de ouderenzorg. Of zou het toch zijn omdat ik ook ouder begin te worden. Laten we het maar op het eerste houden. Bovendien wordt het zo ook nog een wat interkerkelijk gebeuren.
Even voorstellen: mijn naam is Rien Heijboer. Ik ben zo’n 40 jaar werkzaam geweest in de zorg en daarvan kort geleden afscheid genomen. Maar ik verveel me niet, integendeel. Ik hoop nog een aantal jaren actief te zijn in een aantal bestuurlijke functies o.a. in de zorg en ben actief voor het Leger des Heils in Zeeland, in de dienstverlening, pastorale zorg, en het bestuur in Almere. Ik moet er op letten om mijn belofte na te komen om meer te gaan fietsen met mijn vrouw en leuke dingen te doen met de kleinkinderen.

Als je op hoge leeftijd bent gekomen of gehandicapt bent, soms ook moe en moedeloos bent, komt vaak de vraag naar boven: tel je nog wel mee in deze maatschappij, mag je er nog wel zijn, of kost je alleen maar geld voor de samenleving. En ben je afgeschreven. Ik heb echter in mijn leven vaak gezien dat er een geweldig getuigenis uitging van mensen die in de ogen van de samenleving al lang waren afgeschreven. Toen ik over deze dienst nadacht kwamen er twee ouderen in mijn gedachten. Zij hebben in mijn ontwikkeling een belangrijke rol gespeeld. Luistert u maar:

Het is meer dan 40 jaar geleden en ze woonde in een klein verzorgingshuis aan de Beestenmarkt/Brouwersgang in Goes. Ik was in mijn ‘wildere’ jaren, helaas nu geen gelegenheid om daar iets over te vertellen. Ik was opgegroeid in het Leger des Heils en het geloof was me dus van huis uit meegegeven. Maar in die tijd, zei me dat niet zoveel en ik had heel andere interesses en wilde de wereld verkennen. Toch deed ik mee aan een project van het Jeugd Rode Kruis en het Leger des Heils. Vriendschappelijk contact met ouderen in een verzorgingshuis. Vooral ouderen die niet veel familie, bezoek hadden. Spelletje doen en ik weet nog goed dat een van mijn activiteiten het schoonmaken van een kanariekooi van een van de bewoners was. Als 18/19 jarige jongeman kwam ik zo ook in contact met een oudere mevrouw die daar woonde. Als er iemand was in het leven die te klagen had, dan was volgens mij zij het wel. Ze was ernstig lichamelijk gehandicapt, haar gewrichten waren door reuma ernstig vergroeid, haar man was van haar weggegaan en een zoon van haar was overleden door kanker. Als er iemand reden had om te klagen dan was zij het wel, vond ik.

juffrouw de RidderMaar integendeel dat deed ze niet. Ondanks de pijn en zorgen vertelde ze vooral heel natuurlijk over haar geloof en wat God voor haar betekende. Dat ze kracht putte uit haar geloof. Ze genoot ondanks alles van kleine dingen. Ik vond dat zo bijzonder dat ik mede door haar God opnieuw ben gaan zoeken en heb gevonden.Een andere alleenstaande oudere die ik nooit zal vergeten was een mevrouw met een ernstige vorm van multiple sclerose in Ter Valcke. Ik kwam daar jaren als vrijwilliger op bezoek en nog. Het huis waar ik later een periode directeur mocht zijn. Ze kon echt niets meer. In haar handen deed de verzorging rolletjes omdat anders haar nagels in haar handen drukten, haar hoofd moest in een steun met een band. In de ogen van de maatschappij afgeschreven, kostte alleen maar geld, vele jaren lang. Toch is deze vrouw van grote invloed geweest op het leven van velen. Ze was heel belangstellend naar anderen, leefde met hen mee.

En als er iemand jarig was of bij een andere bijzondere gebeurtenis dan maakte ze vaak een gedicht. Repeteerde dat dan eindeloos in haar hoofd en iemand anders schreef het dan voor haar op. Zo mocht ik vele brieven en kaarten voor haar schrijven. Heel vaak citeerde ze voor aan het eind van een brief het volgende gedicht/ lied (een bewerking van ‘Wat de toekomst brenge moge’). Vele malen heb ik opgeschreven (en ik ben het na meer dan 25 jaar nog niet vergeten). ‘Wat de toekomst houdt verborgen, ligt onwetend in de tijd. Maar zeker is dat God zal zorgen en dat Hij ons leven leidt’. Ja, als je volledig verlamd bent en ogenschijnlijk niets meer kunt doen. Het lied eindigt met de woorden: ‘Eenmaal op de dag der dagen, is vergeten elk gemis. Geen waarom meer, en geen vragen daar God zelf het antwoord is.

Ik heb van haar geleerd dat het in het koninkrijk van God in de eerste plaats gaat om ‘zijn’ en dan pas om ‘doen’. En dat voor iemand die uit een organisatie van doeners komt. Dat bruikbaar zijn in Gods koninkrijk iets heel anders is dan productief in deze maatschappij. Bij God ben je nooit afgeschreven. Ook heb ik van haar geleerd dat het in relaties altijd om twee richtingsverkeer gaat. Je doet iets voor de ander maar krijgt ook vaak zoveel terug. In bijbelse termen: al zegende wordt je gezegend. Zo heeft God ons mensen aan elkaar gegeven om er voor elkaar te zijn. Mede door deze contacten ben ik in de zorg gaan werken.
Op een van onze contactavonden voor bezoekvrijwilligers van het Leger des Heils was een verpleegkundige en vrijwilliger van het Clarahofje onze gast. Aan de vrijwilliger werd de vraag gesteld wat dit werk haar opleverde. Ze antwoordde: de vele levenslessen die ik daar krijg.

Ook als je ouder bent, minder kunt doen dan vroeger, vergeet dan niet. Het gaat in de eerste plaats om je zijn! God wil ons mensen voor elkaar blijven gebruiken.
Vaak wordt tegen ouderen gezegd die aangeven dat ze ‘niets’ meer kunnen doen: maar u kunt toch altijd nog bidden. Voor uw naasten, voor de kerk, het Leger. Ja, het is waar, het gebed van de rechtvaardige vermag veel. Maar laten we het bidden niet tot een troostprijs maken. Laten we niet vergeten dat het in het koninkrijk van God in de eerste plaats om je zijn gaat. En bidden hoort daar zeker bij.

De zorg, ook de zorg voor ouderen is in ons land aan grote veranderingen onderhevig. We moeten veel meer zelf doen, een groter beroep op ons netwerk, familie, vrienden, relaties, de kerk is aangewezen. Op zich is dat niet verkeerd.
Maar de zorgzame samenleving en tegenwoordig spreekt men over de participatie maatschappij, komt vrees ik niet zo gemakkelijk terug als de overheid graag zou willen. De financieel beperkte middelen en het terugdringen van de uitgaven voor de zorg, (we kunnen en willen het met elkaar niet meer betalen), zijn uiteindelijk de belangrijkste redenen voor al deze veranderingen.
Het is een bijbelse opdracht om naar elkaar om te zien. Voor anderen er te zijn en te zorgen. En niet alleen voor je familie maar juist ook voor hen die weinig familie / relaties hebben. Zegt Jezus niet in het Mattheus evangelie (hoofdstuk 25) : ‘Wat je aan een van mijn minste broeders of zusters hebt gedaan dat heb je aan mij gedaan’.

Het tempo van alle veranderingen, ook in de zorg voor ouderen geeft wel heel veel zorgen. Zullen er niet veel mensen, ouderen tussen wal en schip vallen.
In mijn werk in de ouderenzorg en ook in mijn werk voor het Leger des Heils kom ik mensen tegen die vrijwel niemand hebben. Geen netwerk waar ze op terug kunnen vallen. Geen kinderen of kinderen die ver weg wonen. Verbroken relaties, noem maar op. Veel alleen en vaak last van eenzaamheid. Behoefte aan echte ontmoeting met anderen. Geen vluchtige contacten maar iemand die de tijd voor je neemt, echte belangstelling toont en jou in je waarde laat. Die de lange duur volhoudt. Helaas is het zo dat als je ziekte langer duurt dan een paar maanden en het chronisch wordt, er dan veel mensen wegblijven. Vaak blijft alleen een kleine kring van mensen over. En soms ook dat niet. Als je dementeert of door een beroerte niet meer kunt praten. Houden wij het vol om naar die ander toe te blijven gaan.

Zo sprak ik enige tijd geleden een man van net 50 en getroffen door een ernstige hersenbloeding. Hij voelde zich zo aan de kant gezet, zo nutteloos. Ja, de eerste weken stond zijn kamer in het ziekenhuis vol met kaarten, bloemen en fruit. Kwamen zijn vrienden en kennissen, collega’s, mensen van de kerk regelmatig op bezoek. Maar het werd al snel minder. En nu bijna twee jaar later waren er nog een handvol mensen die hem regelmatig kwamen opzoeken. “Ik ben er nog, zei hij, maar mijn leven is over”. En daar sta je dan en weet eigenlijk niets te zeggen.

Het doet me ook denken aan die keer dat ik mocht voorgaan in een uitvaartdienst in een heel grote aula van het crematorium in Rotterdam zuid.
Ze was enkele jaren in een verpleeghuis opgenomen geweest. Lichamelijk en geestelijk was ze achteruit gegaan. Een milde vorm van dementie. Ze had alleen familie die in Duitsland woonde. Tijdens de dienst in de aula zaten op de eerste rij: twee verzorgsters en een vrijwilligster van de afdeling, een maatschappelijk werker die heel lang contact met haar had gehad, de uitvaartleider en dat was het. De familie vond de afstand toch te ver en was niet op komen dagen.
Met veel overtuiging heb ik in mijn overdenking er bij stil gestaan dat: God onze naam altijd blijft herinneren en ons nooit vergeet. Bij mensen raken we soms kwijt maar bij Hem nooit.

De vraag komt op of wij oog hebben voor kwetsbare mensen, voor ouderen in onze omgeving, in de familie, in de kerk. Is dat niet onze opdracht van Godswege?
Men zegt wel dat de kwaliteit van een samenleving kan worden afgemeten aan de wijze hoe men voor de ouderen zorgt. U weet vast dat in veel culturen ouderen een heel andere rol en positie hebben dan bij ons.
Het verzorgingshuis verdwijnt in een fors tempo. Je kunt alleen nog naar een verpleeghuis als het echt niet anders kan en je forse handicaps, lichamelijk of geestelijk (zoals dementie) hebt. De meeste ouderen willen ook niet anders en blijven het liefst thuis. Gelukkig zijn er goede alternatieven in de vorm van woonzorgcentra die bescherming, beschutting, activiteiten en contacten bieden en zorg als het nodig is. Maar het blijft belangrijk voor ouderen, maar eigenlijk voor ons allen om een goed netwerk, relatiekring te hebben. Dat lukt alleen als we daar ook zelf in investeren. Er zijn voor elkaar, beginnen met geven en dan ook ontvangen.
En laten we niet vergeten dat er veel ouderen zijn die tot op hoge leeftijd actief zijn. Oppassen op de kleinkinderen, hun kennis blijven inzetten in de samenleving, veel vrijwilligerswerk drijft op de inzet van senioren. Nog volop actief dus en nodig in de samenleving.

Een laatste ervaring die ik tenslotte met u wil delen. Het is nu bijna drie jaar geleden. Mijn vrouw had een herseninfarct gehad en werd met spoed in het ziekenhuis opgenomen. Onzekerheid en ik maakte me veel zorgen, wat komt daarvan terecht. De volgende dag moest ik naar een mevrouw, fors lichamelijk gehandicapt en beginnend dementerend. 93 jaar toen! Mijn vrouw zou haar de dag daarna naar het verpleeghuis brengen en kon dus nu niet mee. Dit ging ik haar vertellen. Ze vergat steeds dat ze naar het verpleeghuis moest gaan.
Toen ik het haar vertelde moest ze huilen want het viel haar zwaar om haar huisje en spullen los te moeten laten. En toen vertelde ik dat mijn vrouw niet mee kon en de reden dat ze in het ziekenhuis was opgenomen.
Toen pakte ze mijn handen en zei tegen me: dan is dat van mij niets en dan kunnen we maar een ding toen. Aan onze Grote Vader vragen om bij haar te zijn en haar beter te maken. En zo begon ze te bidden. Dat was een moment dat ik nooit zal vergeten, een moment waarop ik zo heel sterk ervaarde dat God er was en is in mijn leven. En dat Hij er ook in de komende tijd zou zijn. En met mijn vrouw is het gelukkig goed gekomen.
U ziet dat wie wie helpt niet zo simpel is als het lijkt. Ik ging om haar te helpen en kwam er zo gezegend en gesterkt vandaan.

Als wij mensen naar elkaar omzien dan zal God ons zegenen. Jezus zocht juist de kwetsbare mensen op. En wij, volgen wij Hem na?

Amen

Rien Heijboer

Dodenherdenking

Gastpreek van Peter Carpay, dialyseverpleegkundige in het Maasstad-Ziekenhuis over de dodenherdenking.

Een R.K. gastprediker aan het woord, met een preek over de dodenherdenking op 4 mei j.l.
Peter Carpay is in zijn werkzame leven dialyseverpleegkundige in het Maasstad- Ziekenhuis te Rotterdam.

Vandaag staat deze viering in het teken van de dodenherdenking. Deze dag is na de 2e wereldoorlog ingesteld om al de mensen te gedenken, die voor onze vrijheid gevallen zijn.

Natuurlijk de soldaten, meest jonge mannen, die hun leven gegeven hebben, door voor de goede hun vaderland te strijden. Het waren allemaal zonen van vaders en moeders en of mannen met vrouw en kinderen. Zij lieten hun geliefden achter, die na hun dood verder moesten. Hans Uilenbroek vertelde in plaats van de 1e lezing het oorlogsverhaal van zijn grootvader. Zo hebben allen, die de oorlog bewust hebben meegemaakt hun eigen verhaal. Ook mijn moeder heeft haar oorlogsverleden van zich afgeschreven. Het heeft in Brabant nog in de krant gestaan. Je krijgt dan zaken te lezen waarover nooit gesproken is, want veel mensen praten niet graag over de oorlog.

Zo was er vorig jaar een aangrijpende documentaire op TV over een Joodse, die in Auschwitz had gezeten, en er nooit over gesproken had. Hij kon het nu eindelijk aan om terug te gaan en deed dit samen met zijn kleindochter. Geleidelijk ging hij haar vertellen, wat hij allemaal had meegemaakt. Het was voor hem een helende ervaring en zijn kleindochter leerde hierdoor haar opa echt kennen, waardoor een nog innigere band tussen hen ontstond.

Want er zijn natuurlijk niet alleen soldaten gesneuveld in de 2e wereldoorlog. Hitler moest een zondebok hebben voor de slechte economische situatie in het vooroorlogse Duitsland. Naast de Joden zijn ook vele zigeuners, gehandicapten, psychiatrische patiënten en homoseksuelen tijdens de oorlog door de nazi’s omgebracht. Iedereen, die niet nuttig was of afwijkend, kon opgepakt en weggevoerd worden.

Oorlogen brengen het slechtste, maar ook het beste in de mens naar boven. Als je in het Holocaust museum in Jeruzalem of in een van de concentratiekampen bent geweest, wordt goed zichtbaar tot welke vreselijke dingen mensen in staat zijn. Maar in extreme situaties komt ook het beste in de mens naar boven. Er zijn vele mensen geweest, die opgestaan zijn, en weerstand hebben geboden. Sommigen hebben met gevaar voor eigen leven onderduikers gehad, of hebben joden helpen ontsnappen, hebben persoonsbewijzen vervalst of op een andere manier in het verzet gezeten. Onverzettelijkheid, mededogen en liefde heeft hun handelen geleid.

Uit een recent verleden zien we deze eigenschappen bv. bij Pater Frans van der Lugt, die zich inzette voor de oorlogsslachtoffers in Homs in Syrië, of het vrouwelijke bemanningslid van de Zuid Koreaanse veerboot, die vele kinderen heeft gered. Beide moesten hun heldhaftigheid met de dood bekopen.

Angst en macht doen vaak rare dingen met mensen. We zien dit in het groot, bv bij Hitler, maar ook in het klein b.v. als iemand een andere functie krijgt op zijn werkplek.  Het gaat mis, als we de mening van een ander, of een minderheid niet meer respecteren, en overtuigd zijn van ons eigen gelijk.

Als gevolg van angst voor een andere mening, proberen we macht uit te oefenen en macht heeft een verslavende werking. We zien het bij machthebbers in vele landen van de wereld. Turkije is een mooi voorbeeld. De huidige leider Erdogan heeft Turkije economisch veel goed gedaan, maar langzaam probeert hij de macht steeds verder naar zich toe te trekken en de oppositie probeert hij monddood te maken. Dit gebeurd overal in landen, binnen bedrijven, binnen groepen, maar ook binnen gezinnen.

Anselm Grün (een Duitse monnik) heeft hier een mooi boekje over geschreven en noemt het de spiritualiteit van boven en beneden. Als we jong en nog vurig zijn hebben we idealen en daar willen we voor strijden. We hebben idolen nodig, en willen doelen bereiken. Als we echter star vast blijven houden, of ons laten manipuleren, zoals Hitler destijds deed, dan lopen we vast, of worden onuitstaanbaar en onaangepast. Gedurende ons leven, komen we erachter, dat bepaalde doelen onbereikbaar zijn, of dat idolen van hun voetstuk vallen. Als we niet leren omgaan met de donkere kanten van onszelf worden we nooit gelukkig. Blijven vasthouden aan onbereikbare idealen, niet accepteren van onze beperkingen en tegenslagen leidt tot frustratie, verslavingen en eenzaamheid. We zijn dan niet meer bereikbaar voor de ander.

Zo mogen we ook op deze dodenherdenking omgaan met onze eigen geliefden, die we verloren hebben. Bij het leven hoort, dat we uiteindelijk onze ouders en partner verliezen. Soms komt dit niet onverwachts en kunnen we op een intense manier afscheid nemen, wat enorm helpt bij de rouwverwerking. Alle ballast kan in een dergelijke wegvallen, waardoor mensen weer dichter tot elkaar komen.

Maar we kunnen ook iemand onverwacht, of jong verliezen. Het is vreselijk als we een zoon of dochter moeten afstaan of als een jonge vader of moeder zijn of haar kinderen moet achterlaten. Niets is erger dan een kind verliezen horen we mensen vaak zeggen. Het is onnatuurlijk en wordt als zeer wreed ervaren. We krijgen echter allemaal in ons leven te maken met geliefden, die we los moeten laten.

Een nicht van mij, die drie jonge kinderen moest achterlaten, had een prachtige tekst op haar rouwkaart gezet. Het kwam recht uit haar hart en heeft later voor veel troost bij de nabestaande gezorgd.

Ze luidde:

Liefde is sterker dan de dood,
Mijn liefde voor jullie, oneindig, zo veel, zo groot.
Daarom zal ik dichtbij blijven en zijn.
Sta open voor de “tekentjes”
Hoe klein ze ook zijn.

Ik denk dat ze helemaal gelijk had met haar laatste woorden. Onze overleden geliefden blijven dicht bij ons, en als we er voor open staan, kunnen we hen blijven ervaren en de mooie herinneringen koesteren. We kunnen aan iemand denken, bij bepaalde handelingen die we verrichten, bij feestdagen, bij moeilijke beslissingen die we moeten nemen. Wat zou hij of zij hebben gedaan. Zo blijft iemand dicht bij ons en kunnen we het leven weer oppakken en langzaam ook weer genieten, zoals die ander dat gewild zou hebben.

Dit is ook wat Jezus ons wil zeggen in Het evangelie van vandaag. Twee mensen zijn op weg van Jeruzalem naar Emmaus. Ze zijn ontgoocheld en neerslachtig. Ze hadden hun hoop gesteld op Jezus en zagen in Hem, de veelbelovende profeet, die veel wonderen had verricht en de krachtige leider, die de Romeinen zou verdrijven.

Nu lijkt echter alles mis te zijn gegaan en is alle hoop vervlogen. Dan voegt Jezus zich bij hen en hoort al hun verdriet en teleurstelling aan. Hij is bij ons, in onze zwaarste en donkerste periodes, ook al hebben we dat vaak niet in de gaten, zoals ook de Emmausgangers dit niet beseffen. Als we verdriet hebben, rouwen, of een burnout hebben en soms boos zijn op God kunnen we Jezus Geest niet ervaren omdat we blind zijn en er een sluier over ons hart ligt.

Toch weten we uit ervaring, dat God toen wel bij ons was, zoals het bekende gedicht van de voetstappen in het zand ons laat zien. Als we vertwijfeld uitroepen, waar was U toen ik U zo nodig had, zegt God toen heb ik je gedragen. Vaak leren we het meest van de moeilijkste en donkerste periodes in ons leven. Laten we erop vertrouwen, dat Jezus ons nooit een zwaarder kruis geeft dan we dragen kunnen.

Amen.

Peter Carpay

Vliegramp vlucht MH17

Gedicht van Martie Genger n.a.v. de vliegramp 17-07-2014.

Gedicht van Martie Genger n.a.v. de vliegramp.

Waarom zijn de zeeën zo zout
Is dat van al onze tranen?
Waarom de hemel zwart van rook
Wrakstukken tussen het koren
Die granen bedoeld voor ons brood
Kindjes gaan op in de vlammen
En honderden vonden de dood
Ratten besluipen het slachtveld
Tussen de rottende lijken
graaiend naar juwelen en geld

Weest niet bedroefd en niet getreurd
“t Was een ‘vergissing’ dus ’t gebeurt
Want hoor…ook de beste immers
laten soms wel steekjes vallen
een mens is maar een mens nietwaar?
Daarom nog niet met z’n allen
De schuld te geven aan elkaar
En ja…zo loopt men er mee weg
En dat is dan weer voor mekaar.
Tot de volgende keer dan maar.

Martie Genger

 

Japanse sierkers

De hele zomer hield het me bezig; zou hij wel… zou hij niet. Hij was in het vroege voorjaar duidelijk in de war, bloeide frommelig en liet de bloesem achteloos vallen. Was het toch de onverwacht heftige kou van de winter die de sapstroom plots deed stoppen?

Japanse sierkers

De hele zomer hield het me bezig; zou hij wel… zou hij niet. Hij was in het vroege voorjaar duidelijk in de war, bloeide frommelig en liet de bloesem achteloos vallen. Was het toch de onverwacht heftige kou van de winter die de sapstroom plots deed stoppen? Het groen kwam magertjes te voorschijn aan de vierstammige boom; nog had ik geen vermoeden wat hem en ook ons te wachten stond. Belangstellenden tuurden naar boven, volgden hoopvol een tak met schriel blad om dan treurig te moeten vaststellen dat de desbetreffende tak steeds weer naar dezelfde stam leidde. Het feit lag er: drie van de vier stammen hadden het niet gered.

Heel langzaam groeide ik naar een afscheid toe. Op een zonnige herfstdag kwamen ze, twee kloeke mannen gewapend met een kettingzaag. Ik vluchtte.

Hij kwam binnen als een schriele Japanse sierkers, ruim zevenentwintig jaar geleden. De hovenier voorspelde een wolk van roze zachtheid en fraai kleurend herfstblad. Hij kreeg meer dan gelijk. Wonderlijk was wel dat de stam zich splitste in vier stammen. Het leek of de boom een gezinnetje was: vader, moeder en kindertjes. Samen groeiden ze prachtig uit en toen ze gevieren te veel ruimte innamen werden de stammen bovenin gekort. Hij was niet boos, maar groeide fier en evenwichtig verder. In het voorjaar toverde hij een roze tapijt tevoorschijn en spreidde dat zorgzaam over de tuin en zelfs de sloot mocht hierin gul delen. Hij was letterlijk het middelpunt van de tuin en werd dat ook figuurlijk. En toen Willem, jong en schuw, zijn intrede deed liet ik hem met zijn voorpoten de boom voelen. Ze sloten vriendschap. Bij zomerse dagen luisterde de boom mee naar onze koffiegesprekken, keek toe bij de avondmaaltijden en was met ons stil wanneer de tuin zich in het duister hulde en wij nagenoten van de laatste zomerse geuren en geluiden. In de herfst liet hij als laatste van de andere bomen zijn tooi vallen en mopperden we al bladruimend op de overvloed. En begonnen de herfststormen, hij gaf geen kik; bij mist was hij tevreden met zijn kleine wereld. Maar bij rijp en sneeuw was hij er weer, zonnestralen deden hem schitteren in schoonheid.

Toen de kettingzaag zweeg kwam ik voorzichtig tevoorschijn. Op de grond lagen drie leden van het bomengezin, één lid was overgebleven. Vader? Moeder? Misschien één van de kinderen? De kettingzaag deed het laatste moordende werk en toen werden de ingekorte delen op een aanhangwagen geladen en vertrokken ze naar het hoge noorden. Plots moest ik denken aan het gedicht ’Sotto Voce’ van de dichteres M. Vasalis:

Zoveel soorten van verdriet
ik noem ze niet.
Maar één, het afstand doen en scheiden.
En niet het snijden doet zo’n pijn,

Troostend lei ik een hand op de overgebleven stam en streek er langs. Woordeloos beloofde ik koestering en lieve zorg. Er klonk een diepe zucht. Van hem, van mij? Misschien van ons beiden…

Aly Brug

De jas

Lang had hij gehangen in een donkere hal. Twee keer had de eigenaar hem gedragen en daarna snel weer teruggehangen en opgelucht de haldeur achter zich gesloten. De jas begreep het niet, lang en zwart, was daar iets mis mee?

Lang had hij gehangen in een donkere hal. Twee keer had de eigenaar hem gedragen en daarna snel weer teruggehangen en opgelucht de haldeur achter zich gesloten. De jas begreep het niet, lang en zwart, was daar iets mis mee? Hij was niet alleen verdrietig, maar werd ook bokkig tegen de andere jassen die op hun beurt niet meer tegen hem aan wilden hangen. Hij voelde zich eenzaam. Maar op een koude decemberdag nam de eigenaar van de jas met een ferme greep de jas mee en werd hij op de achterbank van de auto gemikt, de jas ging uit rijden. Niet heel rustigjes, nee er werd ferm gereden. Ondertussen neuriede de bestuurder vergenoegd iets onduidelijks en dat niet alleen, hij stak er zelfs al rijdend een sigaar bij op. De jas rilde. Ze bereikten zonder narigheid het doel van de tocht en even later hing de jas in een andere hal tussen frivole jassen, die aangenaam geurden. Hij schuurde lichtjes tegen een rood exemplaar, een grijze jas deed vriendelijk en toen twee korte jasjes contact zochten werd de jas blij en bungelde aan de kapstok of hij er al jaren aan had gebungeld.

Het werd kouder, de eerste sneeuwvlokken dwarrelden naar beneden. Toen op een morgen overal de kerkklokken beierden greep de eigenaar de jas bij de kraag en mompelde: ‘Eens kijken hoe je zit en of ik niet voor gek loop.’ De jas vond dat heel onaardig en besloot terug te vechten. Hij plooide zich fraai om de drager en samen gingen ze op stap. Er ging een wereld voor de jas open: fietsers, auto’s, een trein, schepen die aan kade lagen gemeerd. Een rivier had hij nooit gezien, de oversteek vond hij spannend. Ze kwamen in een gebouw, waar de jas haastig tussen andere jassen werd geduwd aan een onhandige ophanghaak. Er klonk orgelmuziek, mensen zongen, de jas raakte ontroerd. Er kwamen onvermoede eigenschappen naar boven. Was hij voorheen strak en ingehouden, bij de wandeling terug liet de jas in speelse wendingen het spel van de wind toe. Toen hij weer in de hal hing was hij verrukt, maar vooral verrukt over zijn andere kijk op het dagelijkse leven. Het voorjaar naderde, de jas werd aan de nog kale pruimenboom gehangen om te luchten en ging toen weer mee naar de donkere hal van voorheen. Was die hal werkelijk zo donker? Het viel de jas mee, hij was blij zijn oude vrienden te ontmoeten. Opgetogen vertelde de jas aan de andere jassen over zijn belevenissen. ‘We moeten anders gaan kijken, de voordelen zien van deze plek, wat meer lachen en elkaar helpen als we treuren omdat het niet gaat zoals we zouden willen.’ Het duurde wel even voordat de anderen de nieuwe levensvisie van de jas begrepen en overnamen. En was er een sombere dag, dan vroegen ze de lange zwarte jas te vertellen over het leven daar bij die rivier. Het werd ook een beetje hun verhaal…

Aly Brug

Leermeester

Het was een koude winterdag. Voortdurende sneeuwval had niet alleen de straten in Kampen, maar ook de toegang naar het Ikonenmuseum glibberig gemaakt. Ze kwam binnen achter een rollator. Zat het in haar verschijning, groot en statig, gekleed in smaakvol zwart?

Het was een koude winterdag. Voortdurende sneeuwval had niet alleen de straten in Kampen, maar ook de toegang naar het Ikonenmuseum glibberig gemaakt. Ze kwam binnen achter een rollator. Zat het in haar verschijning, groot en statig, gekleed in smaakvol zwart? Er leek, buiten de beschrijving om, méér binnen te komen. Soms zit er in de menselijke stem een ‘lichtje’. Haar stem viel onder deze categorie. Ik wees haar een kluis voor de forse handtas, vertelde iets over de indeling van het museum en trok me terug.

Ondanks de weersomstandigheden trok ook deze middag de bijzondere expositie ‘Bezieling’ veel bezoekers. Opnieuw viel ze me op en nu door haar grote bescheidenheid. Bezoekers waren in gesprek met de huismeester en versperden de looproute. Ze wachtte. Wachtte, heel gewoon en bedankte toen men eindelijk opzij week. Oosters-Orthodoxe achtergrondmuziek klonk zacht, er kwamen opnieuw bezoekers binnen. Ik wandelde door één van de benedenzalen. De bijzondere bezoekster was alleen en bezig met haar camera. ‘Weet u dat fotograferen niet is toegestaan?’, vroeg ik een tikkeltje streng, hoewel ik die strengheid van binnen niet voelde. Ze schrok en zei dat ze dit niet wist en slechts een tekst van Helmantel wilde vastleggen. Voor alle duidelijkheid: citaten en gedachten van de schilder zijn op ingenieuze wijze op de muren aangebracht, zodat de bezoeker niet alleen mag delen in zijn schilderkunst maar ook in zijn diepe gedachten. We keken elkaar aan, een klein moment, ik zag de hunkering en zei: ‘Neem deze nog maar, we zeggen niets.’ Haar antwoord was resoluut: ‘Het mag niet en daar moet ik me aan houden. Overigens moet ik bekennen dat ik al een paar teksten heb gefotografeerd.’ Er ontspon zich een prachtig gesprek, met stiltes, met aanvullingen, met even een glimp mogen zien van de binnenkant. We stonden voor ‘Open raam in het middeleeuws Steinhaus’ en ze beschreef haar gevoel. Van het ene moment in het andere werd zij mijn leermeester. ‘Kijk eens naar die verstilde ruimte, niets stoort. Het rood in het balkenplafond, de vloer met de beschadigingen, de vuile plekken op de muur. Dat rood is bijzonder, heel anders dan het Rembrandt-rood. Ooit nam ik deel aan een workshop bij Helmantel, ik schilder zelf. Hij vertelde dat in alle kleuren grijs zit; door grijs toe te voegen zijn alle kleuren te maken. Wonderlijk niet? Ik heb het geprobeerd en het klopte.’ Ze wees naar het hierbij aangebracht citaat van Helmantel. ‘Dit is voor mij een beeld van hoop. Eigenlijk is dit een beeld van het Evangelie.’ Ze snoot haar neus, verschoof de rollator. ‘Zo voel ik het ook. Ik kan er wel bij huilen, zo mooi vind ik het. Kent u dat gevoel? Soms heb ik dat ook bij prachtige muziek.’ Ik keek naar het half geopende ruitraam in de kleine nis met zicht op een heerlijk landschap. Een blik op het Evangelie?

Ze wilde foto’s maken van een Anton Pieckachtig Kampen en vertrok tussen aarzelende sneeuwvlokken. In het gastenboek schreef ze niet; ze schreef in mijn hart…

Aly Brug 

Teruggeven of niet?

Van mijn vriendin Martie Genger uit Curaçao ontving ik een brief, waarin een actueel onderwerp wordt besproken: Teruggeven of niet? Is het geen fout als er geen straf op staat?

Van mijn vriendin Martie Genger uit Curaçao ontving ik een brief, waarin een actueel onderwerp wordt besproken: Teruggeven of niet? Is het geen fout als er geen straf op staat?

Brief aan mijn dochter Iris,
 
Nog even terugkomend op wat ik gisteren vertelde, jeweetwel ‘over het te veel ontvangen wisselgeld wel of niet teruggeven aan die Chinees’.
 
Gewoonlijk kijk ik niet zo erg of het wisselgeld wel klopt, maar gisterochtend zag ik toch uit mijn ooghoek dat ik waarschijnlijk te veel terug kreeg. In eerste instantie sprong mijn hart op met deze meevaller. Een beetje te gehaast vertrok ik uit de winkel bang dat ze erachter zouden komen.
Hoewel ik mij schaamde, was mijn hebzucht op dat moment sterker. Ik was van plan het thuis na te rekenen en benieuwd hoeveel geld het was.
En ja hoor er was inderdaad € 50,- te veel in mijn voordeel verrekend. Wat te doen? Nou niks natuurlijk. Een meevallertje immers. Op mijn schouders had ik aan elke zijde een engeltje. Zij gaven ongevraagd ‘goede raad’.
 
Het ene zegt: ”Geef dat geld terug anders krijgt die cassiere misschien haar ontslag onder verdenking van diefstal als de kassa niet klopt”.
 
Het andere zegt: ”Ben je mal. Die cassiere is verantwoordelijk voor wat zij doet. Het is niet jouw schuld”.
 
Het ene zegt: ”Schaam je Martie, heeft God je niet rijkelijk gezegend in je leven zodat je nu, als dank, iemand in de moeilijkheden helpt brengen om die luizige € 50,-?”
 
Het andere zegt: ”Maar als je niet in God geloofd die dan dus toch niet ziet wat je doet, waarom zou je dan braver dan de Paus willen zijn?”
 
Het ene zegt: ”Ja maar als zou ik dan niet in God kunnen geloven dan is het toch ook zo dat als je de wereld wilt verbeteren je bij jezelf moet beginnen?”
 
Het andere zegt: ”Als dat zo was dan waren er inmiddels allang geen oorlogen en ellende meer in deze wereld”.
 
Het ene zegt: ”Maar ergens moet een mens toch beginnen met het goede voorbeeld?”
 
Het andere zegt:” Dat ‘goede voorbeeld’ van jou is hoogmoed en nog een fosiel restant uit grootmoeders tijd. Ga met je tijd mee en pluk en pik en overleef zo hard en snel je kan”.
 
Het ene zegt: ”Dus als ik de moderne mens goed begrijp dan is er geen hoop meer op menselijkheid. En is het ‘ieder voor zich’.”
 
Het andere zegt: ”Inderdaad. Bovendien zijn die stink Chinezen alhier steenrijk en dat heus niet met een blank blazoen”. Waarom zou jij dan ‘so to speak’ brood naar bakkerkinderen brengen?. Er was toch iemand die tegen je zei ”je moet jezelf eens wat meer in de watten leggen”. Dus ga er lekker van uit eten of koop een nieuwe blouse”.
 
Het ene zegt: ” Maar ik weet uit mijn jeugd dat ik verdacht werd door mijn werkgever van diefstal van € 7,50. Later, veel later bleek dit door de werkster te zijn ontvreemd. In die tussentijd was ik heel ongelukikig door die beschuldiging. En toen het uitkwam wie de dader was, mij geen verontschuldiging werd aangeboden. Wie weet dus wat voor gevolgen die niet kloppende kassa voor dat meisje kan hebben.”
 
Het andere zegt: ”Hoor eens dat is niet JOUW pakkie an. Daaruit moet ZIJ leren beter op te letten. Met vallen en opstaan weet je wel? Als jij haar dat geld teruggeeft dan help je haar gemakzucht en geef je haar het gevoel dat wel iedereen het te veel aan wisselgeld zal komen terugbrengen. Toch???”
 
Het ene zegt: ”Ja maar als wij allemaal zo gaan denken dan wordt het toch hard tegen hard?”
 
Het andere zegt: ”Beste kind hoevaak ben JIJ niet bestolen in je leven. Hoe vaak liep men niet weg met het onrecht jou aangedaan. Zonder te worden gestraft en wel nooit zullen worden gestraft want door wie? Er is immers geen God die alles ziet?”
 
Het ene zegt: ”Martie jij bent toch zo goed in het maken van wijsgerige spreuken? Dan moet je toch weten dat het leven als een wip is.
Ja schrijf maar weer op in je boekjes: ”Het Leven is een wip. De een zit aan de grond en de ander hoog in de lucht”. Daarmee zeg je al dat dankzij de een de ander hoog of laag komt te zitten. Jij zit nu hoog want je hebt het ontslag van een Chinees in je handen. Dat kan je niets schelen omdat je haar niet kent en Chinezen toch niet integreren en toch de krenten hier uit het brood hebben weten te halen. Dus een Nederlands paspoort hebben. Maar je toch met dit dilemma zit”.
 
Het andere zegt: ”Zie je nu wel? Je zegt het zelf al. Dus waarom maak je je druk. Waarom de auto pakken en daar je tijd en benzine in steken voor een Chinees die (en dat weet ik wel zeker) niet eens dankjewel zal zeggen. Heus uit menslievendheid hoef je het niet te doen want wat doet men voor jou als het er op aan komt? Heb je niet genoeg in het zand gebeten met valse vrienden…. en in ze willen geloven? Niet die vrienden zijn dwaas maar jij. Je leeft op een andere planeet. Je hebt geen aanpassingstalent. Kijk naar ‘je vrienden’. Het komt ze allemaal aanwaaien omdat ze geen scrupules kennen. The fittist servive. Toch???”
 
Het ene zegt: ”Als ik doe wat die ander zegt dan heb ik wel € 50,- en compenseert dat de gratis te geven bundel ‘Warwaru’ die ik aan de A.D. ga overhandigen, maar ik voel mij dan toch een beetje boel ellendig”.
 
Het andere zegt: ”O dus je wilt een schoon geweten? Het is dus om je eigen gemoedsrust te doen? Ongeacht die ander waarvan je voorwent ‘bang te zijn voor het ontslag van die cassiere’. Je bent helemaal niet bang daarvoor. Alleen voor je eigen gemoedsrust”. Maar niemand weet het immers zolang jij het niet gaat aankaarten. En bovendien is het geen wetsovertreding als je het geld niet teruggeeft. ”Het was gewoon de kat bij het spek zetten” en meer niet zal de rechter zeggen”.
 
 De ene zegt: ”Ik ben geen kat maar ben wel behebt met alle zwakheden die men zo graag voor ‘menselijk’wil laten doorgaan. Dat houdt eigenlijk een soort vergoeielijking in voor je misstappen. En in dat onkruid wordt zelden gewied. Waardoor het onkruid het snoeimes overwoekerd en het kwaad ongemerkt groter en groter wordt. Want wat met kleine beetjes gebeurd valt niet zo snel op. Maar op den duur is alles verstikt en gestorven”.

Het andere zegt: ”Nou zeg zo te horen ben jij te goed voor deze wereld. Nou begrijp ik ook waarom jij jezelf niet in de watten legt. Je bent Jezus niet die al onze zonden draagt. Kom ga met ons en doe als wij, niet moeilijk doen. Dans en geniet want morgen sterven wij toch.”
 
Het ene zegt: ”Niet denken maar doen. Dus…? Waar is mijn autosleutel. Ben zo terug. Even naar die Chinees”.
 
Mamsje


Martie Genger

1-2-3 in Godsnaam

Martie Genger stuurde mij dit gedicht op die ze gemaakt had n.a.v. de Watersnoodramp in 1953.
Martie: ”Ik was toen 16 jaar en er werd aan de deur kleding voor de slachtoffers gevraagd. Dus gaf ik aan die vrouw een van de twee kledingstukken die ik toen nog maar had.

Martie Genger stuurde mij dit gedicht op die ze gemaakt had n.a.v. de Watersnoodramp in 1953.

Martie: ”Ik was toen 16 jaar en er werd aan de deur kleding voor de slachtoffers gevraagd. Dus gaf ik aan die vrouw een van de twee kledingstukken die ik toen nog maar had. De volgende dag moest ik naar het postkantoor en zag diezelfde vrouw lopen aan de overkant van de straat. Zij had mijn mooiste zelfgemaakte rok aan. In shock liep ik terug naar huis en vergat het postkantoor ( n.a.v. de springvloed 1953)”.

1-2-3 in Godsnaam

Zeeën vol zielen
zij spoelen aan
kussen de oevers
voor zij weer gaan.
Biljoenen triljoenen
ontelbaar getal
vereend in de golven
zo God het beval.
Nooit meer alleen
want water met water
geen straks meer of later
door alle eeuwigheden een.
Zij stijgen en dalen
van nevel naar mist
in hagel tot regen
en sneeuw vergewist
zich in plassen, rivieren
de meren naar zee
van zielen, de zielen
die tranen van wee.
 
Martie Genger

In memoriam Micha

Mijn vriendin Annerien Groenendijk, de dochter van onze lieve overleden buurtjes, stuurde me deze week een overlijdensbericht van haar hond Micha.

Mijn vriendin Annerien Groenendijk, de dochter van onze lieve overleden buurtjes, stuurde me deze week een overlijdensbericht van haar hond Micha. Omdat ik weet, dat veel mensen zoiets is overkomen en dat zij daarvan veel verdriet hebben, geef ik deze gevoelige woorden aan u door:

Afscheid van Micha

9 maart 2002 – 5 augustus 2013

Lieve mensen,

Het hing al een poosje ‘in de lucht’: het gaat niet goed met Micha.
Hij heeft altijd wel van alles gehad, maar dit was duidelijk anders.
Sinds zijn eerste epileptisch insult eind april wàs hij ook anders.
Toch hebben we nog drie maanden gehad,
waarin er heel veel goede dagen en momenten waren.
Met name tijdens de vakantie in mei ging het prima.

Het is en blijft erg moeilijk om te bepalen wanneer het echt ‘op’ is.
Maar dat moment kwam snel dichterbij.
Gisteren heb ik Micha laten inslapen. De dierenarts is daarvoor hier thuis gekomen.
Greetje en Phàdric, Micha’s ‘gezworen (Labrador) kameraad’, waren er natuurlijk ook.

Prachtig om te zien hoe honden onderling met dit soort situaties omgaan.
Ontroerend ook.

Micha was ‘een bijzonder kind,.. en dat is ie en blijft ie…’
Een heer van stand met iets koninklijks in zijn voorkomen.
Soms lastig en onvoorspelbaar, maar vooral lief en aanhankelijk.
Een hond met karakter en expressie.
Blij en gedreven als hij als jachthond ‘aan het werk’ mocht.

Onwerkelijk en onvoorstelbaar dat hij er niet meer is.
Niet meer even dat zachte neusje tegen je hand tijdens het lopen,
een lik in je gezicht of een kwijltje: ‘Micha was here’. Wat zal mijn huis schoon blijven…

Gisteravond hebben we hem begraven op de boerderij bij Goos en An.
Een prachtige plek – met uitzicht over de weilanden.

Wat mis ik hem nu al !

Bergen NH, 6 augustus 2013

Annerien

Verloren en gevonden

Het gebeurde twee maanden geleden, in het weekend van 4 januari. Mijn vingers waren uitgezet vanwege de reuma, die al 35 jaar mij in zijn wurgende greep houdt. De trouwring sneed in mijn ringvinger. Ik besloot hem af te doen.

Het gebeurde twee maanden geleden, in het weekend van 4 januari. Mijn vingers waren uitgezet vanwege de reuma, die al 35 jaar mij in zijn wurgende greep houdt. De trouwring sneed in mijn ringvinger. Ik besloot hem af te doen. Met veel moeite is mij dat gelukt. Maar wat is een gelukkig getrouwde man zonder trouwring? Dus vond ik een oplossing in mijn pink. Daar zou die nog wel om kunnen, dacht ik. Zo gedacht, zo gedaan. Hij zat wel wat royaal, maar kon er toch niet zo maar afglijden.

Dat alles deed ik zaterdag. Het weekend ging voorbij, zonder dat ik verder aan de ring dacht. Tot ik op maandag opeens merkte, dat die er niet meer zat. Wat een schrik! Waar is de ring? Waar ben ik geweest? Natuurlijk thuis en aan de overkant, waar onze dochter woont met haar gezin en waar we ‘s-zondags nog lekkere couscous gegeten hadden. En ook nog op de oversteek van het ene huis naar het andere. De huizen werden grondig gecontroleerd, maar niets gevonden! De Gemeente, waar de gevonden voorwerpen kunnen worden afgegeven, bleek bij navraag ook niets te hebben ontvangen. Ik voelde me er erg ongemakkelijk bij. Ben je 52 jaar getrouwd en drie jaar verloofd en al die jaren was de ring jouw trouwe maatje geweest, het symbool van onze verbondenheid in liefde en trouw, en dan nu op het laatst van je leven moet je ZONDER verder.

Eergisteren, ik kwam met de taxi terug van het Maasstad Ziekenhuis, waar ik had gedialyseerd, kwam mijn lieve Tilly mij tegemoet door de geopende voordeur. Zij deed wat opgewonden. Ik zei: “Is er soms iets?” “Moet je horen, wat me vanmiddag is overkomen! Ik was in de badkamer om me wat op te knappen, toen ik in de toiletpot keek. Ik zag daar iets, wat ik nog nooit gezien had: een rond glimmend geval. Zou daar een afsluiting zitten of zo? Maar waarom is me dat dan nog nooit opgevallen? Ik ging met mijn hand het water in om eens te voelen wat dat was. Wie schetste mijn verbazing! Het was de trouwring!” Mijn reactie: “Zie je wel, wat ik zei is toch waar: Wat in het huis verloren is, geeft het huis ook weer terug!” Maar op wat voor plek?? En waarom hebben we dat niet eerder gezien? Zo vaak heeft de toiletborstel daar zijn werk gedaan, hoe kan dat dan? Wij keken elkaar liefdevol aan en waren het er over eens, dat die ring eerst doorgespoeld moet zijn geweest en ergens onderin is blijven hangen tot die 7e maart, toen het door onverklaarbare oorzaak weer is boven komen drijven. Voor ons is het een WONDER! Het maakt ons nog gelukkiger als we al waren, ook zonder ring. Wáár is die RING? Dáár is die Ring!

Barendrecht, 7 maart 2013

 Tilly 14-04-1957

Hulphond III – In memoriam Yce

Onze lieve Yce is naar zijn Schepper, daar mag hij gaan genieten van zijn rust en daar mag hij zoals hij ons beloofd heeft onze beschermengel zijn.

Hallo Allemaal,

Met heel veel pijn en verdriet ons mijn hart hebben wij vanmiddag onze kanjer Yce in moeten laten slapen, Yce had de laatste 6 weken zo ondragelijk  veel pijn en had het heel erg benauwd en hij heeft het niet verdient om dit lijden nog langer voort  te laten duren.

Yce is bij ons thuis om 16.35 uur in mijn armen heel rustig ingeslapen, al onze kinderen en Dik, Uxy en ik waren bij hem en dat was fijn voor Yce en ook voor mij (Ina) .
 
Het is een onwezenlijk gevoel:

Nooit meer : die trouwe ogen die je aankijken
Nooit meer : die kwispelende staart
Nooit meer : samen met Uxy dollen,
Nooit meer : de liefde voelen die Yce ons gaf.

Maar ook NOOIT MEER : pijn voor onze lieve kanjer, NOOIT MEER: benauwd naar adem happend op de grond liggen.
 
Ik heb met Yce bijna 10 jaren een fantastisch leven gehad, Yce heeft mij als eerste geleerd wat vrijheid en onafhankelijkheid is, Yce heeft mij geleerd weer te knokken, Yce heeft mijn weer hoop op een fijne toekomst gegeven, Yce heeft zoveel van zichzelf gegeven, zichzelf vaak weggecijferd voor mij, hij heeft zelfs mijn pijn over willen nemen, Yce heeft het leven van Dik gered door aan te geven dat Dik ernstig ziek was, geven, geven en nog eens geven daaruit bestond het leven van onze kanjer Yce.

Yce ligt nu thuis bij ons, heerlijk op zijn eigen kleed tussen de kaarsjes, we kunnen nu nog even met hem praten, met knuffelen, en hem nog even heel vaak zeggen hoeveel we van hem houden en dat wij hem nooit zullen vergeten.

Morgen brengen Dik en ik hem samen naar het crematorium, waarna we zijn urn een eigen plekje in onze tuin geven.
 
Onze lieve Yce is naar zijn Schepper, daar mag hij gaan genieten van zijn rust en daar mag hij zoals hij ons beloofd heeft onze beschermengel zijn.
 
Ik heb voor Yce een gedicht gemaakt dat zet ik onder in de mail.
 
Wij zijn intens verdrietig door het overlijden van Yce maar ook dankbaar voor het fantastische leven dat hij aan Ina gegeven heeft.
 
Groeten,
 
Ina, Dik en Uxy.

18 augustus 1999-19 mei 2011

Lieve YCE,

Met onuitwisbare inkt staat jouw naam in mijn hart geschreven,
Lieve Yce, jij gaf zo’n positieve wending aan mijn leven.
Vele jaren zorgde jij 24 uur per dag voor mij,
Door jou werd ik weer onafhankelijk en vrij.
Je hield van mij zonder vragen,
Je probeerde zelfs mijn pijn te dragen.
Dienstbaar zijn zat in je bloed, daaruit bestond jouw hele leven,
Niets was jou te veel, alles deed je voor mij en alles wilde je mij geven.
Samen hebben we een fantastisch leven gehad,
Zonder jou was m’n leven zo anders geweest, lieve schat.
Ik ben zo dankbaar dat God jou in mijn leven heeft gebracht,
Jij die mij hielp met alles, bij dag en bij nacht.
Lieve Yce, we wilden nog zo graag wat langer bij elkaar zijn,
Maar je lichaam is op en je lijdt nu zo ontzettend veel pijn.
Daarom moeten we elkaar nu los gaan laten in dit aardse leven,
Je mag naar huis, bij je Schepper zonder pijn verder leven.
Je hebt me gezegd dat je mij alleen lijfelijk gaat verlaten,
Als mijn beschermengel ga je verder en houd je mij in de gaten.
Lieve, lieve Yce, jij bent voor mij van onschatbare waarde,
Jij, gaf mij een paradijs op aarde.
Lief, trouw maatje van me,
Ik hou zo ontzettend veel van je.
Een dikke, dikke knuffel van,
Jouw Ina

Barendtrecht, 19.05.11

Naschrift

Hallo Allen,
 
Allereerst , wat is het hartverwarmend om al jullie lieve en warme mailtjes en kaartjes te lezen, het troost ons enorm dat er zoveel mensen aan ons denken.

Gisteren was het definitieve afscheid van Yce, om 13.00 uur is Yce opgehaald en wij zijn om 14.00 uur naar het crematorium gereden, daar lag Yce opgebaard in een prachtige kamer omringt door kaarsjes, de tekeningen van de kleinkinderen, mijn gedicht, zijn hulphondentuig en een mooie foto van Yce , toen wij bij Yce aan kwamen werd het lied: You never walk alone gedraaid, wij hadden dit uitgekozen omdat ik (Ina) met Yce aan mijn zijde nooit alleen door het leven hoefde te gaan, het was heel emotioneel maar ook heel mooi.

Dik en ik hebben nog even met Yce geknuffeld, hem goede reis gewenst en toen was daar het hartverscheurende afscheid, geen afscheid voorgoed maar een afscheid met de woorden: tot ziens kanjer!

Na ons afscheid hebben we een mooie urn uitgezocht want voorlopig willen Dik en ik dat Yce dicht bij ons in de kamer hebben waar hij onder ons mooie hulphonden schilderij komt te staan, Dik heeft voor mij een prachtige ketting uitgezocht met daarin een klein beetje as van Yce.

Gisteravond hebben wij de urn en de ketting opgehaald, heel emotioneel, s’middags ligt nog mijn prachtige blonde kanjer voor mij en s’avonds ga je met een urn naar huis.

Thuis heeft Dik de hanger om mijn hals gedaan en dat geeft een vertrouwd gevoel, ik weet dat Yce voorgoed in mijn hart woont maar dit kleine symbool om mijn hals voelt heel eigen en vertrouwd (zie foto) .

Yce is gecremeerd in huisdierencrematorium Het Hoekse Hof in Numansdorp, en ik wil de mensen daar echt bedanken voor hun liefde volle zorg rond de crematie van Yce, alles ging liefdevol en respectvol, er was alle tijd voor het afscheid en ook was er volop tijd voor een goed gesprek bij een kop koffie.
 
Vanmiddag voor het eerst zonder Yce de boodschappen gedaan, naar de oude Maas geweest, naar… noem maar op, die tijd gaat nu komen: voor het eerst naar het koor, voor het eerst zangles, voor het eerst…
 
Voor het eerst ook Uxy zonder Yce en mijn kleine meiske vindt dat moeilijk, ze zoekt, ze kijkt mij aan en vraagt, waar is hij, ook voor Uxy is dit een moeilijke tijd, ze mist Yce, ze ziet ons verdriet maar… samen staan we sterk, we gaan er komen want dat is wat Yce zeker zou willen.
 
Lieve groeten van,
 
Ina, Dik en Uxy

Galanthus nivalis

Om Eva te troosten veranderde een engel een sneeuwvlok in een sneeuwklokje. Zo was Eva minder bedroefd, de winter werd zoetjesaan uitgeluid, het voorjaar was in aantocht; het sneeuwklokje mocht zich een teken van hoop weten.

SneeuwklokjesMet veel genoegen lees ik in Trouw de tuinartikelen van Nicolien van Doorn. Enerzijds om van te leren, anderzijds vanwege de humoristische toon. Om haar bijdrage over sneeuwklokjes heb ik geschaterd. Er ging een wereld voor mij open!

Waren er tien jaar geleden 500 verschillende soorten klokjes, nu zijn dat er ruim 1500 en er komen dagelijks nieuwe bij. Voor verzamelaars een eldorado, want er wordt naar hartelust gejaagd. Ze zijn bezeten van het hebben, gaan er zelfs voor op dievenpad. Zien ze een sneeuwklokje van het soort dat ze nog niet bezitten, ze stappen slinks in andermans tuin, graven in haast het klokje uit, proppen het in de tas en vervolgen hun tocht al speurend. En zien ze een speciaal soort op internet, ze tellen er zielsgelukkig een paar honderd euro voor neer. Er zijn reizen naar verre gebieden met velden bijzondere soorten, maar toen de reisleider het gegraai ontdekte werden de reizen alleen nog aangeboden in het bloeiloze tijdperk. Er zijn sneeuwklokgala’s, er zijn mensen die met sneeuwklokjes praten, er zijn zelfs internetforums. Hierop wordt heftig gediscussieerd wat nu beter is, een ronde of een vierkante vijvermand. In Engeland worden de verzamelaars ‘Galanthofielen’ genoemd, ze zijn nauwelijks aanspreekbaar. En juicht de één over zijn bijzondere aanwinst, de ander vindt het maar een ziekelijk plantje. Het is een wereld van afgunst, gemene praat en hebzucht.

Er is een mooie legende over het sneeuwklokje. Toen Adam en Eva uit het paradijs werden verdreven was het winter. Om Eva te troosten veranderde een engel een sneeuwvlok in een sneeuwklokje. Zo was Eva minder bedroefd, de winter werd zoetjesaan uitgeluid, het voorjaar was in aantocht; het sneeuwklokje mocht zich een teken van hoop weten. Zo worden in Frankrijk en Engeland sneeuwklokjes gebruikt bij de versiering van het altaar bij het feest van de ‘Opdracht van de Heer in de Tempel’, vroeger ook wel Maria Lichtmis genoemd.

Na lezing van het tuinartikel dook ik de tuin in, vond na enige zoeken een kleine pol klokjes en sloeg aan het determineren; mogelijk waren ze ondanks de schraalheid toch bijzonder. Ik volgde de aanwijzingen van Nicolien: hingen de bloemblaadjes of stonden ze rechtop? Hoeveel waren er en hoe lang waren ze? Ik snelde naar binnen en vloog met een centimeter naar buiten. Hoe zag de tekening van het binnenste en het buitenste bloemblad er uit? De tere klokjes wiebelden zachtjes op de lange stelen. Hoorde ik ze soms hoonlachen? Willem keek op afstand toe, zijn rode vacht knalde er uit in de wintertuin.
 
Ik trok de schoenen aan, pantserde me tegen de oostenwind en ging naar de plek waar ik ieder jaar opnieuw de sneeuwklokjes begroet. Ook dit jaar hadden ze zich met veel geduld door de hard bevroren aarde gewurmd. In de schaduw van een boom, op de slootwal stonden ze aan de rand van een kerkhof als teken van hoop op dat Andere. Het leek geen bijzondere soort, maar hun boodschap was wel bijzonder. Uit de grijze lucht dwarrelden eerste sneeuwvlokjes…

Aly Brug 

Taart met de bijbel

Vul een met Psalm 55 ingevette en met Genesis 18 bestoven bakvorm (groot) met het beslag en bak de taart in een 200° C voorverwarmde oven. Temper de oven na 10 minuten op 160°.
Baktijd ongeveer anderhalf uur. (bij hogeluchtoven kortere baktijd)

‘Culinaire ontmoetingen’ is de naam van een alleraardigste bundel (2007) met recepten, bijeengebracht door gemeenteleden van de Ontmoetingskerk in Nieuwleusen. De opbrengst van het te kopen boekje was bestemd voor de renovatie van het jeugdgebouw. Iemand die anoniem wilde blijven zette onder zijn recept ‘buurman Frits’ en dat bracht de werkgroep op het idee onder alle niet ondertekende recepten ‘buurman Frits’ te zetten. Een goede vriendin vertelde me hierover tijdens een bijpraatdag. Zelf had ze de ‘taart met de bijbel’ meerdere malen gebakken en was vol lof. En omdat ik een enthousiaste bak- en braadvriendin heb, en ze bovendien de Bijbelse naam Martha draagt, lag het voor de hand dat zij het recept ging uitproberen.

Vooraf dronken we koffie in haar knusse keuken en toen ging het feest beginnen. De bijbel stond tegen de muur en was even geen richtsnoer voor ons leven, maar een gewoon kookboek.

Ingrediënten

Psalm 55:22 300 gr
1 Samuël 14:29 300 gr
Job 39:17 6 stuks
Genesis 18:6 400 gr
Amos 4:5 2 theelepels
Leviticus 2:13 2 theelepels
Jesaja 38:21 100 gr
2 Kronieken 9:9 2 theelepels
1 Samuël 30:12 100 gr
Hooglied 2:5 1 exempl.
Numeri 17:8 2 eetlep. geschaafd
Richteren 4:19 indien nodig

Bereiding

Roer in een grote kom de ingrediënten uit Psalm 55 en 1 Samuël 14 zacht. Voeg één voor één Job 39 toe en klop goed. Zeef Genesis 18, Amos 4 en Leviticus 2 boven de kom, voeg vervolgens 2 Kronieken 9 toe, en roer het geheel goed dooreen. Snijd de in water geweekte elementen uit Jesaja 38 in stukjes. Was 1 Samuël 30 en dep die droog. Snipper Hooglied 2 klein. Roer Jesaja 38, 1 Samuël 30, Hooglied 2 en Numeri 17 door het beslag en voeg indien nodig nog wat Richteren 4 toe.

Vul een met Psalm 55 ingevette en met Genesis 18 bestoven bakvorm (groot) met het beslag en bak de taart in een 200° C voorverwarmde oven. Temper de oven na 10 minuten op 160°.
Baktijd ongeveer anderhalf uur. (bij hogeluchtoven kortere baktijd)

Martha zeefde, roerde, brak eieren, sneed vijgen in stukjes en vulde de bakvorm met een veelbelovend mengsel, schoof toen het bijbels gebak de oven in en stelde de klok. Terwijl de keuken zich vulde met veelbelovende geuren, dronken we opnieuw koffie en bedachten baklustigen voor dit recept. Helemaal mooi zou zijn als ook andere kerkgenootschappen geïnspireerd raken door de ‘Culinaire ontmoetingen’ uit Nieuwleusen.

Toen het baksel was afgekoeld schoof mijn gastvrouw twee goudbruine punten op een schotel. De smaak was hemels, om in Bijbelse taal te spreken.

Hulde aan Jacqueline Heikens (Utrecht), want haar ‘taart met de bijbel’ werd ingezonden door Ineke Haak-Meerman uit Stedum.

Aly Brug

Hoop

Gemeenteleden komen binnen, begroeten elkaar en praten gedempt, zachte orgelmuziek. In het koor staat een kerstboom met stijlvolle versiering. Door de verschillende bouwperioden is de lichtinval in het koor optimaal in tegenstelling tot het schip van de kerk. Spaarzaam licht valt hier door de romaanse vensters.

Sint-Bonefaciuskerk in Vries (Drente)Vries, zondagmorgen de vierde Advent. Ongerepte sneeuw, prikkelende vrieskou en aangename stilte in dit fraaie Drentse dorp. We maken een ommetje rond de Sint-Bonefaciuskerk en genieten van het protestantse kerkje met deels romaans en deels gotisch uiterlijk. Zijn de toren en het schip romaans 12e eeuw, het rondgesloten koor is rond 1425 vervangen door het huidige en is hoog en gotisch. Een samentrekking van stijlen in harmonie.

Vanmorgen gaat niet de eigen predikant ds. John van Ool voor, maar prof. dr. Frits de Lange. We zijn vroeg, de kosteres nodigt ons uit voor een kopje koffie in het ‘Ontmoetingshuis’. Op een lange tafel staan kerstbakjes in ruime sortering, tussen het groen staan de laatste geglazuurde engelen. Zorgzame èn creatieve handen waren afgelopen dagen in de weer, de opbrengst gaat naar World Servants voor een  project in Malawi.

Liturgisch heeft deze PKN-gemeente niveau, maar men zingt middels een beamer en dat voelt lastig. Ik mis het alleen zijn met de teksten, die dan aan diepte lijken te winnen. Liedboeken en bundels ‘Tussentijds’ liggen bij de ingang en dat is prettig. Gemeenteleden komen binnen, begroeten elkaar en praten gedempt, zachte orgelmuziek. In het koor staat een kerstboom met stijlvolle versiering. Door de verschillende bouwperioden is de lichtinval in het koor optimaal in tegenstelling tot het schip van de kerk. Spaarzaam licht valt hier door de romaanse vensters.

De kerkenraad komt binnen en de dienstdoende ouderling doet de afkondigingen. Een kind steekt de vier adventskaarsen aan. In hoeveel kerken wordt dit ritueel vanmorgen niet gedaan? Frits de Lange houdt van zingen, ik tel 20 verzen. De eerste lezing is Micha 7:1-8 en dat is niet mis. De profeet noemt herkenbare narigheid, maar desondanks blijft hij in vers 7 hopen  op God, die redding zal brengen. Daarna volgt de evangelielezing, Matteüs1:18-25.

Langzaam werkt dr. Frits de Lange in zijn preek toe naar het woord ‘hoop’. ‘Hoop legt zich niet bij de feiten neer. Hoop houdt je op de been; in de hoop vind je God.’ Hij leest een tekst voor van Charles Péguy (1912), waarin God vertelt hoe Hij kijkt naar geloof, hoop en liefde. Het fragment over de hoop geeft onverwachte kracht.

Geloof en liefde zijn als vrouwen.
Hoop is een heel klein meisje van niks.
Zij stapt op tussen de twee vrouwen
en iedereen denkt: die vrouwen houden
haar bij de hand,
die wijzen de weg.
Maar daarvan heb ik meer verstand,
zegt God, ik zeg:
het is dat kleine meisje hoop
dat al wat tussen mensen leeft
en al hun heen en weer geloop
licht en richting geeft.
Want het is dat kleine meisje hoop
– je ziet het zwak zijn, bang zijn, beven,
je denkt soms dat het zo onooglijk is –
het is dat kleine meisje hoop
dat de mensen zien laat, zien soms even,
wat in het leven mogelijk is.

Dr. Frits de Lange sluit af. ‘Volgens Paulus is de liefde de meeste van de drie, maar vanmorgen even niet.’ In het Ontmoetingshuis geurt de koffie…

Aly Brug

Hendrikje

We maakten van elektriciteitsdraad een figuurtje, omwikkelden het met folie, brachten vormen aan en verstevigden het met schildersplakband. Een piepschuim balletje werd bovenop geplaatst, zowaar het leek een mensje. En toen moest ik knippen in een meegebracht T-shirt. En dat voelde raar, het was haast of ik in de drager er van knipte.

HendrikjeSinds kort woont ze bij ons. Ze heet Hendrikje en is pril, de stem heb ik nog niet gehoord. Haar bestaan heeft ze te denken aan een verrassend bezoek.

Op een hete julidag kwam een goede vriendin een dagje op bezoek. Al pratend droeg ze een krat vol spullen naar de tuin en vertelde opgewekt dat wij samen die dag zouden gaan klussen. Opkomende weerzin onderdrukte ik manmoedig. Onder de koffie leidde ze het karwei in. Alles draaide om Pretex, een zelfhardend materiaal, en oude T-shirts. Ondertussen spreidde ze zorgvuldig een plastic kleed over de tuintafel en diepte uit het krat het één na het ander op. Toen begon het spektakel. We maakten van elektriciteitsdraad een figuurtje, omwikkelden het met folie, brachten vormen aan en verstevigden het met schildersplakband. Een piepschuim balletje werd bovenop geplaatst, zowaar het leek een mensje. En toen moest ik knippen in een meegebracht T-shirt. En dat voelde raar, het was haast of ik in de drager er van knipte. Treuzelen was er niet bij. Onder aanvuren van de vriendin haalde ik de repen door het grijze goedje in de emmer en omwikkelde armpjes en beentjes. En of het nog niet genoeg was drapeerden we samen grote glibberige lappen om het lijfje. Griezelend drukte ik nog een pluk kleffe poetskatoen op het hoofdje en zie, ze was er. We dronken thee, Hendrikje kwam langzaam op verhaal, een zwoele wind droogde haar. Willem sloeg alles argwanend gade, schoot toen voorbij in een roodoranje flits.

De vriendin vertrok en ik droeg Hendrikje naar het prieel. ‘Tot morgen’, beloofde ik.

Ze mocht van mij een halve week drogen, maar toen pakte ik een kwast en kleurde haar met antiek koper. Na een paar dagen pakte ik opnieuw de kwast en kreeg ze weer een laagje. En weer mocht ze bijkomen. Tot slot werd ze bewerkt met blanke lak. Ze leek te protesteren.

Maar toen was ze klaar en nam ik haar mee naar een stille plek tussen het groen. Vanaf een tuinbank sloeg ik haar gade en verwonderde me hoe iets uit vrijwel niets kon ontstaan. Hendrikje was op haar gemak, sterker nog, ze leek één te worden met de natuur. Het was alsof ze elkaar vanuit die éénheid versterkten in schoonheid. Zoals mensen die van elkaar houden. Willem sprong naast me op de bank en zo zaten wij drietjes samen, in onuitgesproken saamhorigheid. De wind ruiste zacht als zong ze een welkomstlied voor die frêle bronzen gestalte en die beide anderen. Vaag kwamen woorden van dichteres Judith Herzberg boven drijven:

Steek op noordenwind
en waai door mijn tuin
myrrhe, balsem, wierookboom
en jij ook zuidenwind
dan wordt alles rijp.

Sinds kort staat Hendrikje in een ruime nis in de hal. Wanneer ik ’s morgens de trap afloop is zij de eerste die me woordloos begroet. En schijnt de zon, dan streelt het zonlicht haar en doet haar glanzen van genoegen…

Aly Brug

Wie is Gerard?

Ik zocht naar de prijs van het boek en toen pas zag ik de tekst op het schutblad. Het handschrift van ene Gerard was stevig, maar mèèr nog was de boodschap: ‘Sint Nicolaas 1944, toen de goede Sint niet door het Westfront wist heen te komen, Gerard.’

Schutblad met tekst in een boek van Jan van NijlenDe verkoopster van de kringloopwinkel had het boek op een opvallende plaats gezet. Op de saai grijze omslag stond in vergulde letters JAN VAN NIJLEN, iets daaronder in mogelijk nog grotere letters GEDICHTEN. En daaronder stond, ook al weer verguld  het ‘logo’ van uitgever Stols te ’s Gravenhage. Ademloos bladerde ik door het vergeelde boek, een bundeling van gedichten van de dichter uit de periode 1904 – 1938.

Jan van Nijlen, geboren in 1884 te Antwerpen en overleden in 1965, is vooral bekend geworden door de zin Bestijg den trein nooit zonder Uw verlies met droomen, dan vindt g’ in elke stad behoorlijk onderkomen uit ‘Bericht aan de reizigers’. (1934)

Hij bezocht het Jezuïetencollege te Antwerpen en werd corrector en journalist, was bekend om zijn bescheidenheid, die zich weerspiegelde in zijn werk, dat kan worden omschreven als ‘de poëzie geworden eenvoud’. Zijn gedichten zijn gekenmerkt door romantische gevoelens met als thema’s de jeugd, de droom, het verlangen.

Ik zocht naar de prijs van het boek en toen pas zag ik de tekst op het schutblad. Het handschrift van ene Gerard was stevig, maar mèèr nog was de boodschap:

‘Sint Nicolaas 1944, toen de goede Sint niet door het Westfront wist heen te komen, Gerard.’

Daaronder, als was het heiligschennis, stond in potlood  € 0.75. De bundel veranderde van eigenaar. Thuis bekeek ik het boek opgetogen, maar mijn aandacht voor de poëzie maakte steeds meer plaats voor de beladen woorden van Gerard. Wie was hij, leefde hij nog en wie schonk hij deze fraaie bundel? Een man, een vrouw? Ik koos voor het laatste en noemde haar in gedachten Johanna. Wilde Gerard haar een hart onder de riem steken of zakte hijzelf juist terug in moedeloosheid door  ‘toen de goede Sint niet door het Westfront wist heen te komen’. Met de kennis van nu is bekend dat de winter 1944 / 1945 als de meest zware periode van Wereld Oorlog II wordt gerekend. Voelde Johanna zich gesterkt door de haar toevertrouwde moedeloosheid van Gerard in lotsverbondenheid? Door welke gedichten werd ze boven alles uitgetild? De kans is groot dat beide mensen niet meer in leven zijn.

Uit eerbetoon aan Jan, Gerard en Johanna koos ik ‘De onbekende”, tragisch eigentijds.

Een goeden morgen heeft hij voor altijd
Zijn ouders en hun rustig huis verlaten:
Hij had niet eens een vriend om mee te praten,
Hij was alleen – en voor alle eeuwigheid.

Hij doolde rond. Nooit kwelde hem de tijd,
Noch lokte hem de vrede der penaten,
Eenzelvige die van de wereld scheidt,
Waarin hij niets beminnen kan noch haten.

Hij hield van vogels, bloemen en insecten
En soms, in ’t voorjaar, van een blonde meid,
Die in zijn hart een duistren weemoed wekte.

Zóó werd hij oud, voor iedereen verloren.
En zong aan ’t einde van zijn aardschen tijd
Het somber lied dat niemand ooit zou hooren.

Aly Brug

Soppen bij Bach

Alles wordt streeploos en helder. Zelfs de geest.
Even later klonk Cantate 188. De tenor zong:
Ich habe meine Zuversicht
Auf den getreuen Gott gericht,
Da ruhet meine Hoffnung feste

Was de morgen kil en betrokken, in de middag daalde de regen onafgebroken neer in wisselende snelheid. De tuin in ging niet, hoewel het onkruid de grond uitschoot. Ik stond voor het raam en werd overvallen door een golf van somberheid. Een denkbeeldige schop hielp en zo stond ik iets later met de sopdoek voor de kast. En ja, soppen bij Bach, alles wordt streeploos en helder. Zelfs de geest. Even later klonk Cantate 188. De tenor zong:

Ich habe meine Zuversicht
Auf den getreuen Gott gericht,
Da ruhet meine Hoffnung feste

Ik zette de spullen van de bovenste plank op tafel. Een fonduestel, ooit van ons viertal gekregen. Zaterdagavond, langer opblijven, blije kindergezichten, ouders genietend. Met een vochtige doek haalde ik stofrestjes weg, zette het fonduestel terug; mijn kinderserviesje voelde als een dierbare vriendin. Kopjes van wit porselein met blauw bovenrandje, rode en gele bloempjes, op de achtergrond het dak van een huisje. Een grote barst liep door een gelijmd schoteltje, de rest was ongeschonden. Vriendinnetjes kregen limonade uit de theepot. Eindeloos ‘theedrinken’ met miniatuur koekjes. De alt zong:

Selber unser Kreuz und Pein
Muss zu unserm Besten sein
Und zu seines Namens preise.

Verloren gewaande kopjes van Chinees porselein doken op, ik zag de geefster er van. Juffrouw Snip, leidinggevende op ons lab. Ze stoorde zich niet aan de tijden van onze huwelijksreceptie maar stond een het eind van de morgen op de stoep en werd in koortsachtige opwinding ternauwernood opgemerkt. Zo schoof ze tussen de naaste familieleden en staat voor altijd in de fotoreportage. Voorzichtig zette ik een spin uit de kast en vroeg me af of Frieda Snip nog leefde. Ze kwam uit Indonesië en voelde zich vaak miskend. De kopjes waaruit mijn schoonouders altijd dronken wanneer ze op bezoek kwamen, gaven een trilling en toen zag ik plots de stenen puddingvorm, gekoesterd door mijn lief omdat hij altijd de staart van de vis kreeg. Zondag, smetteloos tafellinnen, dekschalen met gouden biesjes, blanke bloemkool, kruimige aardappelen, die speciale geur van vlees en jus. Mijn schoonmoeder glunderde, haar kookkunst was niet te overtreffen. De plank was klaar op een lange rij gloeilampen na. Grote fittingen, kleine fittingen, helder en mat glas. Waarom hadden we zo idioot ingeslagen? De plank er onder was aan de beurt, het koor zong:

Auf meinen lieben Gott
Trau ich in Angst und Not;
Er kann mich allzeit retten
Aus Trübsal, Angst und Nöten;
Mein Unglück kann er wenden,
Steht alls in seinen Händen.

Borden, dekschalen uit vervlogen tijden, kopjes genoeg om de halve straat uit te nodigen, mijn verloren gewaande mok met fijne tekening van een wroetend varken kwam in zicht; ik begon aardigheid in de klus te krijgen. Bekers uit Canada, bekers uit Tsjechië, onbekende bekers in smakeloosheid. In de hoek lag een verdwaald paaseitje, witte chocolade in paars papier.

Een zonnestraal drong binnen, de regen was voorbij. Ik wierp de sopdoek weg, schakelde de muziek uit en snelde gesterkt door Bach naar buiten. De bloemen lachten, het onkruid sidderde…

Aly Brug

Tuinen van Vogel

De jongeman achter de toonbank biedt ons een proefmonster Herbamare aan. Het strooisel geurt heerlijk en is een mengsel van allerlei kruiden en zeezout. In de schappen staan fleurige potjes jam en honing, maar er is ook groente en kakelverse eieren; zelfs brood ontbreekt niet. De jongeman start het filmpje met wetenswaardigheden over Alfred Vogel en zijn tuinen.

Tussen ’t Harde en Elburg ligt het Landgoed Zwaluwenburg en op dit landgoed liggen de A. Vogeltuinen. De tuinen zijn onverbrekelijk verbonden met de Zwitser Alfred Vogel (1902 – 1996). Vogel groeide op in de Zwitserse Alpen en ontdekte al vroeg dat de natuur alles heeft te maken met gezond leven. Hij reisde op jonge leeftijd naar Afrika, Azië en Amerika, waar hij tussen de inheemse bevolking leefde. Van hen leerde hij het verband tussen voeding, leefwijze, herstel na ziekte en persoonlijkheid. Kwam hij thuis van zijn reizen, dan bracht hij een schat van planten mee met als eindresultaat natuurlijke geneesmiddelen en gezondheidsproducten. Miljoenen mensen over de hele wereld hebben hier heden baat bij.

Met de rijen flesjes en potten in apotheken en drogisterijen in het achterhoofd gaan we op een fraaie laatzomerse dag naar A. Vogel tuinen. Als we het Landgoed Zwaluwenburg binnen rijden valt al meteen de zorgboerderij Westbroek op. Een fraai bemost pand met kleine vensters. De bewoners van de boerderij helpen onder begeleiding mee met de verschillende werkzaamheden in de tuinen. Naast het wieden van onkruid, bemesten en oogsten runnen ze ook samen met hun begeleiders het landgoedwinkeltje tegenover de boerderij. De jongeman achter de toonbank biedt ons een proefmonster Herbamare aan. Het strooisel geurt heerlijk en is een mengsel van allerlei kruiden en zeezout. In de schappen staan fleurige potjes jam en honing, maar er is ook groente en kakelverse eieren; zelfs brood ontbreekt niet. Iets verder staan de bekende flesjes en potjes van Vogel. De jongeman start het filmpje met wetenswaardigheden over Alfred Vogel en zijn tuinen. En staat een veld met rode zonnehoed nog fier te pronken, even later ligt alles geveld en weer later verdwijnen tientallen rode zonnehoedjes in grote machines. Na nauwelijks te begrijpen handelingen staan er de bekende flesjes Echinaforce, gewonnen uit de rode zonnehoed en goed voor onze weerstand.

Fraaie beelden van zacht wuivend graan geven de film een speels accent. Buiten op een ruwhouten bank drinken we koffie. Naast me zit een bewoner van de zorgboerderij. De klep van zijn pet staat naar achteren, hij oogt tevreden. ‘Kom, we gaan konijnenhokken schoonmaken’, een begeleider geeft de jongen een vertrouwelijk stootje. Langzaam volg ik en zie hoe de jongen vol overgave bezig is een mengsel van stro en zaagsel in komvormig gehouden knuisten naar de schone hokken te dragen; er wachten 27 hokken.

We lopen over de paden en dwalen tussen de velden bloemen: Lythrum salicaria (Grote kattenstaart) voor gunstige werking op het spijsverteringskanaal, Salvia officinalis (Salie) geneest keel en biedt hulp bij transpiratie en de Alchemilla vugaris (Vrouwenmantel) smeert gewrichten. Een bezoekster bestudeert een veldje rode zonnehoed. Rijen goudsbloemen, grote partijen wiegelende zonnebloemen en weer ander geel van de Guldenroede vormen samen één schilderspalet. Met een wijde blik neem ik afscheid en weet dat bij het zien van de flesjes Echinaforce de rode zonnehoeden op mijn netvlies schuiven en door het wuivend graan zal ik hem zien, de jongen met de pet. Vol aandacht maakt hij hokken schoon…

Aly Brug.

Hulphond II

Het is heel fijn maar heel erg vermoeiend om weer met een hondje te trainen, en zeker met zo’n leergierig wijfie als Uxy. Yce vind het allemaal wel best, als hij maar op tijd zijn knuffel en zijn brokjes krijgt.

Donderdagochtend 15 juli om 11.30 uur is Uxy hier bij ons thuis gekomen, Piet van Dongen die ons gaat trainen bracht haar hier, we hebben eerst koffie gedronken, de wetenswaardigheden van Uxy besproken en bekeken met welke commando’s we als 1e aan de slag zouden gaan, Uxy was ondertussen ons huis en de tuin aan het verkennen, om 12 uur zijn we voorzichtig begonnen met het commando Feet, een voor mij heel belangrijk commando want door mijn beperkte arm/handfunctie ben ik niet in staat mijn hand/arm naar Uxy uit te steken dus moet ze via mijn voetensteunen (FEET) zo dicht mogelijk bij mij komen om dingen aan te geven en om te kroelen (ook niet onbelangrijk), Uxy vond die voetensteunen van mijn rolstoel verschrikkelijk eng dus hebben we Yce ingeschakeld, hij ging op de ene voetensteun staan en toen Uxy er naast, Uxy vindt Yce geweldig dus ze was snel te lijmen om naast Yce op de voetsteun te gaan staan en dan nog een snoepje als beloning, nou toen vond ze het prima.

Na het Feet oefenen zijn we naar buiten gegaan en Piet was heel erg verbaasd dat Uxy meteen zo goed luisterde, ze liep meteen mooi naast de rolstoel en was goed af te leiden van de vele vogels, konijnen en katten die wij hier hebben, ook het passeren van andere honden ging best al goed dus ik mag niet klagen.

Na een half uurtje waren we weer thuis, even wat gegeten en nog de dingen evalueren van deze dag en toen kwam de vraag, gaat Uxy met Piet mee naar huis of blijft ze slapen, nou het ging zo goed, ze was heel ontspannen, we durfden het allemaal wel aan om haar hier te laten.

De verdere dag heb ik Uxy vooral laten wennen aan ons huis, mij,Yce, Dik, de kleinkids en de vele ADLers die hier voor mij zorgen.

De eerste nacht met Uxy is heel goed verlopen, Yce en Uxy lagen kop aan kop naast mijn bed en toen Yce mij s’nachts hielp met naar het toilet gaan ging Uxy gezellig mee om te kijken hoe dat ging , daarna sliepen ze allebei weer rustig verder.

In de morgen heb ik Uxy lekker uitgelaten, ook nu was ze weer heel alert naast de rolstoel en kon ik haar goed afleiden van alle vogels, konijnen enz., Uxy heeft een behoorlijk jachtinstinct volgens de trainer maar als ik haar goed onder apèl heb dan merk ik daar tot nu toe weinig van, het is wel gemakkelijk dat je als ervaren hulphond gebruiker veel van het gedrag van honden weet want dat komt nu goed van pas.

Om 11 uur kwam Piet weer om samen met ons te trainen, eerst weer uitgebreid praten over hoe het gegaan is, weer FEET oefenen, en de jas uittrekken en nog even naar buiten.

Piet was verbaasd dat Uxy het FEET al zo goed deed en ook buiten ging het weer goed, de jas uittrekken ging minder want Uxy is heel erg op mijn hand gericht en voor ik het wist raakte haar tanden mijn hand en stomp en dat is niet leuk voor mij als dystrofie/pijnpatiënt, dus moest ik dit even laten rusten tot na het weekend.
 
Om 2 uur ging Piet weer weg, we hadden s’morgens al afgesproken dat het zo goed ging dat Uxy ook het weekend hier zou blijven, anders zou ze nog een paar nachtjes naar het gastgezin terug moeten maar ik hield haar liever hier.

In de middag kwam mijn dochter om samen met mij de wekelijkse boodschappen te doen en toen mocht Uxy ook mee, Yce bleef bij Dik want Yce heeft woensdag hartklachten gekregen, Yce had moeite met ademen en z’n hartslag was heel hoog, hij had veel vocht rond hart en longen dus kreeg hij plastabletten en dat betekende veel plassen en dat is niet handig met winkelen en die arme jongen was ook doodmoe door de hartklachten ( gelukkig gaat het nu veel beter met Yce), in de winkel ging het super met Uxy, ze gedroeg zich voorbeeldig, hoefde nog niet te werken want we bouwen in de komende 5 weken alles langzaam op.
 
Zaterdag heel regelmatig wat verschillende dingen getraind en het FEET en het aanlijnen gaan nu heel goed, s’middags gezellig met mijn kleindochter en Uxy gewinkeld en s ‘avonds uit eten met z’n allen, heel gezellig Yce en Uxy lagen ieder aan een kant van mijn rolstoel en ook dat ging goed.
 
Zondag zijn we met onze zoon, 3 kleinkids en beide doggy’s naar Avifauna geweest, best gewaagd voor een hond die heel graag achter vogels aan gaat, nou niets aan het handje hoor, Uxy heeft zelfs neus aan neus gestaan met een pinguïn en ze kwispelde wel met haar staart maar niks geen springen of zo, we hebben zelfs tussen de losvliegende ooievaars,pelikanen, kraanvogels enz. gelopen maar niets geen opwinding.

Ook deze avond met een grote groep lekker pannenkoeken wezen eten, weer keurig netjes naast de stoel echt toppy.
 
Vandaag kwam Piet weer voor een training hij was zeer verrast door de vorderingen van Uxy, het gaat ook zeer snel allemaal, Uxy leert heel snel en goed en het is nu al zo dat zodra ik beweeg dat ze achter me aankomt, ze wil echt bij mij zijn.

Vandaag het TUKKEN (uittrekken) van de jas opgepakt, Dik mijn man is even slachtoffer, we moeten het raken van mijn hand gaan voorkomen en als het bij hem een keertje mis gaat is dat niet zo erg, we hebben vandaag ieder uur 3-4 keer geoefend en het gaat echt een stuk beter.

Ook het commando “HEEL”( links) geoefend, Uxy heeft het wel geleerd maar met teveel handbeweging en dat kan ik niet, dus nu oefenen we weer samen met Dik zodat ze het alleen op de stem gaat doen.

Ook hierbij zet ik Yce in want Uxy is dol op Yce dus ze hobbelt ook Yce wel achterna als ik het commando “HEEL” geef.

Het was weer een leerzaam dagje en het is heerlijk om te zien dat Uxy alles zo snel oppakt, ik kan goed zien dat de basis goed is, nu alleen nog in de situatie hier uitvoeren en dat komt best goed.
 
Piet komt nu vrijdag weer en dan gaan we Uxy buiten “vrij”geven, ook dan mag Yce weer hulpje zijn want we gaan er van uit dat Yce het goede voorbeeld geeft, Yce komt altijd als ik hem roep dus dat moet een goed voorbeeld zijn voor Uxy.
 
Het is heel fijn maar heel erg vermoeiend om weer met een hondje te trainen, en zeker met zo’n leergierig wijfie als Uxy.
 
Yce vind het allemaal wel best, als hij maar op tijd zijn knuffel en zijn brokjes krijgt.
 
Groetjes van Ina, Yce en Uxy

 

En hij heet Mozes

Eens per week gaat ze naar het honden-dodingstation in Mijas, laadt haar auto vol honden en brengt ze onder bij dierenvrienden. Tot die ene keer, toen ze bij de poort vanuit de al startende auto een kleine witte poedel op zijn achterpootjes zag staan. Het linker voorpootje ontbrak.

Het mailtje kwam binnen op een koude dag in januari. De tekst was sober, maar juist daardoor zo pakkend:

‘Woensdagavond mogen we hem halen. Hij wordt overgevlogen vanuit Spanje naar Zaventem (België), waarna hij op een parkeerplaats van een restaurant in Amersfoort aan ons wordt overgedragen. Na zes jaar zwerven krijgt hij een tehuis; we noemen hem Mozes.’

Op het bijgevoegde filmpje was een wit poedeltje te zien, dat huppelde ondanks het gemis van zijn linker voorpoot. Ik sloot de ogen en zag de grote boerderij van Aletta en Herman onder de rook van Kampen, ik zag de misbruikte ezels uit Korfu, ik zag de onlangs overleden hond Laska, zo liefdevol verzorgd, ik zag Katrien, de zwerfkat die languit op de weg ging liggen en niet meer kon en kwam ook de kater Bien-dia (goede dag) niet op deze manier binnen?
 
Vanwege de voortdurende sneeuwval werd de kennismaking met Mozes uitgesteld, maar via lange telefoongesprekken volgde ik het wel en wee. Eten, slapen, warmte, liefde, veel liefde. Het poedeltje kwam langzaam bij.

Op een mooie voorjaarsdag fietste ik naar de afgelegen boerderij in een prachtig natuurgebied. Net toen ik mijn fiets stalde kwam iets wits en krulligs op me afgestormd, het leek een lammetje, maar hij was het echt: Mozes.

In de sfeervolle boerderijkeuken dronken we koffie en hoorde ik het verhaal over Animal Care España, een kleine hardwerkende organisatie en officieel erkend. ‘Het doel van ACE is het opvangen en verzorgen van honden in Zuid-Spanje en het vinden van een liefdevol en definitief onderkomen in samenwerking met verschillende asielen Gevangen zwerfhonden, vaak in afschuwelijke staat, worden ondergebracht in meerdere dodingstations. Zijn de dieren er langer dan tien dagen, dan laat men ze inslapen. Bekend is dat honden ook vaak minder humaan aan hun eind komen. ACE beheert zelf het asiel  ‘El Refugio’, voorheen ook een dodingstation. De Belgische Fabiënne Paques is daar de stuwende kracht. Ooit wilde zij met haar man een nieuw leven opbouwen in Spanje, maar werd geraakt door al het hondenleed. Paques koos  niet voor een leven in luxe maar voor een leven in dienen en sinds 1999 staat ze aan het roer van El Refugio. Eens per week gaat ze naar het dodingstation in Mijas (gem. Malaga), laadt haar auto vol honden en brengt ze onder bij dierenvrienden. Tot die ene keer, toen ze bij de poort vanuit de al startende auto een kleine witte poedel op zijn achterpootjes zag staan. Het linker voorpootje ontbrak.

Het wordt stil in de keuken, we kijken door het raam en zien Mozes zitten op de tuintafel. De losse flap aan zijn verbrijzelde poot is chirurgisch verwijderd. Een prothese is overwogen, maar Mozes redt zich zo goed dat dit niet meer aan de orde is. Hij leeft intens op de boerderij, draaft en dolt, eet en slaapt. Wanneer ik vraag waarom gekozen is voor de naam Mozes, klinkt het antwoord: ‘Mozes dobberde ook voor hij thuis kwam’. Door het open keukenraam springt Katrien op tafel, ze begint zich uitgebreid te wassen…

Aly Brug

Hulphond

Ik ben God ontzettend dankbaar dat hij zulke mooie dieren heeft gemaakt, dieren die zichzelf wegcijferen en zich totaal in dienst van de mens stellen waardoor deze mens weer een onafhankelijk leven kunnen leiden.

Ina de Ritter met hulphond YceIk zal mij even voorstellen: ik ben Ina de Ritter, 60 jaar, getrouwd met Dik, moeder van 4 kinderen en oma van 5 kleinkinderen.

Op 12 augustus 1988 heb ik mijn pink gebroken, eenmaal uit het gips kreeg ik de diagnose Post traumatische Dystrofie (PD), in 1990 scheurde ik een pees in mijn andere arm het gevolg ook daar PD, in beide armen PD betekende dat ik voor veel dingen afhankelijk werd van hulp van anderen. Door complicaties is in 1996 mijn linker onderarm geamputeerd en daardoor kreeg ik PD in mijn benen en werd ik nog afhankelijker van zorg. Met hulp van de Thuiszorg, mijn man en kinderen kon ik me aardig redden. Maar in 1999 werd het me allemaal teveel, ik voelde me een gevangene in mijn eigen lichaam. Ik moest steeds meer inleveren, dat was ik zo zat, ik wilde mijn leven terug!

Nog in diezelfde maand ben ik naar de Support Beurs in Utrecht gegaan en daar heb ik kennisgemaakt met de stichting Hulphond. Ik heb me aangemeld bij de stichting en kwam op de wachtlijst; na bijna twee jaar wachten was het eindelijk zover, ik kreeg mijn Hulphond Yce! Ik wist wel dat een hulphond veel kon, maar Yce is echt een superhond, mijn wereld werd steeds groter, met de hulp van Yce kan ik weer zelf uit en in bed komen, deuren openen en hij kan me helpen met het eten, een banaantje pellen, pakje sap open maken enz., met Yce kan ik weer zelfstandig boodschappen doen. Yce heeft me achter de geraniums vandaan gehaald, ik vrolijkte weer helemaal op, ik werd langzaam weer partner en moeder en oma.

Mijn leven is drastisch veranderd sinds Yce in mijn leven is gekomen. Het ontroerendste moment vond ik dat ik dankzij Yce mijn pasgeboren kleinkind kon vasthouden. Ons eerste kleinkind heb ik direct na de geboorte niet zelf kunnen vasthouden. Ze werd op een kussen op mijn schoot gelegd i.p.v. in mijn armen. Dat heb ik toen heel erg gevonden. De ziekte had me al zoveel ontnomen, maar dit vond ik pas echt erg.

Mensen denken vaak dat een hulphond alleen de deur voor je openmaakt en de post opraapt, maar het gaat echt zoveel verder. Sinds Yce in mijn leven is en me met bijna alle dingen helpt, kan ik het beetje energie dat ik in mijn rechterarm heb sparen voor dingen die echt belangrijk zijn, zoals het weer zelf kunnen eten, een paar woorden op een kaartje schrijven, mijn kleinkinderen vasthouden en bv een flesje geven en dat voelt zo ontzettend rijk, fantastisch is dat!

Yce voor mij een hele grote vriend, al bijna 9 jaar zijn we onafscheidelijk. Yce kent me misschien wel beter dan mijn eigen man: die kan ik nog wel eens voor de gek houden als ik een rot dag met veel pijn heb, maar Yce voelt dat en dan troost hij mij met zijn liefde.

Yce betekent voor mij : vrijheid, onafhankelijkheid en kameraadschap: zonder hem zou mijn leven heel veel zwaarder zijn, Yce is een Kanjer!

Ina de Ritter met hulphond UxyHet is nu juni 2010 en Yce mag met pensioen, 9 jaren werken is heel lang en het wordt tijd dat Yce lekker gaat genieten van zijn oude dag en dat mag hij gezellig hier bij ons thuis.

Op 15 juli is Yce opvolgster Uxy bij ons komen wonen. We hebben Uxy op 22 juni hier thuis ontmoet en Yce, Dik en ik vonden haar heel leuk en omdat het een hondje is die goed en snel leert heb ik JA gezegd tegen Uxy als nieuwe hulphond.

Ik ga de training met Uxy thuis doen want de interne training in het trainingcentrum van stichting Hulphond is te zwaar voor mij.

De komende tijd kunt u via deze site meegenieten met mijn ervaringen met het trainen met Uxy.

De trainingen worden gegeven door Piet van Dongen, hoofd cliëntenzorg bij stichting Hulphond.

Ik ben God ontzettend dankbaar dat hij zulke mooie dieren heeft gemaakt, dieren die zichzelf wegcijferen en zich totaal in dienst van de mens stellen waardoor deze mens weer een onafhankelijk leven kunnen leiden.

Ina,Yce en Uxy de Ritter.

Ina de Ritter met hulphonden Yce en Uxy

Ode aan de postbode

Postbode Steven droeg een wijde zwarte cape met rode biezen, zijn pet had dezelfde kleuren. Hij zette altijd zijn fiets tegen de dikke boom vlak bij de voordeur en riep: ‘De post’, ondertussen liep hij verder. ‘Koffie Steven?’, vroeg mijn moeder. Steven zakte neer, dronk zijn kop koffie en zweeg. Het was allemaal zo vertrouwd…

In de wereld van posterijen is veel aan de hand. Ik volg het gebeuren op afstand. PTT Post werd TGP Post en weer later veranderde de naam in TNT Post. Het meest verdriet me de positie van de huidige postbodes. Banen behouden? Dan het mes in de beloning. Voortdurend snellen er andere ‘postbodes’ door onze straat. En dat is wennen. Want niets is zo leuk om op vaste tijden het geluid van de kleppende brievenbus te horen en daarbij een vertrouwd gezicht te weten.

Ooit las ik een boek over een postbode in de Alblasserwaard. ‘Een vracht geluk en een brok verdriet’, is geschreven door J.W. Ooms en speelt af in één dag. Boerenknecht Dorus Rijkers, door een ongeluk kreupel, is postbesteller geworden. Hij neemt de lezer mee op zijn fietstocht langs boerderijen groot en huisjes klein waar je de armoede ruikt. Met de wind in de rug, met de wind tegen, vertelt Rijkers de lezer naar wie hij op weg is; hoe het gezin in elkaar steekt, of ze wat te makken hebben, hoe het met de familierelatie staat en of ze trouw ter kerke gaan. Dorus weet alles. Hoe zat dat met de postbode uit mijn jeugd? Hij heette Steven en had zijn vrouw verloren. Hoe en wanneer is me onbekend. Steven had een dochter, Rika. Ze zat een klas hoger en wij spraken met eerbied over haar. Rika had immers geen moeder meer. Postbode Steven droeg een wijde zwarte cape met rode biezen, zijn pet had dezelfde kleuren. Hij zette altijd zijn fiets tegen de dikke boom vlak bij de voordeur en riep: ‘De post’, ondertussen liep hij verder. ‘Koffie Steven?’, vroeg mijn moeder. Steven zakte neer, dronk zijn kop koffie en zweeg. Het was allemaal zo vertrouwd, maar kijkend met de ogen van nu is het ‘vertederend’. Dan was er in ons dorp dat kleine postkantoor. De beheerder, een heer met zilvergrijs haar, kwam van ‘buiten’. Hij had een excentrieke vrouw, samen deden ze het poskantoor. En al werden ze niet opgenomen in de dorpsgemeenschap, ze wisten alles. Als vanzelf zweefden de verhalen vanuit de schemerige wachtruimte door de smalle loketopening hen tegemoet.

Het zwart en rood ging over in donkerblauw, lichtblauw en grijs, de stroom post nam toe. Eén van onze zoons werd zaterdagkracht. Vroeg op, werken, ’s middags bijslapen en vast vooruit slapen, ’s avonds werden de inkomsten royaal weggespoeld. De outfit van rustig blauw ging over naar blij rood met modische snufjes. Toen de studie er op zat, werd het zaterdagwerk opgezegd. Maar al die pakken, ze moesten bewaard op onze zolder. ‘Voor later, dan vul ik ze op met stro en zet overal in huis postbodes neer.’ Hij is nu de vader van twee prachtige jochies en toen ik de spullen wou overdragen, riep hij gul: ‘Ach, ik hoef ze niet, jij mag alles hebben!’

Net liep er over het tuinpad een onbekende brievenbesteller. Ze leek niet op Dorus Rijkers, ze leek niet op Steven, ze was zichzelf. Gedreven en goedlachs… 

Aly Brug
 

 

Ruimte

Ruimte maken in een overvolle klerenkast, ruimte maken in een ordeloze servieskast, ruimte maken in het hoofd door een flink stuk te gaan lopen. Ruimte maken door wat in te schikken, maar ook iemand ruimte geven in een moeilijk gesprek. Hoe langer ik er over nadacht, hoe meer ik van het woord ‘ruimte’ ging houden.

Nadat we telefonisch het zakelijke gedeelte hadden doorgesproken lieten we het gesprek een eigen richting kiezen. En aangezien hij theoloog, dichter en schrijver is en ook nog alles over muziek weet is het altijd weer verrassend waar we terecht zullen komen. Dit keer kwamen we uit bij ‘een goed gevulde boekenkast’. Hij klonk wat zorgelijk toen hij meldde dat hij bij aanschaf van een nieuw boek ook altijd een boek moest laten vertrekken vanwege de ruimte. En dat was zwaar, want ja met boeken heb je toch een band. Het voelde als verraad. Maar na zorgvuldig wikken en wegen werd uiteindelijk de keuze gemaakt en het betreffende boek afgevoerd. Naar een geïnteresseerde? Naar een tweedehands boekenzaak? Naar de kringloop? Ik vergat het te vragen. ‘Weet je’, hij liet zijn stem dalen, ‘ik had vroeger zo’n twaalf boeken en ze betekenden veel voor mij. Ik nam ze vaak ter hand, bladerde er in en las spannende fragmenten opnieuw. Eigenlijk is dat hetzelfde wat Rien Poortvliet eens opmerkte. Hij had in zijn jeugd een klein aantal boeken, het waren zijn beste vrienden. Veel later had hij wel duizend boeken. Maar die duizend bleven slechts kennissen.’

Beelden van vroeger vlogen in rap tempo voorbij. Ziek, in het grote bed, een stapel boeken naast me. Koortsige handen streelden de boeken en ongezien herkende ik ze aan kleine beschadigingen. Tien, twaalf, veertien? Titels kwamen boven. ‘Gerdientje’, ‘Nienke van de koster’, ‘De kinderen van het Ruige Veld’. In de daarop volgende seconden zag ik de illustratie op de voorkaften van ‘Het kerstfeest van Anneketeun’ en ‘Hij zorgt voor jou’.

Maar ‘Jetje uit het Huis’ was mijn meest dierbare boek. Het in wit en blauw geklede weesmeisje, dat uiteindelijk mag komen wonen bij haar liefste vriendinnetje. We waren het volkomen met elkaar eens: eens een boekenwurm, altijd een boekenwurm.

Het gesprek bleef die dag nog wat naklinken. Vooral dat ‘ruimte maken’ was een doordenker. Ruimte maken in een overvolle klerenkast, ruimte maken in een ordeloze servieskast, ruimte maken in het hoofd door een flink stuk te gaan lopen. Ruimte maken door wat in te schikken, maar ook iemand ruimte geven in een moeilijk gesprek. Hoe langer ik er over nadacht, hoe meer ik van het woord ‘ruimte’ ging houden. Hoewel? Had ik niet onlangs tijdens het instappen van de trein gegriezeld van de ruimte tussen perron en trein?

Ik stopte het filosoferen en ging op zoek naar de doos met boeken van vroeger. En toen kreeg ik weer te maken met het woord ‘ruimte’, want het was verzetten van spullen, dozen openen en dozen sluiten, dromen bij vergeten speelgoed. In een gehavende doos ontdekte ik mijn vrienden van vroeger, die nu nog dierbaarder waren. Haast eerbiedig nam ik ze één voor één op, soms vielen ze van ouderdom uit elkaar. Voorzichtig droeg ik de doos naar beneden, zocht een knusse plek en begon te lezen in ‘Jetje uit het Huis’.

Aly Brug

Dat hart vooral

Hij was onze baas. Als apotheker had hij de leiding van apotheek en klinisch chemisch laboratorium van het Diaconessenhuis te Meppel. De club telde vijftien meiden tussen de achttien en de vijfentwintig jaar. Roerige leeftijden, maar hij wist alles vriendelijk en beslist in goede banen te leiden en mocht zich in brede kring geliefd weten.

Diaconessenhuis MeppelDe advertentie is zorgvuldig langs de zwarte randjes uitgeknipt. En weer lees ik de berichtgeving van zijn overlijden als was het niet in 1997, maar afgelopen dagen gebeurd. Zo sterk kan een geliefd mens doorademen bij allen die op hem gesteld waren.

Hij was onze baas. Als apotheker had hij de leiding van apotheek en klinisch chemisch laboratorium van het Diaconessenhuis te Meppel. De club telde vijftien meiden tussen de achttien en de vijfentwintig jaar. Roerige leeftijden, maar hij wist alles vriendelijk en beslist in goede banen te leiden en mocht zich in brede kring geliefd weten.

Met het knipsel in mijn hand flitsen de beelden voorbij. Koffiedrinken tussen reagentia en reageerbuizen, zacht brommende apparatuur, nadrukkelijk tikkende wekkers, pruttelende waterbaden. Een wijde kring, koffie. Het bord met broodjes gaat rond, onze baas schuift bij en luistert met ingehouden plezier naar alle gekwetter. Af en toe staat iemand op omdat een wekker afloopt en er een nieuwe handeling moet volgen. Ik zie hem wat verlegen aan de hoofdentafel plaatsnemen voor de middagmaaltijd. Hij volgt beleeft de gesprekken van de diaconessen en ziet vol aandacht hoe zr. Koopmans, Besturend Zuster, met mes en vork een peer schilt en zorgvuldig kleine stukjes aan de vork prikt. Na afloop loopt hij ongemakkelijk mee in de stoet van hoofden en voelt zich bekeken. Ontspannen is hij wanneer hij ons uitnodigt voor een avondje bij hem thuis in het voormalige doktershuis op de hoek van de Hoofdstraat en een grachtje. Ik herinner me zijn werkkamer in het ‘Uilennest’, een houten barak in de ziekenhuistuin. Hoe hij met de secretaresse van de Besturend Zuster een oorlog voerde zonder geschut of ferme taal, maar gewoon met de ogen.

En dan is daar die laatste ontmoeting. Hij in de auto, ik achter de wandelwagen met een hoogblond dochtertje. Het raampje wordt naar beneden gedraaid. ‘Zeg kom je eens kijken in Ommen? Ik heb een apotheek gekocht en ga Meppel verlaten!’ Verrast roep ik: ’Dan kom ik een pond drop halen en een half pond betalen.’ Hij moet lachen en zwaait naar ons kindje. 

Weer kijk ik naar de advertentie. Het gedicht zou op hem geschreven kunnen zijn.

Door de tranen van dit uur
sluipt de glimlach der herinnering
de fijne uren met dit goede mens
die stem, die ogen en dat hart
dat hart vooral, lieve herinnering.
 

Waarom zocht ik hem nooit op? Het knaagt. ‘Maar je kunt zijn graf bezoeken’, klinkt een stem in mijn binnenste. Ik bel een lieve vriendin, die weet waar hij begraven is. En zo wandelen we een dag later langs de stijlvolle entree van de begraafplaats ‘Laarmanshoek’ in Ommen. We zoeken. Opeens sta ik er voor, ontroering kruipt omhoog. Op een brede sokkel waakt een enorme hond van donker steen over zijn baas. In stijlvolle letters staat er onder gebeiteld: J. de Korte, apotheker. Maagdenpalm en klimop bedekken het graf.

Hier rust een mens, een prachtig mens met ooit een warm kloppend hart. Dat hart vooral…

Aly Brug

Ze heet Helena

‘Helena, zei ik verschrikt,’ je hebt een veer in je haar!’ Uit de achterzijde van haar kapsel stak een lange grijswit gestreepte veer. ‘Dat moet’, zei ze, ‘daar voel ik me heel fijn bij.’  Ze controleerde of de veer nog houvast had. De indianen droegen veren als hoofdtooi, maar één enkele veer? Loom keek ik naar de wolken en liet de veer voor wat het was.

Ze heet Helena. Ik kwam haar tegen op een tekencursus en het klikte meteen. Haar beschrijven kan in enkele woorden: spiritueel, creatief, romantisch en dicht bij de natuur levend. Ze heeft een huisje op ‘Onze Tuin’, een tuincomplex waar mensen zoals zij naar hartelust in de grond wroeten, met zorg zaaien en in dankbaarheid oogsten.

Het was laat in de ochtend toen ze belde. ‘Zie je kans vanmiddag langs te komen voor een kop thee? Het is nu nog lekker weer, maar er zijn veranderingen op komst.’

Ik toog op pad en omdat ik weinig richtingsgevoel heb, verdwaalde ik prompt tussen al die tuintjes met knusse huisjes. Net toen ik bedacht het maar te gaan vragen, zag ik Helena in haar tuin. Even stond ik stil, ze was één met de natuur in haar rok met roesjes en stroken. Toen reed ik voorzichtig het tuinpaadje op en stopte voor haar deur.

Ze schonk zelf gemaakte thee van jasmijn en citroen terwijl ik vanaf de zacht heen en weer wiegende schommelbank toekeek. Geïnspireerd op de Engelse ‘high tea’, had ze de tafel gedekt met een zomers kleed, waarop twee schaaltjes met gesorteerde koekjes.’ Voor elk één’, zei ze stralend. Ik liet de rust inwerken, luisterde naar de vogelgeluiden en zacht murmelende stemmen in de verte. Mijn ogen gleden langs de bedjes met bieten, sla, wortels en onbekende groeisels. In de borders bloeiden lavendel, vrouwenmantel en vlijtig liesjes, ergens bungelde een petunia die er duidelijk plezier in had. Op de scheiding tussen groenten en bloemen stonden vijf omgekeerde plastic emmertjes, de bodems waren verwijderd. Drie blauwe in het midden, aan beide kanten een rode emmer. Ze waren met dezelfde precisie neergezet zoals de monniken in de Sint Paulusabdij indertijd de juiste afstand tussen de bloembakken bepaalden. ‘Liefdevolle zorg en aandacht voor het kleine’, zo leert de Regel van Benedictus. Helena’s kweekkastjes leken op kaboutermutsen. Ze gniffelde om mijn opmerking, schonk de theeglazen opnieuw vol en deed er een flinke schep honig bij. ‘Helena, zei ik verschrikt,’ je hebt een veer in je haar!’ Uit de achterzijde van haar kapsel stak een lange grijswit gestreepte veer. ‘Dat moet’, zei ze, ‘daar voel ik me heel fijn bij.’  Ze controleerde of de veer nog houvast had. De indianen droegen veren als hoofdtooi, maar één enkele veer? Loom keek ik naar de wolken en liet de veer voor wat het was. Helena vertelde hoe ze haar tuin wilde veranderen door steeds over het grasveld dezelfde slingerende route te lopen naar de rustieke bank achter in de tuin. ‘Dan wordt het vanzelf een pad en plant ik op iedere helft van het grasveld een appelboom.’ Opeens moest ik aan Luther denken. Zei hij niet dat als hij wist morgen te zullen sterven hij vandaag nog een appelboompje zou planten? Nog lang bleef ik zitten en toen ik vertrok wuifde Helena me na. De veer uit haar kapsel bewoog zacht heen en weer…

Aly Brug   

Verhalen van mensen

We stonden in de Zaal van de Profeten, hij keek wat hulpeloos in het rond. ‘Hebt u iets met ikonen?’, vroeg ik. ‘Niets, helemaal niets’, was het antwoord, ‘we zijn hier met onze boot en mijn vrouw wilde naar de Blokker en daar had ik geen zin in. Vandaar dat ik hier terecht ben gekomen.’

Ikonen museum KampenAls gastvrouw in het Ikonenmuseum te Kampen mag ik soms de verhalen van mensen horen. Ze zijn er in gevarieerdheid, ze zijn er in herkenbaarheid. En altijd luisteren de heiligen mee.

‘Weet u hoe het komt dat verschillende schilderijen krom zijn?’ Om het woord schilderijen moest ik lachen, toen vertelde ik de bezoeker dat ikonen aan één kant zijn beschilderd en daardoor krom kunnen trekken. ‘Door aan de achterzijde twee balkjes in de aangebrachte gleuven te schuiven kan het kromtrekken worden tegengegaan.’ We stonden in de Zaal van de Profeten, hij keek wat hulpeloos in het rond. ‘Hebt u iets met ikonen?’, vroeg ik. ‘Niets, helemaal niets’, was het antwoord, ‘we zijn hier met onze boot en mijn vrouw wilde naar de Blokker en daar had ik geen zin in. Vandaar dat ik hier terecht ben gekomen.’ Nee, hij hield van Couperus. En omdat ook ik zeer gesteld ben op deze schrijver, schoven de ikonen op de achtergrond en werd de literatuur en het gebruik van taal uitgespit. Het werd een heerlijk gesprek. Van De boeken der kleine zielen, kwamen we op Ellen Vogel terecht, die in de Tv-bewerking van dit boek een hoofdrol had. ‘Zo leuk’, zei de bezoeker, ‘Ellen heeft nog in het poëziealbum van mijn tante geschreven.’

Heel anders is het verhaal over een jong meisje. Ze stond met haar moeder voor een opklapbaar reisikoon en volgde nauwkeurig de uitleg van de verschillende afbeeldingen. Ze miste één uitleg, telde de plaatjes, telde de verklaringen. Toen riep ze haar moeder er bij. Nog weer later stond de moeder opeens voor me. Ze was blij de reis te hebben ondernomen met haar dochter, die het zo voor de kiezen had gekregen. Een zwaar ongeluk, intensieve  revalidatie, maar de opgelopen whiplash maakte dat ze twee dagen per week op bed lag en de schoolprestaties afzakten. ‘Maar weet u, ze is gek van ikonen, schildert ze zelf ook en zie haar nu eens stralen! Ooit wil ze de theologie in.’ Het meisje stond verdiept voor de vita-ikoon van de profeet Elia en ik wist: het zal haar lukken.

En weer anders is het verhaal van een meneer die er na het overlijden van zijn vrouw voor het eerst een middag op uit trok. Doel was het Ikonenmuseum, ze waren er samen vaak geweest. Het voelde veilig, net of zij ongezien mee ging. Hij liep heel beslist naar een ikoon uit Ethiopië. Ze leken elkaar te kennen. ‘Weet u’, vertrouwde hij me toe, ‘deze ikoon vind ik de mooiste en ik kan niet vertellen waarom. Maar nu heb ik de Moeder Gods zonder woorden verteld dat ik in het vervolg alleen kom, omdat… ‘ Zijn stem trilde, hij zweeg. We spraken nog lang, temidden van de heiligen, die eerbiedig mee luisterden.

Ontmoetingen ze zijn er, van grappig en luchtig, tot moedig en strijdbaar. Ze zijn er ook in geknaktheid en voorzichtig overeind komen. Die laatste verhalen zijn een beetje heilig…

Aly Brug

Roken in de kerk

Twee rijen vóór ons stak iemand een sigaret op. ‘Maar dat mag helemaal niet’, riep ik met schrille stem. ‘Daar mag u niets van zeggen’, siste iemand achter me. Hij gaf een schop tegen mijn stoel. ‘Soms moeten mensen roken om tot zichzelf te komen. En tot zichzelf komen doe je vooral voor de kerk.’ Her en der werden sigaretten opgestoken, over kringelden kleine donzige wolkjes omhoog. Het werd wat grijzig in de kerk…

Lichtstralen vallen door het raam in de kerk.Dromen kunnen van heerlijk tot angstig zijn, soms ook zijn ze wonderlijk of warrig. Mijn droom hoort tot de laatste soort.

Het was nog vroeg in de morgen toen ik na een verkwikkende slaap ontwaakte. Regendruppels tikten in de schemer hun lied tegen de ramen, de wind ondersteunde het geluid. Wat doet een mens dan? Hij draait zich om en probeert nog wat verder te dutten.

Het was wonderlijk. Ik zat in de kerk van mijn jeugd, de Grote- of St. Stephanuskerk in Hasselt. Een goede vriendin zat links van mij, de stoel rechts waarop mijn lief doorgaans zat, was leeg. De gemeente was gereed voor de dienst, er was echter geen predikant. We wachtten in geduld. Opeens vloog door een grote opening in het dak een koppel duiven, gevolgd door meerdere duiven. De enige die zich hierover verbaasde was ik. Het werd nog raarder. Door de halfopen deur aan de zijde van de Ridderstraat kwam gehaast een colonne kippen binnen. Ze kakelden en zochten doelbewust hun weg, alsof het niet om de kerk ging maar om een kippenhok. Een grote bruinglanzende kip wipte op de lege stoel naast me. Ze keek met fel priemende ogen en een blik van: ‘Waag me eens van de stoel te jagen!’ Ik schoof wat naar mijn vriendin, die suste: ‘Ach laat dat dier toch lekker zitten.’ Twee rijen vóór ons stak iemand een sigaret op. ‘Maar dat mag helemaal niet’, riep ik met schrille stem. ‘Daar mag u niets van zeggen’, siste iemand achter me. Hij gaf een schop tegen mijn stoel. ‘Soms moeten mensen roken om tot zichzelf te komen. En tot zichzelf komen doe je vooral voor de kerk.’ Her en der werden sigaretten opgestoken, over kringelden kleine donzige wolkjes omhoog. Het werd wat grijzig in de kerk. De gemeente wachtte, ik wachtte, de kip naast me wachtte. De duiven zaten keurig naast elkaar op de hoge balustrade van het orgel. Een waaghals was zelfs op het hoofd van een engel neergestreken. Er klom iemand op de preekstoel, ik herkende hem. Het was de vader van een klasgenoot. Hij had het niet verder gebracht dan collectant. Hoe graag hij ook diaken of ouderling wilde worden, steeds ging die voorname ambt aan hem voorbij. Hij kuchte vanwege de rook die langzaam omhoog trok. Haast plechtig kondigde hij aan dat de predikant onderweg was en ieder nog even geduld moest oefenen. ‘Tok tok’, zei de kip naast me en krabde op de stoel als lag er een laag aarde op. En toen stak de collectant boven op de preekstoel ook een sigaret op en blies een ferme stoot in mijn richting. Badend van zweet werd ik wakker. Duiven, kippen, rook… Er was niets. Buiten zongen regen en wind onverminderd een tweestemmig lied.

De rest van de dag was ik met het rookgedrag van de bewuste dominee bezig. Had hij misschien…? Ja, ik wist het zeker: hij had er ook flink op losgepaft!

Aly Brug

Huis van het Nieuwe Licht

We wandelen door de kruisgang, in de verte staat broeder Jacobus in gebed verzonken. Met zijn witte pij en zwarte scapulier zou hij een trappist kunnen zijn, echter het roodwitte kruis op borsthoogte maakt duidelijk dat zijn orde minder streng is. Voorzichtig geef ik de broeder een tikje op de arm, de stof beweegt licht, dan is alles weer onbeweeglijk en als de klok klept geeft broeder Jacobus geen krimp.

Klooster Ter APelAls invulling voor mijn dagje Emmen hebben lieve familieleden een uitstapje naar het nabij gelegen klooster in Ter Apel bedacht en achteraf kan ik zeggen: ik heb mezelf veel moois onthouden. Want mooi is het zeker en ook een beetje heilig.

In het gezeefde middaglicht ligt daar het klooster, nederig en voornaam tegelijk. ‘Domus Novae Lucis’ is de Latijnse naam, de vertaling ‘Huis van het Nieuwe Licht’ geeft de schoonheid van dit enige nog bestaande middeleeuwse plattelandsklooster van Noordwest Europa een extra dimensie. Kruisheren woonden hier, ze leefden naar de Regel van Augustinus ‘Eén van hart en één van ziel op weg naar God’.

Al meteen in de ruimte, waar kloosterreceptie en kloosterwinkel zetelen, voel ik de rust op me neerdalen. Er is goede informatie op papier en bij mijn schoonzus komt het onderwijsbloed tot leven, ik hoef alleen maar te luisteren. De route begint in de kapittelzaal. Was dit voorheen de vergaderruimte van de kruisheren waar ieder zijn zegje mocht doen, nu kan men er huwen. De blauwe rococo wand, een schenking van de stad Groningen, maakt de ruimte stijlvol. We wandelen door de kruisgang, in de verte staat broeder Jacobus in gebed verzonken. Met zijn witte pij en zwarte scapulier zou hij een trappist kunnen zijn, echter het roodwitte kruis op borsthoogte maakt duidelijk dat zijn orde minder streng is. Voorzichtig geef ik de broeder een tikje op de arm, de stof beweegt licht, dan is alles weer onbeweeglijk en als de klok klept geeft broeder Jacobus geen krimp. Voorzichtig duwen we een lage zijdeur open, de kloosterhof ligt uitnodigend voor ons. Ooit was dit de begraafplaats van de kruisheren, nu is hier een kruidentuin aangelegd met ruim 130 verschillende planten. We drentelen langs perkjes, wrijven blaadjes fijn zodat de geur sterker wordt. Van nagelkruid hoorden we eerder, maar helpt dat zoals vermeld voor diarree? En wat te denken van jan-op-de-preekstoel? Het is een probaat middel tegen ontstekingen. Langs Jacobus glippen we weer naar binnen en staan even later in de sacristie. Imponerend is de credenskast, waar in de brede laden de kleding van de priesters keurig ligt opgevouwen. Dan staan we in de kanunnikenkerk, hoge gewelven, spitsboogramen en doorleefde koorbanken met kunstig gesneden leunkopjes, die deugden en ondeugden voorstellen. Opvallend is de driedelige priesterzetel van kalkzandsteen; op de overhuivingen zijn details uit het kerstgebeuren aangebracht. De kerk wordt in tweeën gedeeld door het doksaal, een hoog bouwwerk, zodat de geestelijken en de gewone mens gescheiden de mis konden bijwonen. Vanaf  het doksaal is er prachtig zicht op beide ruimten. We dwalen over de kloosterzolder met de kloostercellen en de ziekenzaal. Bijzonder zijn de schilderingen voor de vensters alsof men naar een zonnig landschap kijkt. Terug op de begane grond wandelen we nog door de priorkamer en de proviandkelder, werpen een blik in de refter, maar houden de kanunnikencarré en de kruisherencake voor gezien, want buiten zit zwager Jan op het terras. Hij wacht ons vergenoegd achter een glas rood vocht.

Aly Brug.

Twee bloemen

Twee bloemen, ze stonden al jaren naast elkaar. Ze bloeiden en geurden en genoten van alles, genoten vooral van elkaar. Andere bloemen werden er blij van, evenals vlinders en vogels. Toen werd de ene bloem ziek, heel langzaam. Was er aan haar wortels geknaagd in het verborgene, was er een ziekmakend insect op haar neergestreken of was er met het wieden iets geraakt?

Twee bloemen, ze stonden al jaren naast elkaar. Ze bloeiden en geurden en genoten van alles, genoten vooral van elkaar. Andere bloemen werden er blij van, evenals vlinders en vogels.

Toen werd de ene bloem ziek, heel langzaam. Was er aan haar wortels geknaagd in het verborgene, was er een ziekmakend insect op haar neergestreken of was er met het wieden iets geraakt? Haar blad ging hangen, ze werd brozer en brozer.

De andere bloem leed mee, was aandachtig en liefdevol, maar kon het niet keren. Toen knakte de zieke bloem en was het voorbij; de andere bloem was alleen. Ze treurde naast de lege plek, andere bloemen treurden mee. Vogels floten niet meer, vlinders hadden geen lust te dartelen. De zon zag het gezicht van de bloem niet meer en de bloem zag niet hoe mooi de tuin nog was; ze had geen oog voor vogels en vlinders. Heel langzaam groeide ze krom.

De tuinman kwam langs, zag en begreep. Hij zette een stokje naast de bloem als steun, maakte de aarde om haar heen rul en gaf een beetje mest. Zieke bladeren werden weggeknipt zodat het ruim en zonnig was rond de bloem; hij sprak opbeurende woorden. Soms streelde hij even het bloemenhart en eens zelfs zong hij voor haar een olijk wijsje.

Langzaam richtte de bloem zich naar het licht en ving de zonnestralen. De kleine kromming in de steel trok recht, ze ging voorzichtig bloeien en ook een beetje geuren. Steeds meer bloeien, steeds sterker geuren! Vlinders dartelden rond haar, vogels floten voor haar hun mooiste lied. De bloem kwam door alle lieve zorg tot leven, tot ècht leven. En ze dacht in dankbaarheid aan de mooie tijd met die andere bloem…

Aly Brug.

Verderfelijk

Keurig uitziende boeken en vodderige boeken gingen door elkaar voor tien cent per stuk van de hand. Mijn moeder fronste een klein moment de wenkbrauwen, twintig gulden was in die tijd heel wat, maar ook bij haar begon de leeslust te kriebelen. De boeken gingen naar de zolder en zo gebeurde het dat ik op zondagmiddagen naar boven klom voor een boek…

Mijn vader las nooit boeken, hij las de krant. Dat vond hij voldoende. Wij, moeder en de kinderen, lazen echter alles wat we te pakken konden krijgen. Groot was dan ook onze vreugde toen vader op een winteravond meldde tweehonderd boeken te hebben gekocht van de jongelingsvereniging ‘Eben-Haëzer’ vanwege het feit dat de bibliotheekvoorraad grondig vernieuwd moest worden. Keurig uitziende boeken en vodderige boeken gingen door elkaar voor tien cent per stuk van de hand. Mijn moeder fronste een klein moment de wenkbrauwen, twintig gulden was in die tijd heel wat, maar ook bij haar begon de leeslust te kriebelen. De boeken gingen naar de zolder en zo gebeurde het dat ik op zondagmiddagen naar boven klom voor een boek. In Frans Schreur van Loppersum en De vogelhandler van Helpman gingen  protestanten en rooms-katholieken met elkaar op de vuist, een wonderlijk gegeven in deze tijd waarin oecumene haast vanzelfsprekend is. Van Diederik de lijfeigene kan ik me niet veel herinneren, maar van Vaders jongen des te meer. Een losbandig jongmens braste er alles  door, belandde in de goot en  keerde uiteindelijk terug naar het ouderlijk huis. Op de voorkaft was te zien hoe de vader liefdevol de arm om de losbol sloeg. De moederfiguur bleef wazig. Ik vond het een wonderschoon verhaal en moest altijd denken aan de gelijkenis van de Verloren Zoon.

Er was ook een dik boek waarvan de kaft en de eerste twee hoofdstukken ontbraken, ook het achterstuk was er niet. Maar ik las het en leefde mee met Annetje Craetz en haar familie. Jaren later ontdekte ik dat het ging om de monumentale roman De klop op de deur van Ina Boudier-Bakker.

Het meest van deze boeken is me toch dat ene, dat opwindende boek bijgebleven met als titel Gelouterde liefde. Een gehuwde vrouw ging met een andere heer op stap, ja zelfs regelmatig weekendjes uit logeren. Naar mondaine badplaatsen, jawel. Het verhaal speelde in Engeland, daar kon kennelijk meer dan hier, zo dacht ik en las met kloppend hart en rode wangen verder. Ik geloof dat alles weer goed kwam. Maar nog steeds kwellend is de vraag hoe dit verderfelijke boek ooit in de bibliotheek van de keurige jongelingsvereniging ‘Eben-Haëzer’ terechtkwam.

Aly Brug.

Willem

Willem kijkt me aan, onafgebroken. ‘Ga weg’, roep ik, ‘zo kan ik nooit spiritueel schrijven.’ Hij krijgt een duw, verliest zijn evenwicht, duikt naar beneden maar weet zijn val te breken en keurig op de poten terecht te komen. Ik zucht en maak een kop koffie. Nadenkend kijk ik naar buiten. Stille groenheid, zachte regen. Meditatief weer.

Vandaag tik ik mijn column beneden aan de grote huiskamertafel. Willem zit  naast me en volgt alles met zijn prachtige amandelvormige ogen. Van opzij gezien zijn dat net kleine bolletjes glas, zwemend naar teer groen. Willem is onze kat. Hij is rood met slechts een witte veeg op de onderbuik. Roerloos volgt hij mijn bewegingen en schuift steeds dichter naar me toe. Ik houd van Willem, hij kan heel aandoenlijk zijn. Dan maakt hij zijn voorpoten zo lang mogelijk, vlijt zijn lijf tegen het mijne, duwt zijn kop tegen mijn gezicht in een klein moment. Willem begrijpt niet waar ik mee bezig ben. Hij kijkt naar het snel op en neer gaan van mijn vingers, schuift weer dichterbij… En dan, een sprong naar het toetsenbord. Willem krijgt een duw en gaat beledigd achter de plant zitten, die op tafel staat. Rust. Niet lang. Geritsel. Willem probeert met een poot het bloemenkaartje uit de aarde te kloppen. Ik kijk toe. Jawel, het lukt, Galathea staat er op. Willem krijgt een tik, het kaartje wordt opnieuw in de aarde gestoken. Hoeveel zinnen heb ik nu eigenlijk getikt? Even lijkt het rustig. Dan zie ik opeens boven het scherm een kattenkop uitsteken. Hij kijkt me aan, onafgebroken. ‘Ga weg’, roep ik, ‘zo kan ik nooit spiritueel schrijven.’ Hij krijgt een duw, verliest zijn evenwicht, duikt naar beneden maar weet zijn val te breken en keurig op de poten terecht te komen. Ik zucht en maak een kop koffie. Nadenkend kijk ik naar buiten. Stille groenheid, zachte regen. Meditatief weer. Willem schuurt langs mijn benen en dat betekent dat mijn kleding vol met kattenhaar zit. ‘Houd op’, roep ik nijdig, ‘en vermaak je nu eens alleen.’ Ik zwaai met een potlood naar zijn kop. Maar van een potlood wordt Willem altijd opgewonden. Hij bijt links en rechts, de snorharen staan stijf in alle richtingen. ‘Ik breng je terug naar het asiel’, bries ik, ‘je wordt met de dag brutaler.’ En dan gebeurt waar ik al bang voor was, de beker met koffie valt om, een bruine rivier zoekt langzaam een weg. We rennen allebei, Willem naar een veilige plek onder de bank, ik naar de keuken voor een doek…

Aly Brug

(Eerder gepubliceerd in Centraal Weekblad.)

Lieveheersbeestje

 ‘Voel je wel eens verwijt naar God?’, vraag ik. Met klare open ogen zegt hij: ‘Nooit!’ Er valt een stilte, die ik verbreek door te zeggen: ‘Ik voel wel eens verwijt. Zoals afgelopen zondagmorgen, toen onze kat een duif te pakken had. Dan begint alles in mij te protesteren en zeg ik ‘Lieve God, waarom hebt U dat zo bedacht?’ Broeder Wiro zegt bedachtzaam: ‘Het is de natuur’, en neemt een slok thee.

Over mijn toetsenbord kruipt een lieveheersbeestje. Ik zie het diertje pas als het voorzichtig van de letter ‘P’ de overstap probeert te maken naar de letter ‘O’. Onverwacht buigt hij af naar de letter ‘L’, daarvoor moet hij van rij veranderen.

Hij raakt in de war, terwijl toch de ‘L’ staat voor mooie hoedanigheden, zoals lieven en loven; het woord luieren laat ik buiten beschouwing. Het schild is helderrood, de zeven zwarte stippen ontbreken niet. Met dat getal wordt de minuscule roodrok opeens een beetje heilig. Het lieveheersbeestje kruipt gestaag door, klimt en daalt over de letters en verandert voortdurend van richting. Hij heeft voelsprieten en vleugels, maar heeft ook een hartje en longen en hoe staat het met de darmen? Ik snel naar beneden, grijp een uitgebreid dierenboek uit de kast en vlieg weer naar boven. Gelukkig, het is er nog. Veel wijzer word ik niet. Over organen wordt niet gerept. Wel staat te lezen dat het bij de keverfamilie hoort en dat het leeft van bladluizen. Een schepping, ingenieus bedacht door de Schepper.

Opeens dwarrelt een ander beeld omhoog. Broeder Wiro en ik zitten in de ontvangkamer van het klooster. De regen gutst langs de kleine boogvensters, naast de brandende kaars staat een pot hete thee. ‘Voel je wel eens verwijt naar God?’, vraag ik hem. Met klare open ogen zegt hij: ‘Nooit!’ Er valt een stilte, die ik verbreek door te zeggen: ‘Ik voel wel eens verwijt. Zoals afgelopen zondagmorgen, toen onze kat een duif te pakken had. Dan begint alles in mij te protesteren en zeg ik ‘Lieve God, waarom hebt U dat zo bedacht?’ Broeder Wiro zegt bedachtzaam: ‘Het is de natuur’, en neemt een slok thee. ‘Maar juist het vredig samengaan van dieren is zo fascinerend.’, houd ik aan, ‘denk eens aan de ark van Noach.’ ‘Je moet dit gegeven aanvaarden’, zegt hij met nadruk.

Het lieveheersbeestje is uitgekeken op het toetsenbord. Ik neem een memovelletje, laat het overstappen en breng het voorzichtig naar de tuin, waar het wegschiet tussen de grassprieten.

Maar heeft het nu ook een hartje en longen en hoe zit het met het darmkanaal?

Aly Brug

(Eerder gepubliceerd in Centraal Weekblad.)

Anna en Hanna

Door de ander vanuit een ander oogpunt te benaderen kan het beeld van die ander veranderen van terughoudend naar toeschietelijk, van kil naar warm. Een mens ontdekken door van positie te veranderen kan het begin zijn van een kostbare vriendschap…

Beeld voor het Musée St.-Germain in AuxerreDrie vrouwfiguren van hout, in onbestemde kleuren, staan in ware grootte op lage sokkels voor het Musée St.-Germain in Auxerre. De gezichten zijn langgerekt, evenals de neuzen; de monden daarentegen zijn smal en de kinnen wonderlijk rond ondanks het stugge materiaal waaruit ze geschapen zijn. Eigenlijk zijn ze alledrie mooi, maar de meest linkse oefent een onverklaarbare aantrekkingskracht op me uit. Ik draai om haar heen en maak nog eens een rondje. Het lange haar ligt in vloeiende lijn op haar rug, de rok reikt tot haar enkels en laat nog net de kleine voeten vrij. Ze steekt wat terughoudend de hand op halverwege haar borst. Spannend is het profiel in devote raadselachtigheid. Ik noem haar Anna, omdat een bijbelse naam haar wel toekomt.

Vanaf een bank tuur ik naar de drie beelden, terwijl ik een broodje nuttig en een paar brutale mussen mee laat eten. Anna is de meest bijzondere. Ik wil nog één keer naar haar toe om afscheid te nemen. Dan gebeurt er iets wonderlijks: ik zak door de knieën en kijk schuin omhoog naar Anna’s gezicht. Het is opeens veel dichterbij gekomen, het is zelfs vriendelijk. De ogen zijn net als voorheen gesloten, maar de opgeheven hand lijkt hoger in een haast hartelijke groet. Nu pas kan ik goed haar sierlijke wenkbrauwen zien en het gewelfde voorhoofd. Van deze figuur kan ik houden. Ik noem haar Hanna, want ook dat is bijbels. Bovendien straalt deze naam iets liefs uit.

Door van positie te veranderen ontdek ik dat de Anna-figuur verandert van uitstraling en dat daardoor ook mijn gevoel verandert. Ik word zelfs een beetje blij van Hanna, die toch ook weer Anna in zich draagt. Het zet me aan het denken. Doordat ik mezelf iets kleiner maak, verandert de terughoudende Anna in de toegankelijke Hanna.

Misschien geldt dit ook voor het leven van alledag. Door de ander vanuit een ander oogpunt te benaderen kan het beeld van die ander veranderen van terughoudend naar toeschietelijk, van kil naar warm. Een mens ontdekken door van positie te veranderen kan het begin zijn van een kostbare vriendschap…

Aly Brug.

(Eerder gepubliceerd in Centraal Weekblad.)

 

De dingen hebben hun geheim

‘De dingen hebben hun geheim’, zegt broeder Frans nadenkend, ‘ik las daar onlangs een boeiend artikel over. De theepot praat met de suikerpot, het gesprek stopt wanneer iemand binnenkomt.’ Het is raar, ik herken wat hij zegt. Had ik dat als kind ook niet regelmatig? Bij binnenkomst van een kamer leken de meubels opeens te zwijgen.

Met broeder Frans Huitink, prior en gastenpater van de voorhene Sint Paulusabdij in Oosterhout, onderhoud ik een diepgaand contact. En dat diepgaand betekent niet meer en niet minder dat we regelmatig bijpraten en met elkaar schrijven. Broeder Frans heeft een mystieke inslag en is op het terrein van de filosofie zeer thuis. Bijpraten met hem betekent opladen, zodat er vanzelf mooie gedachten en zienswijzen bij mij ontstaan, die hem zacht en instemmend doen glimlachen. Vaak vinden die gesprekken plaats op mijn kamer. Vooraf redder ik dan geducht. Rondslingerende kleren gaan hup in de kast, de dekens van het bed worden glad getrokken, toiletspullen in gelid gezet en een afgekloven appel verdwijnt in de prullenmand. Het Benedictijns Tijdschrift leg ik in zicht en ook de Regel van Benedictus mag gezien worden. Maar ik weet dat broeder Frans mij doorziet en daar inwendig plezier om heeft.

‘Zullen we vanavond weer praten?’, broeder Frans schiet me aan na de Vespers. Dit keer zitten we in een ontvangkamer. Hij schuift onze stoelen naast elkaar, ook daar zit verandering in. In voorgaande jaren zaten we tegenover elkaar. We nemen de abdij- en familieperikelen door en dan komt als vanzelf het onderwerp. ‘De dingen hebben hun geheim’, zegt hij nadenkend, ‘ik las daar onlangs een boeiend artikel over. De theepot praat met de suikerpot, het gesprek stopt wanneer iemand binnenkomt.’ Het is raar, ik herken wat hij zegt. Had ik dat als kind ook niet regelmatig? Bij binnenkomst van een kamer leken de meubels opeens te zwijgen. Soms zat er in dat zwijgen een ondertoon van medelijden en meeleven. Dan had ik ten onrechte straf gekregen. Soms ook kreeg ik het gevoel van afstandelijkheid en verwijt. In dat geval was er iets gebeurd waarbij ik de zondaar was.

De laatste tijd gaan onze kloostergesprekken zo diep, dat ik het gevoel heb dat we omgeven zijn door een ragfijn web. Ingesponnen. Niets van buitenaf mag dit samenzijn verstoren. ‘Dat is de Geest’, weet broeder Frans en ik voel eerbied. ‘De dingen hebben hun geheim’, bedenk ik, als ik na dit schrijven de computer afsluit. Misschien zegt het toetsenbord nu tegen het beeldscherm: ‘Niet zo hard praten, ze luistert vast mee’…

Aly Brug

(Eerder gepubliceerd in Centraal Weekblad.)

Eerste bloei

In het eerste morgenlicht stonden op een groenglazen vaas de donkerrode pioenrozen in stille schoonheid. Eén roos was al uitgekomen, de andere knoppen stonden op springen. Ik keek rond. Wat maakte de kamer anders dan anders op dit vroege morgenuur?

Getroffen nam ik het beeld op toen ik in alle vroegte de kamer binnenkwam. In het eerste morgenlicht stonden op een groenglazen vaas de donkerrode pioenrozen in stille schoonheid. Eén roos was al uitgekomen, de andere knoppen stonden op springen. Ik keek rond. Wat maakte de kamer anders dan anders op dit vroege morgenuur? Kwam het door de rozen, was het de zon, die met haar eerste stralen het zacht bewegend gebladerte buiten aanzette tot speelse patronen op de vloer? Willem leidde af en wilde naar buiten. Hij was nukkig, want hij had de avond ervoor alleen doorgebracht en nam me dat hoogst kwalijk. Pijlsnel schoot hij de tuin in, ik volgde. Ook daar leek het anders dan anders. Lag het met kroos overdekte watervlak van de brede sloot er roerlozer bij? Vormden het rustieke bruggetje en de jonge treurwilg meer éénheid in hun dicht bij elkaar liggende tinten groen? De lavendel kwam er aan, de witte stamroos bloeide uitbundig en de pruimenboom hing stampvol kleine groene kogeltjes. Ik dunde een paar te volle trossen uit in vaag onbehagen. Was het de willekeur in het vernietigen van beginnende vruchten, wat me tegenstond? In de verte was het geluid van een startende auto te horen, kinderstemmen klonken een paar tuinen verder. Ik wandelde over het gazon, het was zichtbaar bijgekomen na een natte week. En toch, niet alleen het licht was anders, ook geluid leek vanmorgen te ontbreken. Waar anders vogels elkaar overstemden in gezang, bleef nu het zingen achterwege. Wat maakte vanmorgen alles toch anders dan anders? Opeens wist ik het in loodzwaar begrijpen: vandaag wordt er een kind begraven. Een kind tussen andere kinderen in een sportieve volleybalwedstrijd. Niet lekker, even terzijde, neemt opnieuw deel aan het spel, sterft tussen zijn makkertjes. Een kind in eerste bloei, als de net ontloken pioenroos; een kind tussen de anderen, weggenomen als dunnen van eerste pruimen. Met wat filosoferen is er een draai aan dit rampzalige gebeuren te geven. Maar ik weiger dat. Gewoon omdat het niet zou mogen gebeuren dat een kind zijn ouders voorgaat. En toch gebeurt het, steeds opnieuw. Altijd weer zullen we proberen te doorgronden, in verslagenheid, in mee-lijden, in onmacht, in tranen. In dat laatste ontmoeten we God. Straks zal de kerkklok luiden, een kind wordt begraven. En hij was nog maar twaalf…

Aly Brug

(Eerder gepubliceerd in Centraal Weekblad.)

Het misdrijf

Precies in het midden lag een blanke duif, tenminste de helft lag er nog, de andere helft was weg. Gewoon weg! Het liefst was ik onder een luide gil het huis weer ingestormd voor hulp. Gewapend met stoffer en blik naderde ik de duif schoorvoetend, zond een klein gebed omhoog en lei mijn gevoel stil. Heel voorzichtig veegde ik de halve duif op het blik.

Vanmorgen stond ik vroeg op, er was veel te doen. Allereerst wilde ik het gras maaien, want er werden in de namiddag fikse buien verwacht. Thee en een broodje, de krant kon wel wachten. Mijn ogen gleden over het grasveld, een misselijk makend gevoel viel rauw op mijn dak. Precies in het midden lag een blanke duif, tenminste de helft lag er nog, de andere helft was weg. Gewoon weg! Het liefst was ik onder een luide gil het huis weer ingestormd voor hulp. Gewapend met stoffer en blik naderde ik de duif schoorvoetend, zond een klein gebed omhoog en lei mijn gevoel stil. Heel voorzichtig veegde ik de halve duif op het blik. Ik moest steeds naar die ene poot kijken, zo slank en zo edel. Tussen het tuingereedschap vond ik een schepje. Het was slechts een halve duif, het graf hoefde niet zo diep. Met een brok in de keel liet ik de duif in het graf glijden en sloot het vervolgens in razende vaart. Mijn gevoel begon weer terug te komen, het karwei moest in haast geklaard. Tot slot harkte ik de plek mooi vlak, lei er witte viooltjes op en ook een paar kiezels, naar Joods gebruik. Want ja, de duif speelt door de hele bijbel heen een bijzondere rol. En toen was alle energie op. Ik nam een beker chocolademelk om bij te komen. Willem schoof naast me op de bank. ‘Heb jij dat gedaan van die duif?’, begon ik mijn speurderswerk. Willem kneep de groene ogen toe, zijn kop leek heen en weer te gaan in ontkenning. Ik wist genoeg: het was vast Minetje van hiernaast. Ik wandelde naar mijn lieve buurvrouw en vertelde over de moord. Haast plechtig besloot ik het verhaal en noemde de naam van de vermoedelijke dader: Minetje. Maar ach mijn buurvrouw was bedroefd, ze had net een zieke kip moeten begraven. Met die kip had ze een goede band. Het verhaal over de duif schoof naar de achtergrond. We hebben samen het graf van de kip op gepaste wijze verzorgd, daarna dronken we met waterige ogen chocolademelk. Vanuit de tuin staarde Minetje ons aan, ze zat precies op de plek van de moord. Daders keren altijd terug naar de plaats van het misdrijf, het was dus Minetje. Tevreden begon ze zich te wassen…

Aly Brug

(Eerder gepubliceerd in Centraal Weekblad.)

De Kovel

Een kovel is een wijd kleed of mantel met een kap aan de rugzijde, gedragen door kloosterlingen tijdens het koorgebed. Het is een mantel die de hele wereld bestrijkt, een gebedsmantel, die de zoekende mens in staat stelt zijn oorspronkelijke eenheid terug te vinden. Men moet de kovel ontdekken, er zitten namelijk onvermoede plooien en zakken in.

Tijdschrift De Kovel‘Ben je morgenavond thuis?’ De stem wachtte en op mijn bevestigend antwoord vervolgde de spreker: ‘Ik heb die dag bezigheden in de St. Willibrordsabdij (Slangenburg) en wil na afloop  jou opzoeken’ Zo geschiedde. Een hartelijk weerzien, bijpraten bij een glas wijn en omdat mijn gast in België woont stelde hij een tweede warme maaltijd zeer op prijs. Aangezien hij tijdig moest vertrekken rende ik voor een snelle maaltijd naar de afhaalchinees op loopafstand. Toen ik terug kwam had hij zich genoeglijk geïnstalleerd op de bank met Willem aan zijn zijde en dat is bijzonder, want Willem is schuw. Een boek over kloosterzusters lag losjes in zijn handen. In volle harmonie zaten wij aan de haastig gedekte tafel, boven de plastic schaaltjes filosofeerden er duchtig op los. Ondertussen keek mijn kloostervriend peinzend naar buiten en merkte op dat de luchten in het noorden zoveel helderder waren dan in het zuiden. Het begon te donkeren, ik stak een kaars aan. ‘Wat zou broeder Frans Huiting hier dolgraag bij willen zitten.’ Met zijn opmerking kon ik het alleen maar eens zijn.

We belandden op het schrijversterrein en toen op het kersverse tijdschrift ‘De Kovel’. Het blad heeft de plaats ingenomen van het benedictijnse tijdschrift ‘Monastieke Informatie’. Met de woorden ‘graag je oordeel’ werd me de allereerste uitgave aangereikt. Na de koffie stond hij op. ‘Ik ben blij dat ik die extra kilometers heb gemaakt. Jou zien in je leefomgeving heeft een dimensie toegevoegd aan de vriendschap.’ Toen reed hij weg.

De rest van de avond heb vol aandacht zitten lezen in ‘De Kovel’. De naam is veelzeggend. Een kovel is een wijd kleed of mantel met een kap aan de rugzijde, gedragen door kloosterlingen tijdens het koorgebed. Dirk Hanssens osb, monnik in de benedictijner abdij ‘De Keizersberg’ in Leuven en hoofdredacteur schrijft onder meer: ‘De kovel is een mantel die de hele wereld bestrijkt. Een wereld als een grote ontmoetingsplaats. Het is een gebedsmantel, die de zoekende mens in staat stelt zijn oorspronkelijke eenheid terug te vinden.’ Fijntjes merkt hij op dat de lezer de kovel moet ontdekken, er zitten namelijk onvermoede plooien en zakken in. Ik bladerde verder. Mieke Pot vertelt over het leven dat zij gedurende twaalf jaar leidde als kartuizer kloosterzuster. Ze heeft thans in het Neuro Linguïstisch Programmeren (NLP) een stevig anker heeft gevonden. ‘De vorm is veranderd, de essentie blijft onveranderd.’ De Kruispunt-kloosterserie komt aan de orde, de fijnzinnige gebatikte kovels door de zusters van het Liobaklooster in Egmond en een lezenswaardig artikel van Charles van Leeuwen over Basilius de Grote.

De ‘Kovel’ is een monastiek tijdschrift voor Vlaanderen en Nederland (80 pg.), zij het dat de aandacht vooral uitgaat naar kloosters in Vlaanderen. Het is fraai uitgevoerd, verschijnt 5 maal per jaar en is verlucht met veel plaatjes. Voor de protestant, die een blik wil werpen over de kloostermuur, is het uitermate geschikt.

Aly Brug

Administratie ‘De Kovel’, Raadhuisstraat 26, 5056 HD Berkel-Enschot

(Eerder gepubliceerd in Centraal Weekblad.)

Familie en sneeuw

…en mocht ik toch nog twijfelen over de vreugde van talrijke en nabije familieleden, mijn broer geeft mijn spinsels feilloos de genadeslag. ‘Familie en vis’, zo roept hij, ‘houdt men drie dagen fris.’

Grote familieOnlangs was ik een dagje in Alteveer, een rustig dorp dat behaaglijk tegen Hoogeveen aanleunt. En mooi dat het er was! Mijn vroegere collega woont daar met haar gezin op drieduizend vierkante meter grond en ziet uit over weilanden met roodbont vee, boerderijen en verre bosranden. De steeds weer veranderende luchten maken daar de schoonheid compleet. Er waren zeven zitplekken gecreëerd rond de woning, zo schoven we van de ene plek naar de andere terwijl we het gesprek gewoon voortzetten. Kira, de Mechelse herder, stoof om ons heen met een stuk hout in de bek. Later op de dag liepen we in snelle pas langs de woonplekken van de verschillende familieleden van mijn gastvrouw en toen rees in mij opnieuw het verlangen naar een grote familie op loopafstand. Hoewel… Een goede vriendin waarschuwt me regelmatig voor dit heimelijk verlangen. Ze is nummer vijf in de rij van vijftien spruiten. In haar herinnering was het jezelf redden en vooral niet zeuren. Ze sliepen op een zoldertje, ook al in de rij, wassen, kleden en ontbijten gebeurde in de chaos. Met een aantal broers en zusters is het huidige contact van redelijk tot goed, het merendeel van de vroegere huisgenoten ziet ze echter zelden of nooit. En mocht ik toch nog twijfelen over de vreugde van talrijke en nabije familieleden, mijn broer geeft mijn spinsels feilloos de genadeslag. ‘Familie en vis’, zo roept hij, ‘houdt men drie dagen fris.’ Maar dat verhindert hem niet om regelmatig vanuit Florida een uur met mij te bellen en ieder jaar de oversteek naar ons te doen.

Terug naar Alteveer. Na de wandeling schoven we in de serre. Het landschap leek vanaf deze plek zo mogelijk nog mooier. Terwijl mijn gastvrouw de theespullen gereed maakte droomde ik verder. Hoe zou het hier zijn onder een met sterren bezaaide hemel? Hoe zou het zijn in de winter, wanneer de velden zich uitstrekten in eindeloze witheid en de boerderijen zich scherp aftekenden? Hoe zou het zijn om door het dak de sneeuwlaag boven je te kunnen zien? En hoe zou het zijn om dan te luisteren naar ‘Die Winterreise’ van Franz Schubert en je uitgetild weten boven alles?

Toen ik mijn dromen kenbaar maakte werd me glimlachend de thee aangereikt met de woorden: ‘Als het zo ver is moet je komen om te zien en vooral te voelen.’ En nu maar hopen dat het komende winter gaat sneeuwen.

Aly Brug

(Eerder gepubliceerd in Centraal Weekblad.)

Gezegende zondag

Koffie, weerzien met goede bekenden, wandelen met zuster Paulino door de kloostertuin en de zondagsrust binnen laten komen. Bijpraten. Zelden is het kloosterkerkhof zo kleurig als nu, petunia’s in diverse kleuren voeren de boventoon.

‘Zullen we zondag naar de zusters gaan?’ De stem voor de telefoon klinkt uitnodigend en omdat ik de franciscanessen een warm hart toedraag stem ik zonder nadenken toe.

De St. Nicolaasstichting in Denekamp ziet er op de zondag heel anders uit dan op een doordeweekse dag, zo ontdek ik. De bedrijvigheid op het kloosterterrein heeft nu plaats gemaakt voor de ingetogen kerkgang van kloosterzusters en kerkgangers uit de omgeving. Zuster Marie-José wandelt ons tegemoet, reikt de kerkboeken aan en dan is het in de sfeervolle kapel op adem komen en ons openstellen voor de Geest. Dit keer zal de Latijnse mis worden gevolgd en dat geeft iets extra’s. Liederen van Oosterhuis, lezingen uit Jesaja en Lucas. In de verkondiging citeert de priester Augustinus: ‘Men kan binnen de kerk zijn, maar buiten de kerk leven, men kan buiten de kerk leven, maar binnen de kerk zijn.’ Woorden om over na te denken. Brood en Wijn, een groot goed om mee te mogen vieren.

Koffie, weerzien met goede bekenden, wandelen met zuster Paulino door de kloostertuin en de zondagsrust binnen laten komen. Bijpraten. Zelden is het kloosterkerkhof zo kleurig als nu, petunia’s in diverse kleuren voeren de boventoon. Zachtjes lees ik de woorden op het in 2002 ingezegende gedenkteken van alle overleden zusters van de Nederlandse Provincie:

Jezus Christus gisteren en heden 
Begin en Einde
Alfa en Omega 
aan Hem behoren wij toe
in tijd en eeuwigheid. Amen.

De middagmaaltijd is een waar feest. ‘Hoe krijgen de zusters die peertjes toch zo rood?’, vraag ik en proef bedachtzaam. Mijn reisgenote vertelt dat ze straks haar eigen Kruisweg loopt, ik mag mee. Ze wandelt eerst naar het Heilig Hart beeld van Jezus, steekt een noveenkaars aan en legt haar hand op de voeten van Jezus en bidt. Haar overgave is sacraal, ik voel me haast een indringer. Rituelen die zich herhalen bij de Lourdesgrot en de Franciscuskapel. Dwalen door de tuin, genieten van de eerste herfstsferen, spreken zonder woorden. Op een bank zit een zuster verdiept in haar boek op een bank, de wind wiegt haar sluier speels heen en weer. De koopzondag in de nabije omgeving staat haaks op de zondag in deze communiteit. Rusteloosheid en armoe van shoppend publiek tegenover de overgave en rijkdom van de zusters. Tijdens de terugtocht kleurt de hemel prachtig, vlakken lopen in elkaar over en mengen zich tot niet te benoemen tinten. Zacht zeg ik: ‘Dank voor deze gezegende zondag.’

Aly Brug

(Eerder gepubliceerd in Centraal Weekblad.)

Gebroken armen

Ik kijk vol eerbied naar een klein Christusbeeld en zie hoe de beide armen op schouderhoogte omwikkeld zijn met rode tape. Onder de tape zit lijm en de half geopende lade moet voor druk zorgen. Maar juist die afgebroken armen zetten me aan het denken ‘Waar zag ik dit eerder?’

Bij het zien van het kleine, geschonden beeld voel ik vaag herkenning. Dan verflauwt het. Op een later tijdstip zal ik er over nadenken, nu concentreer ik me op het buitengebeuren. We zijn in de kamer van broeder Mattheus en hij nodigt me uit plaats te nemen op een sierlijk stoeltje naast de half geopende lade van een kast. ‘Niet tegen de lade komen hoor, want daar ligt Jezus te drogen.’ Ik kijk vol eerbied naar een klein Christusbeeld en zie hoe de beide armen op schouderhoogte omwikkeld zijn met rode tape. Onder de tape zit lijm en de half geopende lade moet voor druk zorgen. Maar juist die afgebroken armen zetten me aan het denken ‘Waar zag ik dit eerder?’ Ik laat het gesprek kabbelen, richt mijn aandacht op een paar prachtige bij elkaar geschikte vazen. Werk van Mattheus’ handen, handen die ik meerdere malen bewonderd heb tijdens het draaien van kunstzinnig aardewerk in zijn vertrouwde pottenbakkerij in de tuin van de Sint Paulusabdij.

Ondertussen houden me de gebroken armen bezig, spelen krijgertje door mijn hoofd, dan opeens begint het te dagen. Een vakantie in België, een bezoek aan het kerkje van Waha. Juist ja, ik ben er en slaak een denkbeeldige kreet. Daar hing een indringend Christusbeeld zonder armen. Er onder stond: Je n’ai plus d’autres mains que les tiennes. (Ik heb geen andere handen dan de uwe) Het raakte me diep vanwege de eenvoud waarin een levensopdracht zat verpakt, een opdracht die allesbehalve eenvoudig was.

Eigenlijk moeten die armen er helemaal niet meer aangelijmd worden. Het beeld wordt veel sprekender zonder armen, misschien wil het zelfs wel graag de armen kwijt. Ik word onrustig. ‘Stoot tegen de lade, zodat de armen ontwricht raken’, fluistert mijn ene helft. ‘Stiekemerd’, roept de andere helft, ‘leg broeder Mattheus liever uit dat de armen er af moeten.’

En of het circus in mijn hoofd al niet groot genoeg is komen ook nog de eerste versregels van een bekend lied naar boven. Zachtjes zoemt door mijn hoofd: Neem mijn handen, maak ze sterk, trouw en vaardig tot uw werk.

De Engelse dichteres Frances Ridley Havergal bedacht deze woorden, zij had het begrepen.

Broeder Mattheus en de anderen keuvelen geanimeerd verder, ze hebben geen idee waar ik mee worstel. Soms moet een mens alleen strijden…

Aly Brug.

(eerder gepubliceerd in het Centraal Weekblad)

 

Wonderlijk gevoel

Werd het stallicht misschien feller, of zat het in het ontbreken van de zacht spuitende stralen in de melkemmers? De spiritualiteit leek zich terug te trekken. De koeien waren verzadigd, ik trok de stop uit de opening en schrobde het overgebleven water door het gat naar buiten.

Misschien ligt mijn eerste spirituele ontmoeting wel in de vroege jeugd. Haarscherp kan ik die momenten terug halen, niet alleen in geluiden en geuren, maar meer nog in het voelen, het zijn. Het zijn dat geen gedachten toelaat. Verkeren in het niets.

Die stille uren op de stal, koeien in touwen gebonden, die zich in verschillende ritmen te goed deden aan het hooi. Hooi, dat nog de geur van de zomer in zich leek te hebben, het geluid van het melken. Vanaf drie plekken waren de stralen in verschillend ritme te horen. Dat had te maken met de hand van de melker. Ik hield het meest van mijn vaders ritme. Rustig en krachtig. Was het ritme van mijn opa traag en ongelijk, mijn broer molk snel en wild. Hij had er geen zin in. Ondertussen liep ik rondjes en schoof met een hooivork het hooi onder het bereik van de koeien. Het spaarzame, wat gelige licht, verhoogde de sfeer in even die afgezonderde wereld. En steeds weer herkende ik het gevoel van voorgaande keren: leger en leger worden, in automatisch handelen. Het was heel vredig en mocht eindeloos duren.

Na het melken kregen de koeien water. Omdat er geen vaste drinkbakken waren werd het water door de goot geleid door middel van een lange buis, die kunstig aan de kraan werd gehangen. Ondertussen veegde ik het hooi uit de goot, maakte van ander hooi een stop en duwde die in de opening waar straks overtollig water zou uitstromen. Glanzende koeienhalzen, voorover gebogen in luid en gretig slurpen. Niet alleen de geluiden waren nu anders, maar ook de sfeer werd aangetast. Werd het stallicht misschien feller, of zat het in het ontbreken van de zacht spuitende stralen in de melkemmers? De spiritualiteit leek zich terug te trekken. De koeien waren verzadigd, ik trok de stop uit de opening en schrobde het overgebleven water door het gat naar buiten. De koeien kregen hooi en mijn vader deed in ieder opengesperde koeienbek een veekoek. Het genot van de dieren nam ook bezit van mij en steeds probeerde ik hun gevoelens te raden. Mogelijk was dit weer een andere vorm van spiritualiteit. Ik veegde nog wat, leunde op de bezem en voelde me rijk. Dat wonderlijke gevoel, van gisteren, eergisteren en daarvoor, ik had het opnieuw doorgemaakt…

Aly Brug

(eerder gepubliceerd in het Centraal Weekblad)

Naaktslak

De naaktslak mist een huis, zo mijmerde ik achter de koffie, en moet op riskante plekken geholpen worden om te overleven. Evenals mensen die voor korte of langere tijd letterlijk of figuurlijk geen dak boven zich weten. En als dan een medemens oprechte aandacht heeft voor de ontheemde, weet heeft van het gevaar en hulp biedt, dan is overleven mogelijk. Hulp, zoals die tedere duw tegen het weke slakkenlijf…

Ze lag bewegingsloos in het midden van een grijze betontegel. Ik kon haar nog net ontwijken en staarde griezelend naar het weke lichtbruine lijf. Was het achterste deel, de staart, mooi glad, het voorste deel dat wordt geduid als mantelschild toonde daarentegen fraaie ribbels. Fijntjes waren de twee voelers op de kop, op de top wist ik de minuscule ogen. Het had de laatste dagen flink geregend, geen wonder dat de naaktslak zich goed voelde in deze vochtigheid en op onderzoek uitging. Heel langzaam gleed ze verder en naderde de bemoste gleuf tussen twee betontegels. ‘Opletten straks bij terugkomst’, nam ik me voor want er overheen fietsen was voor de slak rampzalig en voor mij onverteerbaar. Ik reed weg en vroeg me af waarom de Schepper voor deze forse slakken geen huis op de rug had ontworpen. Misschien was zo’n schelp te zwaar voor het weke lijf.

Had ik bij terugkomst enkele kilometers afgelegd, de naaktslak was slechts een paar tegels verder. In alle kwetsbaarheid wachtte ze af wat er zou gebeuren. Ik zette de fiets tegen de  schuur, stapte over de slak heen en plukte twee bladeren van een hosta, groot genoeg om de slak met het ene blad op het andere blad te schuiven. Bij de eerste aanraking trok ze zich samen tot een halve bol. Nu pas zag ik de oranje dwarsgestreepte rand van de bleke voetzool en de ademopeningen vlak achter de kop. Met ingehouden adem begon ik aan de verhuizing van de slak door zachtjes het blad voor de weke bol te houden en met het andere blad voorzichtig te duwen. Het lukte en al hield de slak zich dood, ze was het niet. Behoedzaam zocht ik een plek in de tuin, niet te kwetsbaar en met veel plantengroei in een vochtige omgeving en even later lag de opgerolde slak bij te komen in de bermrand naast de sloot.

De naaktslak mist een huis, zo mijmerde ik achter de koffie, en moet op riskante plekken geholpen worden om te overleven. Evenals mensen die voor korte of langere tijd letterlijk of figuurlijk geen dak boven zich weten. En als dan een medemens oprechte aandacht heeft voor de ontheemde, weet heeft van het gevaar en hulp biedt, dan is overleven mogelijk. Hulp, zoals die tedere duw tegen het weke slakkenlijf…

Aly Brug

(eerder gepubliceerd in het Centraal Weekblad)

Zondagavondzang

We scharen ons rondom het orgel en zingen uit volle borst ‘Klein vogelijn op groene tak’. Aandachtig luisterende kinderen met bleke gezichtjes. Zondagavondzang op deze manier, zou het nog bestaan? Of is ook dit schone ritueel overgenomen door de wereld van overdadigheid en perfectie in de zin van grote groepen geschoolde stemmen, chic in de kleding, arriverend in luxe reisbussen.

En dan sta ik opeens stil, midden in de kamer met de stofdoek in de hand, roerloos luisterend naar de radio. Mooi en gedragen zingen sonore mannenstemmen ‘Wij knielen voor uw zetel neer, wij, Heer, en al uw leden’. Een film trekt voorbij. Zondagavond. De kinderzaal in een ziekenhuis, een kleuter die langzaam herstelt. Verpleegsters in grijsblauwe jurken met wit gesteven boorden en schorten en kapjes op de hoofden staan bij de zaaldeur en zingen met toewijding ‘Wij knielen voor uw zetel neer, wij, Heer, en al uw leden’. De kleuter herkent de melodie van voorgaande zondagavonden en luistert stilletjes. Zo mooi!

Jaren later. Zondagavond in een ander ziekenhuis. Diaconessen zwaaien hier de scepter. Mijn weekenddienst op het laboratorium zit er bijna op. Dit rustige moment geeft gelegenheid om mee te zingen op de kinderafdeling. Twee verpleegkundigen rollen het orgeltje tot aan de ingang, zuster Wolly neemt plaats op de orgelkruk. Zuster Wolly is lang en dun, ze is plaatsvervangend hoofd van de röntgenkamer en loopt altijd in het wit. Dit in tegenstelling tot haar medezusters diaconessen, die op zondag in deftig zwart gekleed gaan. Zangbundels worden uitgedeeld. We scharen ons rondom het orgel en zingen uit volle borst ‘Klein vogelijn op groene tak’. Aandachtig luisterende kinderen met bleke gezichtjes.

Twee liederen, verschillend van inhoud, maar gezongen vanuit dezelfde roerselen. Patiënten meevoeren naar de rust van het zondagavonduur het ziekzijn vergetend en als werkenden samen de weekenddienst afsluiten. Verbondenheid in meerdere opzichten.

Zondagavondzang op deze manier, zou het nog bestaan? Of is ook dit schone ritueel overgenomen door de wereld van overdadigheid en perfectie in de zin van grote groepen geschoolde stemmen, chic in de kleding, arriverend in luxe reisbussen. Onder de armen dikke muziekmappen en een heus programma, waarin geen plaats is voor ‘Wij knielen voor uw zetel neer’ of ‘Klein vogelijn’.

De mannenstemmen zwijgen, ik pak het Liedboek voor de Kerken en zoek het lied op. Het staat gerangschikt bij de liederen voor Hemelvaart. Nu pas lees ik heel bewust de tekst. Is de toon bij aanvang ernstig, al snel wordt deze lovend en gaat tenslotte in juichen over. Waarom wordt dit lied niet vaker in de kerken gezongen? Zoals op Hemelvaartsdag… en dan vooral lovend en juichend…

Aly Brug

(reeds eerder gepubliceerd in het Centraal Weekblad)

Galblaas

‘Een reden dat een duif het symbool is van de Heilige Geest ligt in het biologische feit dat de vogel geen galblaas heeft. Gal wordt gezien als het kwaad (gal spuwen); een duif is dus een vogel zonder Kwaad.’ Ik verbaasde me hardop over deze wonderlijke ‘nalatigheid’ van de natuur. Maar een collega achter de balie wist zeker dat de vogel wel degelijk een galblaas had. Zij kan het weten, haar man geeft biologieles.

Op gezette tijden geef ik mezelf een cadeautje. Na moeilijke klussen is dat verdiend. Zo ging ik onlangs over tot de aanschaf van het lijvige boek Ikonen – Lexicon van Karen Braamhorst.

Vooraf was ik bevangen door twijfel over de inhoud van het boek. Op een stil moment had ik het boek in het Ikonenmuseum te Kampen uit de kast genomen voor wat zelfstudie. Dat is vrijwilligers toegestaan. Tot mijn grote verbazing las ik bij het woordje ‘Duif’: ‘Christelijk symbool van de Heilige Geest, door de woorden van Johannes de Doper: Ik zag dat de Geest van God als een duif uit de hemel neerkwam en op hem bleef (Joh. 1:32).’ Tot zover was het voor mij te vatten. Ik las verder. ‘Een reden dat een duif het symbool is van de Heilige Geest ligt in het biologische feit dat de vogel geen galblaas heeft. Gal wordt gezien als het kwaad (gal spuwen); een duif is dus een vogel zonder Kwaad.’

Ik verbaasde me hardop over deze wonderlijke ‘nalatigheid’ van de natuur. Maar een collega achter de balie wist zeker dat de vogel wel degelijk een galblaas had. Zij kan het weten, haar man geeft biologieles. Wat wantrouwig stelde ik de voorgenomen aanschaf uit en raadpleegde eerst internet. Genoeg informatie over de duif, maar over het ontbreken van een galblaas werd niet gerept.

Nu staat er in onze boekenkast een twintigdelige encyclopedie, die zelden meer wordt geraadpleegd. De anatomie van de duif is niet aan mode onderhevig, bedacht ik, een reden om hier in te snuffelen. En wat las ik? Ja juist: Karin Braamhorst had het bij het rechte eind! ‘Galblaas, een bij vele gewervelde dieren voorkomend orgaan, dat is aangesloten op de galwegen. Echter niet bij een aantal vogels (duiven, papegaaien, struisvogels) en zoogdieren (sommige knaagdieren, walvisachtigen, olifanten, paarden, kamelen).’ En al verontrust me het feit dat ook olifanten, paarden en kamelen het zonder galblaas moeten stellen, mijn vertrouwen in Braamhorst steeg per minuut. Diezelfde dag nog liep ik in versnelde pas naar de kleine boekhandel schuin tegenover het museum en vroeg buiten adem naar het geesteskind van genoemde schrijfster. De eigenaar had het boek in voorraad, het was zo begreep ik, nauwelijks aan te slepen. Zielsvergenoegd liep ik even later op straat. Maar eerst bracht ik nog een bezoekje aan het museum. En daar heb ik de collega, die mij zo deed twijfelen, verheugd toegeroepen: ‘Het is allemaal dik in orde hoor met Karin Braamhorst. De duif moet het stellen zonder galblaas!’

Aly Brug

De betovering

Een helle bundel tekende op het plafond het voorraam van ons huis af in diagonalen en in rechten. Daartussen ontdekte ik het nep glas-in-lood in fijne lijntjes. Het geluid van de draaiende motor buiten stond haaks op het roerloze lichtspel boven me. Snelle voetstappen repten zich voorbij, stemmen, een portier werd dichtgeslagen, langzaam zette de auto zich in beweging. Sprakeloos keek ik naar de muur tegenover me.

Licht en schaduwDe nacht was tobberig en doorwaakt, een opkomende hoofdpijn lag op de loer. Om dat voor te wezen stond ik vroeg op. Zitten op de bank met een kop warme thee in de nog duistere kamer en luisteren naar de eerste geluiden van een beginnende dag. Voor het huis van de buren stopte een auto, het licht van de grote koplampen leek uiteen te vallen in alle richtingen. Een helle bundel tekende op het plafond het voorraam van ons huis af in diagonalen en in rechten. Daartussen ontdekte ik het nep glas-in-lood in fijne lijntjes. Het geluid van de draaiende motor buiten stond haaks op het roerloze lichtspel boven me. Snelle voetstappen repten zich voorbij, stemmen, een portier werd dichtgeslagen, langzaam zette de auto zich in beweging. Sprakeloos keek ik naar de muur tegenover me. Was het plafond al het aanzien waard, voor mijn ogen voltrok zich nu een toverachtig spel op de lichte muur van schoonmetselwerk. De planten uit de vensterbank zagen er grotesk uit als was ik Kleinduimpje, staand aan de rand van een sprookjesbos. Het traag voorbij glijdende licht deed de planten in zelfde traagheid voorbij trekken op de muur. Alles werd gevat in de nu herkenbare lijnen van de raamkozijnen, die zich ook langzaam leken te verplaatsen. Wonderlijk was dat de ingelijste engel binnen buiten het bewegingsspel bleef en in het heldere stille licht me bemoedigend aan zag. De wit gevederde vleugels lieten zijn gezicht nu ternauwernood vrij. De auto reed weg, de betovering was verbroken, de kamer hulde zich weer in stilzwijgend donker. Toen pas drong tot me de door dat de mooiste momenten binnenshuis voor de bewoners ongezien blijven. Ik nam nog wat thee en vroeg me af waarom ik nooit eerder op de meest vroege momenten deze plek had opgezocht om naar de eerste geluiden te luisteren of een onverwacht lichtspel op plafond en muur in verwondering voorbij te zien glijden. In dit ogenschijnlijk gewone de schoonheid proeven en daarin worden opgenomen. Om daarna de voorbije betovering op te slaan op het netvlies van de ziel en te koesteren. In de schemer schonk ik het laatste restje thee uit de pot, knikte naar de engel en vroeg zacht: ‘Zag jij ook wat ik zag?’ Een voorbije lichtflits leek hem doen te bewegen in zacht beamen…

Aly Brug

(reeds eerder gepubliceerd in het Centraal Weekblad)

Mist

Herinneringen komen boven. Een afgelegen boerderij, witbevroren landerijen, smalle en brede sloten. Houtjes onder, een stoel op het ijs, voorzichtig gekrabbel.

Was het vanmorgen nog helder en vriezend, in de middag komt langzaam de mist opzetten, de wereld lijkt plots klein. Ik houd van die grijswitte beslotenheid en trek de wandelschoenen aan voor een flinke tocht. Is de mist binnen de bebouwde kom goed waarneembaar, buiten de bebouwing is alles verpakt in omfloerste witheid. Contouren vervagen, oneffenheden worden aan het oog ontrokken. Ik neem de route langs de beek, maar eigenlijk heeft het water meer weg van een vaart met mooi gelijnde rondingen. Twee nachten heeft het gevroren, het water ligt doodstil in afwachting op de eerste krassende ijzers van jolige kinderen op het spiegelend vlak. Mist geeft iets kils, ik zet de pas er goed in en laat de armen meedoen op het ritme. Dicht bij een voorover hangende boom staat een groepje eenden en koeten te kleumen. Een wonderlijk stilleven van poten plomp en vormloos en pootjes dun en elegant. In de verte dendert de trein voorbij, flauw zie ik nog net hoe de rij wagons zich verder boort in het niets. Op deze smalle weg is alleen eenrichtingsverkeer toegestaan. Een auto nadert, ik duik even de berm in en wacht tussen berijpt gras tot de weg vrij is. Oer-Hollands landschap met knotwilgen, een scheefhangend hek en onverwachte rietkragen, die bescheiden kleur geven aan de kleine ingesloten wereld. Twee schoolmeisjes passeren, ze lachen uitgelaten en zwabberen speels over de smalle weg, de mist smoort de heldere klank van hun lach. Onverwacht doemt in de grijsheid aan de overzijde van het water een groep paarden op.

Roerloos staan ze naar me te kijken en ik kijk al even roerloos naar hun schoonheid. Door een pasje vooruit te doen staan ze allemaal ‘vrij’ en overlappen elkaar niet. Deze groep paarden schimmig in de mist geeft de wandeling een warm kloppend hart. Lang blijf ik staan, de kilte trekt omhoog, met moeite maak ik me los van dit stille beeld en zet de tocht voort. Herinneringen komen boven. Een afgelegen boerderij, witbevroren landerijen, smalle en brede sloten. Houtjes onder, een stoel op het ijs, voorzichtig gekrabbel. Mijn broer schaatst echt, hij gaat er vandoor en zoekt allerlei ijsstraatjes. Verlatenheid en mist, ik roep zijn naam. Het klinkt gedempt, geen antwoord, bijtende kou. Beelden en gevoelens, haarscherp. In de koestering hiervan wandel ik huiswaarts, omgeven door mist…

Aly Brug

(is eerder gepubliceerd in het Centraal Weekblad)

Blauwspar

Door ons zijraam, dat een mooie blik geeft over verschillende tuinen, zag ik met misselijk makende pijn hoe de buurman twee huizen verder als een kat in de boom klom met een elektrische zaag en in wervelende vaart de ene tak na de andere tak van de majestueuze blauwspar naar beneden liet ploffen. Versteend zag ik toe. Die blauwspar zo altijd aanwezig, zo altijd trouw en meelevend, zo alles begrijpend.

Mijn vriendin Femke schreef:

‘Het bericht van de kapvergunning stond enkele maanden geleden in de krant, maar inmiddels was ik het al weer vergeten. Of had ik het verdrongen? Tot gisteren, toen werd het wrede realiteit. Door ons zijraam, dat een mooie blik geeft over verschillende tuinen, zag ik met misselijk makende pijn hoe de buurman twee huizen verder als een kat in de boom klom met een elektrische zaag en in wervelende vaart de ene tak na de andere tak van de majestueuze blauwspar naar beneden liet ploffen. Versteend zag ik toe. Die blauwspar zo altijd aanwezig, zo altijd trouw en meelevend, zo alles begrijpend. Het was een boom waaruit ik veel troost putte. Ze stond er zo trouw en zo wetend van wat hier gebeurde. Ze stond er in december toen het grote leed over ons kwam, ze stond er in de vele sneeuwdagen die volgden, verscholen onder een steeds zwaarder wordende last, ze stond er toen het voorjaar kwam en de eerste vogels in haar gingen nestelen. Ze stond er toen de dood schoorvoetend op ons tuinpad stond wachtend op het sein. Ze stond er toen we het warm kloppend hart van ons gezin uitgeleide deden over het pad, ooit door hemzelf  aangelegd. Onwetend van mijn gedachten ging de buurman onverdroten, haast fanatiek, door. Steeds hoger schoof hij, steeds hoger ook leek de piekende stomp in ontluisterende kaalheid. Af en toe keek hij met welbehagen naar de groeiende berg dennentakken op de grond. De mufheid in zijn huis was voorbij, tegelijkertijd werden de onvolkomenheden van zijn huis zichtbaar. Het begon zachtjes te regenen. ‘Tranen uit de hemel’, dacht ik. De gestage stroom ging over in een gietbui en ik vertaalde dit in hartverscheurend snikken. Stukken ‘wervelkolom’ van de boom vielen bonkend naar beneden. Toen was het goed, de buurman stopte. Morgen kwam het laatste gedeelte van de moordpartij: gewoon de stevige voet, zo trouw in het dragen van de groene pracht, uitgraven en dumpen. Nee, niet op een bomenkerkhof, maar gewoon ergens op een ongeziene plek in het duister.’

Femke en haar gezin zond ik de troostvolle woorden van Hans Bouma. Het was tevens een eerbetoon aan de blauwspar.

Steeds rijker –
rijker aan geschiedenis,
steeds dieper geworteld.

Totdat je wordt geveld.
Een boom is een boom,
een mens een mens.

Aly Brug

(reeds eerder gepubliceerd in het Centraal Weekblad)

Herschapen

Zo kan een menselijk brein dwalen, van een overeind komende azalea, naar een pas genezen huisdier en eindigen bij een ‘herschapen’ dierbare. Sterker dan de dood is het leven.

Het regent, zacht en hard wisselen elkaar af. De tuin, in stille groenheid, maakt een verdronken indruk. Bloemen in de nadagen van hun bloei geven zich over aan het langzame afsterven. Maar de door de droogte bruin geworden azalea glundert, steeds meer groene plukken verschijnen. Ze redt het, wis en waarachtig! Willem zeurt, hij wil naar buiten. Katten zijn er op gekleed en met een zacht tikje tegen zijn achterlijf geef ik hem de vrijheid. Hij springt over lage struikjes, zijn rode vacht vlamt op en lijkt lichtgevend. Met zichtbaar genot staat hij uit een vogelbadje te drinken, zacht regenwater zoveel fijner dan ons kalkrijke kraanwater. Van hieruit is duidelijk de kaal geschoren plek te zien op zijn linker flank. Een laatste herinnering aan de kortstondige, onbegrepen ziekte waarvoor hij enkele dagen in de dierenkliniek werd opgenomen. Willem was even zo ziek dat ik al vertwijfeld zocht naar een goede begraafplek in onze tuin. Een lieve vriendin zocht mee: ‘Misschien onder die grote pot met geraniums?’ ‘Ja’, zei ik, daar zat hij vaak te zonnen. Tegelijkertijd kon hij dan de slootkant in de gaten houden waar argeloze moedereenden met hun kroost de wal opklommen voor een tuinwandeling.’ Maar Willem is weer beter en ik geniet meer dan ooit van hem. Hij springt op de tuinbank en vervolgens op de vensterbank, kijkt me doordringend aan met zijn groene ogen. Ik weet: hij wil naar binnen. Tevreden slaat hij zijn vacht uit, springt naast me op tafel en geeft vleiend kopjes. Er dwarrelt een snippertje papier naar beneden. Het is een knipseltje met een fragment uit een gedicht van Ida Gerhardt. Zachtjes lees ik de woorden en onderga weer die geweldige troost in dat ene, nauwelijks opvallende woord, maar wat in deze context een enorme troost verspreidt. Dan zeg ik dat ene woord hardop: ‘Herschapen’. En ik zeg het nog eens en nog eens…

Het is, allengs, een onomstotelijk weten
Dat gij vernieuwd zult wezen en herschapen
Wanneer men van u schrijven zal: ‘ontslapen.’
Wanneer uw naam op aarde is vergeten.

Zo kan een menselijk brein dwalen, van een overeind komende azalea, naar een pas genezen huisdier en eindigen bij een ‘herschapen’ dierbare. Sterker dan de dood is het leven.

Maar hoe is nu dit volledige gedicht van Ida Gerhardt?

Aly Brug

Zo lang wij adem halen

Ik staar naar het scherm van de laptop en mijmer over Palmpasen. Schrijven over de ‘Intocht in Jeruzalem’, schrijven over ‘het haantje op de stok’ en de symboliek van alle daarbij behorende versieringen? Het wil niet, het scherm gluurt me leeg en verwijtend aan. Ik sluit de computer af en maak een plan. Lopen in de wind, de regen voelen in je gezicht en dan even langs de Kringloopwinkel. Ik kom er zelden, maar uit verhalen weet ik dat dit gebouw vol verrassingen zit.

Had ik nog hoop dat het weer in de middag zou opklaren, bij een blik naar buiten weet ik dat dit niet meer zal gebeuren. De lucht is donker en dreigend, het grasveld van het park aan de voorzijde ligt er verdronken bij, het oppervlak in de sloot achter is gerimpeld en vertoont tussen de rimpelingen een patroon van kleine en grotere kringen. Ik staar naar het scherm van de laptop en mijmer over Palmpasen. Schrijven over de ‘Intocht in Jeruzalem’, schrijven over ‘het haantje op de stok’ en de symboliek van alle daarbij behorende versieringen? Het wil niet, het scherm gluurt me leeg en verwijtend aan. Ik sluit de computer af en maak een plan. Lopen in de wind, de regen voelen in je gezicht en dan even langs de Kringloopwinkel. Ik kom er zelden, maar uit verhalen weet ik dat dit gebouw vol verrassingen zit. Even later duw ik, nat en verwaaid, de winkeldeur open en passeer een levensgrote stenen hond. ‘Privé bezit’ staat in haastig geschreven letters op het kaartje rond zijn hals. Dicht bij de ingang staat een robuust orgel met voornaam houtsnijwerk. Voorzichtig raak ik een toets aan, er gebeurt niets, het is een traporgel. Weer zie ik mijn schoonmoeder zitten achter het orgel, een kring van mensen om haar heen in voelbare verbondenheid. Op het orgel ligt de opengeslagen bundel van Johannes de Heer, ‘Er ruist langs de wolken, een lieflijke naam…’ Ik dwaal verder tussen de mooiste spullen en blijf me verbazen over alles wat wordt ingebracht, vakkundig opgelapt en met smaak opnieuw uitgestald. Drie keurige Biedermeier stoelen, de vierde ontbreekt, een salontafel waarvan het glazen blad wordt gedragen door twee spartelende, bronskleurige vissen, een ouderwetse rookstoel voor een prikje. Kleingoed, kleren, speelgoed, videobanden. Vier stellingen met boeken, gesorteerd naar inhoud. En dan zie ik eensklaps de bundel ‘Zo lang wij adem halen’, van Sytze de Vries. ‘Teksten en gebeden uit het hart van de gemeente’ staat er in kleine letters onder. Ik blader er door, lees en weet in een flits: ‘Hier gaat de column over voor Palmpasen.’

Zacht lamplicht, hete thee, een opengeslagen bundel, snelle vingers, het scherm raakt vol.

Palmzondag – een lied

Het lastdier van de vrede draagt mijn Heer,
Gods knecht ten voeten uit rijdt bij ons binnen.
Zal nu de aangename tijd beginnen
en neemt voorgoed de vijandschap een keer?

De eigenmacht van mensen is nog groot;
Het lijfsbehoud verblindt ons aller ogen.
Dat hier Gods weg gegaan wordt blijft verborgen
en loopt gehoorzaamheid aan Hem dan dood?

Door deze dagen heen voert ons de weg
van Hem, die toont hoe vrede bloeit uit lijden.
Waar rondom Hem verraad en leugen strijden
wordt Hij ons als de waarheid aangezegd.

Te kostbaar in Gods ogen is zijn bloed,
Hij maakte het tot drager van het leven.
Wij mogen hoopvol ons op weg begeven
totdat Hij komt als koning. Wees gegroet!

Aly Brug.

Engelbewaarder

Er ontstond een plotselinge haast onverklaarbare vrede in me. Het leek de zachte aanraking van mijn bewaarengel, die mogelijk stond voor een kleine berisping. ‘Jij wilt alles maar zelf oplossen, vaak waar dingen niet op te lossen zijn. Geef je wat meer over, heb vertrouwen en laat mij, gezant van God, een stukje overnemen.’ Toen was het stil en leek hij weg te wieken op zijn sterke vleugels. Maar de hele dag bleef die stille warmte in me nagloeien…

Boekomslag. Engelbewaarder. Michel van der Plas.Gisteren ruimde ik de steeds hoger wordende papierstapel naast mijn computer op. Vluchtig bekeek ik het materiaal om het vervolgens in de prullenmand te deponeren. Tot ik opeens een vel papier in handen had waarop in grote letters een fragment uit de bundel Engelbewaarder stond. Hoe kwam dit hier terecht, had ik het misschien naar iemand in verdriet willen sturen? Aandachtig las ik de woorden:

Vlieg met me weg totdat ik overal
het land zie door Gods eeuwig licht beschenen
en aan jouw zij van liefde zingen zal.

De boel de boel latend dook ik in de boekenkast en nam het fraai uitgevoerde boek van de dichter Michel van der Plas ter hand. Opgegroeid met het begrip bewaarengelen verwoordt hij in een cyclus persoonlijke, haast intieme gedichten de gesprekken die hij voert met zijn bewaarengel. Hij prijst hem, hij knort op hem, hij maakt hem deelgenoot van zijn twijfel. Maar hij laat de engel ook weten hoe hij Gods liefde voelt en zich daarin getroost voelt en beschermd weet.

Herhaal me vaak dat het Gods goedheid is
die mij aan jouw bestaan heeft toevertrouwd,
want dan begint onze geschiedenis
met de verklaring dat hij van mij houdt,

en dan wordt het ook nooit meer kaal en koud
als ik het zicht op mijn bestemming mis:
zijn liefde staat eeuwen en eeuwen oud
achter de nacht waarin ik naar hem gis.

Ik bladerde en las en dacht na. Bewaarengelen? Had ieder mens een engel die rond hem / haar  zweefde? Er ontstond een plotselinge haast onverklaarbare vrede in me. Het leek de zachte aanraking van mijn bewaarengel, die mogelijk stond voor een kleine berisping. ‘Jij wilt alles maar zelf oplossen, vaak waar dingen niet op te lossen zijn. Geef je wat meer over, heb vertrouwen en laat mij, gezant van God, een stukje overnemen.’ Toen was het stil en leek hij weg te wieken op zijn sterke vleugels. Maar de hele dag bleef die stille warmte in me nagloeien…

Aly Brug.

Engelbewaarder (2005) van Michel van der Plas
ISBN 90 259 5553 3, 32 blz., 12.90 Euro

(Eerder gepubliceerd in Centraal Weekblad.)

Zie ook: Digitale bibliotheek voor de Nederlandse letteren. Gedicht “Engelbewaarder”.

Krijgsbanier

Ze was groot en breed en gekleed in grijze glimzijde met bijpassende hoed waarop kloeke veren veelzeggend naar de blauwe lucht wezen. Losjes had onze directeur, sportief gekleed in wit overhemd met opgerolde mouwen, zijn echtgenote onder haar elleboog gevat en voerde haar mee. Ik moest denken aan een kleine boot die het vlaggenschip binnenloodste.

Pas nu, na zoveel jaren begrijp ik hem, die tengere wat kil aandoende man. Hij was directeur van een middelbare school die in korte tijd een adembenemende groei doormaakte. Daardoor gaf hij nog maar weinig les, alleen de examenklassen onderwees hij in het Engels. De strijd die andere docenten vaak voerden voor handhaving van de orde, was hem vreemd. Met zachte stem en dwingende ogen werden we gelijk lammeren. En was zijn lesuur het laatste die dag dan liet hij steevast hetzelfde lied zingen, een lied waarvan we de woorden ons somber stemden, de melodie was al even treurig. Bedrukt zongen we:  

Het leven is: een krijgsbanier,
door goed’ en kwade dagen
gescheurd, gevlekt, ontvallen schier,
kloekmoedig voorwaarts dragen!

‘Hoe zou het zijn zo’n vader te hebben?’, ik vroeg het me regelmatig af. De broer van een vriendin kwam bij de directeur thuis en de zus van weer een andere vriendin kwam er ook regelmatig. En wat wij voor onmogelijk hielden was kennelijk toch mogelijk: hij was thuis alleraardigst, zat vol grappen en leefde met ieder mee.

Toen kwam de sportdag, waarmee het schooljaar werd afgesloten. Hij zou er zijn, met zijn vrouw! Reikhalzend keek ik er naar uit. En wat ik toen zag… Ze was groot en breed en gekleed in grijze glimzijde met bijpassende hoed waarop kloeke veren veelzeggend naar de blauwe lucht wezen. Losjes had onze directeur, sportief gekleed in wit overhemd met opgerolde mouwen, zijn echtgenote onder haar elleboog gevat en voerde haar mee. Ik moest denken aan een kleine boot die het vlaggenschip binnenloodste. Maar toch, de liefde die beiden uitstraalden naar elkaar en die zich leek voort te zetten naar ieder op dat grote veld, staat haarscherp op mijn netvlies. Vanaf dat moment wist ik dat hij de kille ogen nodig had om zichzelf te beschermen in misschien wel een te zware functie.

Jaren later las ik zijn overlijdensbericht in de krant. Hij had maar net de zeventig gehaald. Wat mij het meest trof was dat het lied dat ik zo haatte voluit afgedrukt was: drie vierregelige verzen (gezang 469). Maar toen ik de laatste regels las van het laatste vers schoot ik vol:

Het leven is: de kruisbanier
tot in Gods handen dragen.

En ik wist, hieruit heeft deze mens geleden en geleefd.

Aly Brug.

(Eerder gepubliceerd in Centraal Weekblad.)

Psalm 42

Maandagmorgen, psalmversje. Eén voor één kwamen we naar voren en zeiden gedwee de moeilijkste woorden, zonder enig begrijpen. Ruim dertig maal hoorde de meester dezelfde tekst, van luidkeels tot fluisteren, vergeten woorden vulde hijzelf in. De herinnering was teder.

Onverwachts kwam ik de grijsblauwe map tegen met vergeten correspondentie. Ik bladerde er losjes doorheen, las hier en daar iets en verbaasde me over het feit dat vriendschappen werkelijk kunnen ophouden. Ik haalde een vuilniszak en schoof de inhoud van de map in de zak. Het voelde goed. Op de grond dwarrelde een krantenknipsel van hooguit 6 bij 4 centimeter. ‘Klaas Würsten heeft zo psalm 42 in de streektaal bewerkt’, daaronder stond in vetgedrukte letters vers 1 van de genoemde psalm. Ik herkende direct de taal die in en rond Zwartsluis wordt gesproken, de taal die ikzelf nog moeiteloos kan spreken. Bij het lezen van de woorden merkte ik dat de psalm diep binnen kwam. Waardoor? Ik wist het niet. Zachtjes sprak ik de woorden uit:

Als een hind’ in dreuge streken,
slim begerig noar ’t genot
van wat water uut de beken,
zo verlangt mien ziel noar God.
‘k Wachte toadig op de Heer,
God, die leeft, zeg mi’j wanneer
za’k in ’t veurhof veur Oen ogen
weer Oen grote naam verhogen?

Het gevoel ging over in ontroering. Beelden kwamen boven van omboste boerderijen, weilanden, rietvelden, verre einders.

Mijn wortels roerden zich. Welk gevoel zou ik hebben bij het leven van psalm 42 in de oude berijming? Ik vond een oud psalmboek en las:

’t Hijgend hert, der jacht ontkomen,
schreeuwt niet sterker naar ’t genot
van de frisse waterstromen,
dan mijn ziel verlangt naar God,
Ja, mijn ziel dorst naar den Heer;
God des levens, ach, wanneer
zal ik naad’ren voor uw ogen,
in uw huis uw naam verhogen?

Maandagmorgen, psalmversje. Eén voor één kwamen we naar voren en zeiden gedwee de moeilijkste woorden, zonder enig begrijpen. Ruim dertig maal hoorde de meester dezelfde tekst, van luidkeels tot fluisteren, vergeten woorden vulde hijzelf in. De herinnering was teder.

En hoe was mijn gevoel bij de hedendaagse berijming van ‘het hijgend hert’? Ik las, het klonk haast gedragen:

Evenals een moede hinde
naar het klare water smacht,
schreeuwt mijn ziel om God te vinden,
die ik ademloos verwacht.
Ja, ik zoek zijn aangezicht,
God van leven, God van licht.
Wanneer zal ik Hem weer loven,
Juichend staan in zijn voorhoven?

Een gepassioneerd lied, een gedicht, waarin wanhoop en verlangen om voorrang lijken te strijden! Het vers kwam binnen als pure poëzie, ik werd er door aangeraakt. Psalm 42 voor mij, naast ‘wortels die roeren en herinneringen die teder stemmen, vooral woorden die aanraken…

Aly Brug.

(Eerder gepubliceerd in Centraal Weekblad.)

De vijf zusters

Achter een groot afdekdoek was de restauratie gaande van het Oostelijk Venster, het grootste oppervlak middeleeuws gebrandschilderd glas in één raam ter grootte van een tennisveld. Ik staarde naar het ‘Vijf Zusters Venster’, het oudste, complete glas-in-loodraam van de kathedraal. Het groen en grijs grisaille glas in geometrische patronen kwam kriebelig over, maar de verbondenheid van de vijf ramen vond ik inspirerend.

Daar waar de Ouse en de Foss samenvloeien ligt York, na Canterbury hèt kerkelijk centrum van Engeland. De stad telt een schat aan kerken, pronkstuk is de York Minster. Deze 13e eeuwse kathedraal mag zich de grootste middeleeuwse kerk noemen van Noord-Europa. En toen een vriendin voorstelde een korte trip naar deze dickensachtige stad te maken, stemde ik zonder aarzelen toe. We gingen met de P&O Ferries Hull, voor mijn gevoel de Titanic II. Nu ben ik niet een kwezel maar bij het aanschouwen van alle mogelijkheden tot vermaak op dit drijvend onderkomen moest ik even aan Sodom en Gomorra denken. Bij het zoete deinen op de smalle matras vervloog deze zorgelijkheid echter rap.

In een net opgestoken storm kwamen we aan in Hull, regenbuien lieten opgespaarde lasten gul neerdalen, maar toen was de narigheid voorbij en begon de rit naar York. Glooiend landschap, oude bomen in grote gevarieerdheid, kleine dorpen, schilderachtige huizen. Boven dat alles eindeloze luchten in snelle wisseling van zware en minder zware wolken. York oogde veelbelovend en nadat de bagage was ondergebracht op ons logeeradres kon het feest beginnen. Sfeer proeven, dwalen door oude straatjes en smalle steegjes, drentelen over rustieke pleintjes en genieten van typisch Engelse etalages. Engelsen zijn uitermate behulpzaam en zeer zichzelf, een ware verademing. We dronken thee bij Little Betty’s, een karakteristiek Engels koffie- en theehuis. In het zachtgele interieur brachten de twee diensters in jaren twintig kleding en dito kapsel met gratie een kan rozenthee. The Forsyte Saga (1922) van John Galsworthy kwam tot leven. Buiten werden paraplu’s opgestoken, we voegden ons tussen het publiek in de Helen’s Stonegate en werden meegevoerd naar de Minster. De grootsheid van dit majestueuze gebouw, opgeluisterd door prachtig beeldhouwwerk en de schoonheid van 125 gebrandschilderde ramen deed stil worden. Achter een groot afdekdoek was de restauratie gaande van het Oostelijk Venster, het grootste oppervlak middeleeuws gebrandschilderd glas in één raam ter grootte van een tennisveld. Overweldigend was de ruimte in de Minster, het maakte me duizelig. Wapenschilden in de boogvullingen van het schip, plafonds in reliëfs, drakenkoppen keken vanaf galerijen neer op de bezoekers. De kostelijke ‘Striking Clock’ liet vier slagen horen. Ik staarde naar het ‘Vijf Zusters Venster’, het oudste, complete glas-in-loodraam van de kathedraal. Het groen en grijs grisaille glas in geometrische patronen kwam kriebelig over, maar de verbondenheid van de vijf ramen vond ik inspirerend. Vijf wijze of vijf dwaze maagden? We bewonderden het Kapittelhuis met het fijnzinnige houtsnijwerk en waren onder de indruk van het koorhek opgeluisterd door vijftien koningen in steen. En wat is er dan mooier om het bezoek aan de Minster te besluiten met een Evensong? Zingend en kwetsbaar kwamen ze binnen, een meisjesklas gekleed in donkerrood fluweel met witte befjes. Vanaf de hoge koorbank keek ik naar de brandende kaarsen. De lichtjes van de vijf wijze maagden?  Leeg en ontvankelijk gaf me, evenals de ‘Vijf Zusters’ over aan de rituelen van dit typisch Engelse ‘avondgebed’…

Aly Brug.

(Eerder gepubliceerd in Centraal Weekblad.)

Avondrood

Maar ‘Avondrood’ is mijn plek, daar volg ik vanaf bed de onverwachte wendingen van buizen en balken, elk met een eigen koers in naderen en wijken, in alleen voortgaan en dan toch weer elkaar vinden in evenwijdigheid. Balken en buizen, ze zijn als mensen…

ZolderEr staat een tafel tegen de brede vensterbank, het kleed er op is gebloemd. Op de tafel ligt het Nieuwe Testament in de Willibrordvertaling en een oud nummer van het Benedictijns Tijdschrift. Verder is er een boek met informatie over kasteel ‘Slangenburg’; het dagrooster van het kasteel en de gebedstijden van de nabij gelegen Willibrordsabdij staan harmonieus op één bladzijde. Dan is er nog een handige tafellamp, zodat ogen niet hebben te lijden. Het glossyblad voor winkelend Gelderland leg ik na een vluchtige blik haastig terzijde. De spaarzaam geklede dames met groen omrande ogen zijn met fonkelende bijouterieën behangen en lijken van een andere planeet.

Het raam, verdeeld in kleine ruiten, is opgeschoven. Een hor zorgt voor een mugvrije kamer. Oudroze gordijnen omlijsten het venster. Vanuit het raam zie ik neer op een fraaie boomgaard met ouderwetse appel- en perenrassen. Rond de stammen is het gras weggestoken in keurige vierkantjes. Vóór de tafel staat een stoeltje bekleed met grijs bewerkt fluweel, het patroon op de armleuningen is weggesleten. In de hoek noodt een geriefelijke rookstoel uit tot verpozing. Er is een staande leeslamp met een te kort snoer, een kruis zonder corpus en een schilderijtje van de ‘Lange Jan’ in Amersfoort anno 1916. Over het houten rek naast de wastafel hangen rulle baddoeken. Het bed staat in de dode hoek naast de klerenkast. Het ligt gerieflijk. Vanaf dat bed kan ik de rest van de kamer goed opnemen. Er is een spannend spel tussen doorleefde balken en gladde buizen. Dan weer lopen ze evenwijdig met elkaar, dan weer gaan ze uiteen, soms ook lopen ze over elkaar heen, dan toch vinden ze elkaar weer in het evenwijdige. De loop is onvoorspelbaar en intrigeert. Maar de brede donkergroene planken van het plafond zijn een rustpunt, evenals de donkergrijze vloerbedekking. ‘Avondrood’ is de naam van dit vertrek.

Af en toe ga ik op stap over de zolder, de tocht begint bij de buurman. Hij woont in de ‘Schuilkerk’. Eigenlijk ben ik heel nieuwsgierig naar zijn kamer, maar ik durf niet aan te kloppen voor een blik om de deur. Op deze verdieping is alle ruimte benut voor het creëren van gastenkamers, vormen en afmetingen zijn verschillend, evenals de inrichting en de sfeer. Op de deuren staan veelbetekenende namen: ‘Klokkekamer’, ‘Zuiderkruis’, ‘Schouw’ en iets verder ‘Morgenlicht’ en ‘Noordeinde’. Soms scheert er een vleermuis rakelings langs mijn hoofd, dan verstijf ik. De tocht voert langs prachtige kasten, fraai bewerkte tafeltjes en voorname stoelen en banken, ze doen de laatste slotbewoners herleven. Hun lief en leed proef ik. De rode loper eindigt op een knusse plek: een kleine ruimte vol boeken. Vanuit de wegzakstoel is het hele voorplein van het kasteel te overzien.

Maar ‘Avondrood’ is mijn plek, daar volg ik vanaf bed de onverwachte wendingen van buizen en balken, elk met een eigen koers in naderen en wijken, in alleen voortgaan en dan toch weer elkaar vinden in evenwijdigheid. Balken en buizen, ze zijn als mensen…

Aly Brug.

(Eerder gepubliceerd in Centraal Weekblad.)

De dwarsfluit

Willem bekeek me nauwgezet vanaf de vensterbank en mat de kansen om het met mij aan te leggen. Hij sprong, stapte kordaat over het toetsenbord. Niet uit te spreken klanken verschenen op het scherm. Ik wiste de letters, duwde Willem weg en toen gebeurde het. Eén van de vier engelen tuimelde om…

Ze stonden in een halve cirkel voor me. Hun hoofden waren eender, maar ogen, neuzen en monden ontbraken. Oren hadden ze ook niet, zelfs het haar was afwezig. Op de glanzende schedels rustte een rondje zodat ze een beetje heilig werden. In de peervormige delen onder de hoofden vermoedde ik boven- en onderlichamen. En omdat benen en voeten moeilijke vormen hebben had de kunstenaar deze gemakshalve in het peervormige deel verstopt. Maar armpjes waren er wel en ze waren prachtig in de verschillende buigingen en standen. Bovendien waren ze heel broos en broosheid is vaak ontroerend. In de nauwelijks zichtbare handjes werden minuscule muziekinstrumenten vastgehouden. Ik zag een trompet, een dwarsfluit, een klein snaarinstrument en om het orkestje volledig te maken ontwaarde ik tot slot cimbalen. Het mooist waren de vleugels in drie geledingen. Het licht viel niet alleen tussen de geledingen door, het licht viel als betoverend door de hele vleugel. Dat kon, want het waren vier engelen van glas. En is er iets mooiers denkbaar dan doorzichtige engelen?

Glazen engeltjes

Ik zette de computer aan, want ik wilde mijn hart luchten over zoveel teers. Willem bekeek me nauwgezet vanaf de vensterbank en mat de kansen om het met mij aan te leggen. Hij sprong, stapte kordaat over het toetsenbord. Niet uit te spreken klanken verschenen op het scherm. Ik wiste de letters, duwde Willem weg en toen gebeurde het. Eén van de vier engelen tuimelde om en lag hulpeloos op het peervormig onderstel te wiebelen. Mijn hartslag versnelde. De engel werd eerbiedig overeind gezet en net toen ik opgelucht adem wou halen zag ik het: de dwarsfluit was verdwenen. Er gebeurde van alles, waarbij de heiligheid ver te zoeken was. Ik zei een lelijk woord, taste voorzichtig over de tafel, vond een glassplintertje, liet mijn vingers op de tast verder gaan en voelde een staafje glas: de dwarsfluit!

De rest van de morgen ben ik bezig geweest met lijmen, geen eenvoudig karwei. Onder fel lamplicht probeerde ik de breukvlakken op de juiste manier tegen elkaar te drukken, maar het bleef wankel en ook de stand van de fluit leek absurd. Na veel gepruts stond het heilig viertal weer naast elkaar. Er daalde een onverklaarbare rust op me neer en in die rust hoorde ik ze heel fijntjes musiceren. De dwarsfluit klonk er bovenuit…

Aly Brug.

(Eerder gepubliceerd in Centraal Weekblad.)

Seizoenen

In het tuinhuis wordt nu niet meer gezeten, maar soms glip ik even binnen. Om te kijken naar de dikke muur grijsheid die het tuinhuis en mij afsluit van alle gebeuren. Dan hoor ik mezelf weer aan collega’s de vraag stellen: ‘In welk jaargetijde zou je begraven willen worden?’

In ons tuinhuis zie ik de verschillende seizoenen voorbij trekken. Is er het voorjaar  onverwacht koud en winderig, vanachter de kleine ruiten kijk ik naar de nog kale tuin met eerste pollen narcissen in roomwit en eigeel, afgewisseld met blauwe druifjes. Iets later in de tijd maakt de Japanse sierkers de tuin tot een roze feest, tapijtdik ligt een laag bloesemblaadjes, speels opgebold door de wind, die in plotselinge gulheid ook de nabij gelegen tuinen versiert. Dan wordt het zomer. De deuren van het tuinhuis staan wijd open, de warmte doet de tuin overdag loom worden en de kleur vervagen. Alleen ’s avonds leven bloemen en planten weer op en wordt hun tint sprankelend. En trekt de zomer zich terug, dan doet de herfst haar intree. Bloemen in voorbije pracht, blad kleurend van groen naar geel, naar rood, naar goud. Een enkele paddestoel, verwaaide spinnenwebben, frisse ochtendwind. In het tuinhuis is het goed zitten met gesloten deuren. Langs de kleine vensters dwarrelt vallend blad voorbij, soms giert de wind om het huisje, onstuimige regenbuien geselen de raampjes. Dan wordt het stil. Bomen en planten zijn merendeels ontdaan van blad, mensen dragen dikke shawls en mutsen. Eerste sneeuwvlokken vallen. Het mooist vind ik dan de stille mist, die de wereld inspint, de geluiden dempt. Ben ik alleen of niet… In het tuinhuis wordt nu niet meer gezeten, maar soms glip ik even binnen. Om te kijken naar de dikke muur grijsheid die het tuinhuis en mij afsluit van alle gebeuren. Dan hoor ik mezelf weer aan collega’s de vraag stellen: ‘In welk jaargetijde zou je begraven willen worden?’ Besmuikt gegiechel. Antwoorden die veel vertellen over de mens. ‘In de zomer, dan is alles zo vrolijk en de temperatuur is aangenaam.’ Een ander kiest voor de lente. ‘Iedereen kan mooie kleren dragen in vrolijke kleuren’ En weer een ander kiest voor de herfst in rustige stilheid. ‘En jij?’ Drie paar ogen kijken me vol verwachting aan. ‘Ik kies voor een stille en mistige winterdag, berijpt gras, bomen die roerloos opdoemen en dan weer worden opgenomen in dikke nevel.’

Hun blik is beduusd, maar in mij klinkt zacht een strofe uit het gedicht Winterbos van Jan Willem Schulte Nordholt:

‘het duister heeft een witte grond
en in het land van leed en rouw
glanst het geheim van Gods verbond.’

Aly Brug.

(Eerder gepubliceerd in Centraal Weekblad.)

De paraplu

De man werd ziek, het leven nam een ommekeer. De vrouw en de kinderen deden alles om het leven van hun dierbare zo harmonieus mogelijk te helpen afronden. De paraplu stond vergeten in de hal. Maar al mijmerend onder de paraplu merkte ik het handvat steeds steviger te omklemmen, het leek een wederzijdse handdruk…

Kwam het door de regen of was het vooral door het vertrouwelijke gesprek? Toen ik aanbood mijn gast naar de trein te brengen, pakte ik zonder nadenken de grote helderblauwe paraplu. De paraplu, die mij zo’n pijn gaf en die na ruim twee jaar wachten er naar snakte om weer dienstbaar te mogen zijn. ‘Jij mag de paraplu van pappa hebben’, zo zei ik tegen onze jongste. Maar toen hij was vertrokken stond de paraplu nog op dezelfde plek. En ook de keer er op vergat hij de plu. Misschien moest het wel zo wezen.

Mijn gast haakte genoeglijk haar arm door de mijne, het blauwe regenscherm dekte ons af voor de stroom water die gul neer beneden kwam. Mijn ene helft richtte zich op de mens naast me, mijn andere helft was bij de mens die ooit onder deze plu beschutting zocht. Ik verbaasde me dat de verwachte pijn uitbleef en ik richtte me op het afscheid. De vriendin stapte in de trein en ik zwaaide haar uit. Toen liep ik terug en de herinneringen buitelden over me heen.

Ik zag twee jongen mensen, die na een lange werkdag op de scooter stapten en de mooie zomeravond inreden. De Wijk met fraaie boerderijen en molen, IJhorst omgeven door bossen met onverwachte doorkijkjes. En dan afsluiten bij het ‘Vergulde Ros’, waar buurtbewoners rond de tap de dag doorpraatten en de planken vloer zacht kraakte.

Ik zag een jong gezin. De vader kwam thuis, een dreumes wachtte al met legoblokjes. ‘Pappa, huisje bouwen?’ Samen bedachten ze de meest fantasierijke onderkomens. De moeder koesterde het andere dochtertje en liet het kleine en toch zo grote geluk binnenkomen. ‘Onthouden’, dacht ze, ‘onthouden om op moeilijke momenten toch te kunnen glimlachen bij de herinnering.’

Ik zag een gezin met vier kinderen. Warmte en gastvrijheid heersten er. Sfeervolle weken in december. De bakker bracht een St. Nicolaashart versierd met roze en witte toefjes crème. Het sneeuwde, de wind joelde rond het huis, de moeder dacht aan de verhalen van W.G. van de Hulst. Hoogtepunten waren de kampeervakanties. Lange trektochten door de bergen met rugzakjes op en de camera schietklaar.

De regen sloeg genadeloos op de paraplu, onder het scherm trokken de momenten voorbij.

Ik zag een gezin met puberende kinderen. Voortdurende verrassingen in het aangename en het onaangename. Maar de koestering bleef en onverminderd werd er meegedacht in studie en bestemming van ieder kind. Toen vlogen ze uit, één voor één. Het was wennen voor de vader en de moeder, maar zij kregen hun handen vrij voor werk en liefhebberijen.

Nadenkend liep ik het tuinpad op. Willem zat in de vensterbank en waste zich.

De man werd ziek, het leven nam een ommekeer. De vrouw en de kinderen deden alles om het leven van hun dierbare zo harmonieus mogelijk te helpen afronden. De paraplu stond vergeten in de hal. Maar al mijmerend onder de paraplu merkte ik het handvat steeds steviger te omklemmen, het leek een wederzijdse handdruk. Ik glimlachte…

Aly Brug.

(Eerder gepubliceerd in Centraal Weekblad.)

De bal des gehakts

Tom Naastepad (1921 – 1996) studeerde aan het Grootseminarie te Warmond en werd kapelaan in de bisdommen Haarlem en Rotterdam. Theologen hadden veel aan zijn heldere exegetische uitleg en zijn overwegingen werden geroemd als ware juweeltjes. “…nu wilde ik alles weten over de priester die de gehaktbal roemde als was het een culinair hoogstandje.”

Bal des gehakts. A.J. (Bart) Klein.Ze schoof naar binnen met in de ene hand een bos rozen en in de andere een stapel boeken. Het waren de gebundelde columns van wijlen A.J. Klei. In kostelijke stukjes liet hij destijds zijn blik onbekommerd ronddwalen, deed de lezers van ‘Trouw’ verslag van de gewone dingen verpakt in milde humor. Jarenlang; over trouw gesproken…

Die avond kroop ik op de bank met ‘Liever een bal des gehakts’ en las vooraf de inleidende woorden van de auteur. En zie daar bleef ik al steken. Want Klei vertelt hierin hoe de eigenaardige titel van het boek tot stand kwam. Toen één van zijn zwagers trouwde met een rooms meisje was er na afloop van de huwelijksplechtigheid een receptie. Tot de genodigden behoorde de priester-dichter Tom Naastepad. Tussen de vele lekkernijen, die geserveerd werden, waren ook gekruide gehaktballetjes. Ze vielen bij Naastepad zeer in de smaak en meermalen vroeg hij om nog ‘zo’n bal des gehakts’. Het maakte diepe indruk op Klei en vanaf dat moment noemde hij dat bruin gebraden bolletje niet meer ‘gehaktbal’ maar een ‘bal des gehakts’. En toen er naar een titel werd gezocht voor de nieuwe bundel, adviseerde de uitgever het boek gewoon ‘Liever een bal des gehakts’ te noemen.

Ik stond op en zocht naar informatie over de bedenker van die verheven naam voor zo’n eenvoudige gehaktbal. Tom Naastepad (1921 – 1996) studeerde aan het Grootseminarie te Warmond en werd kapelaan in de bisdommen Haarlem en Rotterdam. Eind vijftiger jaren begon hij met het schrijven van bijbelliederen, begrijpelijke teksten en zeer inspirerend. Theologen hadden veel aan zijn heldere exegetische uitleg en zijn overwegingen werden geroemd als ware juweeltjes. Ik stond op en mompelde dat Klei me wel aan het werk zette, maar nu wilde ik ook alles weten over de priester die de gehaktbal roemde als was het een culinair hoogstandje. Elf liederen van zijn hand zijn opgenomen in het Liedboek voor de Kerken. Ik las ze alle door en was meermalen geraakt door de dicht bij het verhaal blijvende inhoud. Maar toen ik vers 4 las van lied 300 ‘Eens, als de bazuinen klinken’, kreeg ik een bevreemdend gevoel. Het stond zo haaks op zijn laatste wens: ‘Geen graf, geen grafsteen, geen publiekelijke uitvaart.’ Mogelijk dateert het lied uit een eerdere periode in zijn leven en keek hij later anders.

Waar ik me volledig in kon vinden was lied 150. Hoopvol en veelbelovend. Vooral in deze periode van snel vallende duisternis en van verwachten; van speuren naar beginnend licht.

In den beginne was het woord,
op aarde is zijn stem gehoord
die spreken wil tot elk geslacht,
Hij werd geboren in de nacht.

Dit licht dat in het duister sliep
is God die ons bij name riep,
Hij roept totdat Hij wordt gehoord,
in den beginne was het woord.

Het kan vreemd gaan. Van ‘een bal des gehakts’ naar Tom Naastepad en van laatstgenoemde terechtkomen in een adventslied. De geest van Klei werkt onverdroten door…

Aly Brug.

(Eerder gepubliceerd in Centraal Weekblad.)

Zonnebloem

“In de tweede helft van augustus probeerde ze over de schutting te kijken. Haar gezicht was nog verstopt achter stijf tegen elkaar geplakte haren. Maar elke dag werd ze hoger en werd ze mooier, blonde lokken vielen losjes rond haar bruine gezicht. Ze kon over de schutting heen in onze kamer kijken en kleurde prachtig bij het blauw van de monnikskap in de tuin.”

In de tweede helft van augustus probeerde ze over de schutting te kijken. Haar gezicht was nog verstopt achter stijf tegen elkaar geplakte haren. Maar elke dag werd ze hoger en werd ze mooier, blonde lokken vielen losjes rond haar bruine gezicht. Ze kon over de schutting heen in onze kamer kijken en kleurde prachtig bij het blauw van de monnikskap in de tuin. Ze zag me bezig achter de computer, ze zag me spelen met Willem, ze zag me zitten op de bank al lezend. Wonderlijk was dat ze zich niet naar de zon wendde, maar juist van het licht af. Deed ze dat om mij te kunnen zien? Ze straalde in fiere hoogte en onverwoestbare schoonheid. Er ontstond een band tussen ons, een band die steeds vertrouwelijker leek te worden. Op goede momenten leek ze me toe te lachen, was ik bedroefd, dan zond ze me opbeurende blikken. En eens toen ik me verstopte in de muziek van Locatelli, wiegde ze mee, op de maat. De wind hielp een beetje. Ze had veel in huis.

Maar op een dag leek ze minder te stralen, haar blonde lokken zaten warrig en ook het bruine gezicht leek anders. En toen het regende wendde ze haar gelaat naar beneden en was het alsof ze zachtjes huilde. Kwam de zon weer tevoorschijn, dan richtte zij haar hoofd vol vertrouwen omhoog en zocht contact met mij.

Toen was er dat eerste weekend in oktober. Het regende: van zacht naar hard en van hard naar keihard. En of dat nog niet genoeg was kwam ook de wind meedoen. Ze werd voortdurend heen en weer gegooid; haar lijf was lenig, ze gaf mee en brak niet. Maar haar gulle lokken verpieterden, hele plukken haar verdwenen en onder haar geknakte hoofd vermoedde ik gestolde tranen. De aanblik bracht me bij de twaalfde statie van de Kruisweg, het gebogen hoofd van de gestorven Christus. De wind en regen verdwenen, maar het bruine gezicht bleef naar beneden gericht. Haar schoonheid was voorbij, het stemde me treurig.

En dan toch… Op een rustige herfstdag zag ik op haar gehavende hoofd twee koolmeesjes zitten. Ze genoten van de stilte en voelden zich op die hoogte veilig. Het hoofd van de zonnebloem was een gemakkelijke rustbank geworden. In haar broosheid was ze opnieuw dienend. Na de mezen ging ook een merel op ‘de bank zitten’ en eens zag ik een grote kraai heen en weer deinen. Ze leek te kreunen onder de vracht, ik snelde naar buiten, de kraai verdween.

Mensen, soms zijn ze als zonnebloemen. In alle gebrokenheid hebben zij de kracht om andere bedroefden terzijde te staan en troost en bemoediging te schenken. Het zijn de ‘sterken’ in de samenleving, de pijlers. Ze worden als vanzelf op het pad van anderen geplaatst, die vanwege slagregens en stormen ten onder dreigen te gaan. Dan mogen de sterken uitrusten bij de brozen en op adem komen in alle veiligheid. Zoals die vogels in hun zachte wiegen op het hoofd van de zonnebloem…

Aly Brug.

(Eerder gepubliceerd in Centraal Weekblad.)

Bedelarmband

In de eerste column van onze nieuwe rubriek schrijft Aly Brug over een bedelarmband.
Aan elke bedel zit een verhaal, het is een kapstok vol herinneringen. Soms houd ik een bedel vast en weet ongezien wat de bedel voorstelt. Ik ben dan terug in de tijd.”

KasteeltuinWe zaten in de tuin van kasteel ‘Slangenburg’, Caroline en ik. Het was ongewoon warm voor de tijd van het jaar, maar in de schaduw van de dikke boom was het goed toeven. De andere gasten waren verdwenen, op de tafel stond een blad met gebruikte theespullen.

‘Kijk’, zei ze en trok haar stoel naast de mijne, ‘dit heb ik vanmiddag gekocht.’ Ze wees op een bedel aan haar armband. Een klokje zo zag ik, heel precies nagemaakt. ‘Het is de laatste bedel, nu is de armband compleet.’ Ze liet het sieraad rinkelen. ‘Aan elke bedel zit een verhaal, het is een kapstok vol herinneringen. Soms houd ik een bedel vast en weet ongezien wat de bedel voorstelt. Ik ben dan terug in de tijd.’ Ze zweeg. De zon probeerde tussen het lover door ons in een speels spel aan te raken. Toen ze vroeg of ik de verhalen wilde horen, knikte ik slechts.

‘De armband kocht ik in Schotland. Daar woonde mijn oma en ik trok voor een tijdje bij haar in. De eerste bedel moest daarom de landkaart van Schotland zijn.’ En inderdaad, ik herkende de vorm van dat land. ‘Vanuit Schotland maakte ik een reisje naar het nabijgelegen eiland Arran. Plots stond ik daar oog in oog met een hert, zó roerloos en zó schoon. De tweede bedel was daarom een hert.’ Ze dacht na. ‘De derde bedel, een distel, was ook gauw gekocht. Een legende vertelt dat toen de Denen de Schotten ooit wilden aanvallen een Deen met zijn blote voeten in een distel trapte en luid schreeuwde. De Schotten konden daardoor de aanval tijdig afslaan.’ Ze wees naar de volgende bedel: een paar skies. ‘Voor het eerst alleen op wintersport vakantie. Een belevenis!’ Klonk haar stem anders toen ze verder vertelde? ‘We trouwden in Zuid-Afrika en toen we het Addo Elephant Park bezochten was ik zeer onder de indruk van dit natuurreservaat, waar vooral olifanten leven. Aan de armband kwam een olifantje.’ Ze tikte daarna tegen een afbeelding van Yin en Yan. ‘Mijn echtgenoot was acupuncturist en manueel therapeut. Yin en Yan zijn symbolen die in contact staan met zijn werk.’

We verplaatsten de stoeltjes naar een zonnige plek. De contouren van het kasteel tekenden zich scherp af tegen het blauw van de lucht. ‘Dit is een steenbok, mijn sterrenbeeld en deze, een kangoeroe, kocht ik tijdens ons verblijf in Australië. Deze dieren gaan zo lief met elkaar om, ze kunnen heel bevallig zitten. Toen overleed mijn man heel plots. De armband ging in de kast en kwam na negen jaar weer tevoorschijn. Ik koos daarna een zeepaardje, het lievelingsdier van mijn lief, dat staat voor zorgzaamheid. Vervolgens kwam de giraffe, hij heeft goed overzicht. De duif mocht ook aan de armband, overal zie je duiven, ze geven mij een geluksgevoel. En dan is er nog het schildpadje, symbool voor inkeer. Het klokje sluit de rij. Voor alles is een tijd.’ Ze glimlachte, stond langzaam op en verdween…

Aly Brug

(Eerder gepubliceerd in Centraal Weekblad.)