Een schat in aarden vaten

“Wij hebben deze schat in aarden vaten”

2 Korintiërs 4, 7

“Wij hebben deze schat in aarden vaten”

Daar zit een tegenstelling in onze tekst. Wij hebben een schat! Nou, dat is mooi, een schat! Maar we hebben hem in aarden vaten. Dat is niet zo mooi, want aarden vaten zijn erg breekbaar.

Paulus heeft het hier over het geloofsleven van de mensen. Het is geweldig, als je het geloof mag beleven, maar er zitten ook erg broze kanten aan. Het geloof is aan vele gevaren bloot gesteld. Daar spreekt de apostel over in zijn brief aan de Korintiërs. We geloven in het kruis en de opstanding van Jezus Christus en we willen daar ook voor uit komen. Maar dan merk je, hoe voor veel mensen het kruis een dwaasheid is of een ergernis. En je merkt hoe machteloos je staat en hoe broos je geloof eigenlijk is. Aarden vaten zijn wij! Zwakke mensen. Het is zo met ons gedaan, alle goede bedoelingen ten spijt.

Een schat moet je bewaren, daar moet je zuinig op zijn. Die schat is het Evangelie, de blijde boodschap. Het vertelt, dat je zonden zijn vergeven en dat er plaats is voor jou bij God. Het is een geweldige schat, die je nodig hebt om staande te blijven in deze harde goddeloze wereld. In het leven vol vragen en onzekerheden. In leven en in sterven.

Realiseren we ons eigenlijk wel, dat we zo ’n schat hebben? Je zou het niet zeggen, als je zo om je heen ziet. Veel mensen, ook Christenen, lopen met gebogen hoofd en met een kromme rug alsof ze zware lasten te dragen hebben. En je hoort overal om je heen zuchten en klagen… Ook wij zelf doen daar aan mee. Terwijl toch eigenlijk ons gezicht vreugde moest uitstralen! Wat zijn wij toch arme mensen, terwijl God ons een schat heeft toebedeeld. Doen we er wat mee? Met die schat? Of hebben we hem veilig opgeborgen in een kluis? Net als die derde slaaf, die zijn éne ontvangen talent had opgeborgen en er op ging zitten. De andere slaven gingen er mee werken. Zouden wij dat niet ook moeten doen? Ja zeker. Gods schat moet niet alleen bewaard maar ook telkens opnieuw bevochten worden. Het Evangelie van Zijn liefde is niet een ding, dat je ergens kunt neerleggen en bewaren, maar het is een bron, waaruit je dagelijks nieuw leven kunt putten en ook anderen kunt schenken. Het is de gave van de Heilige Geest, die mensen in beweging zet, naar God toe, naar elkaar toe. Het is nog maar kort geleden dat we Pinksteren hebben gevierd. Toen hebben we die schat ontvangen en nú mogen we hem laten stralen in ons leven.

Natuurlijk, we zijn slechts zwakke mensen. Daarom zegt Paulus ook, dat we de schat in aarden vaten hebben. We durven de verantwoordelijkheid voor die schat eigenlijk niet aan. We denken, dat we met zo ’n grote schat niet om kunnen gaan. We zijn bang hem te verliezen. En daarom houden we hem maar angstvallig bij ons en we laten hem niet tot ontplooiing komen. Maar, beste mensen, geestelijke schatten kunnen niet worden weggeborgen. Zij brengen een grote verantwoordelijkheid mee. En vergeet niet, dat het Evangelie een blijde boodschap is. Alleen wie de weg van het geloof loopt met een blij gezicht en een opgewekt gemoed, zal de loop voleinden en het geloof behouden, ja de kroon des levens ontvangen. Die blijde moed is blijk van Godsvertrouwen. Want uit onze eigen zwakke kracht zouden die moed niet kunnen putten. Maar wij doen het van uit het geloof, dat Hij, Die een goed werk in ons begon, dat ook voleindigen zal. Hij alleen kan onze aarden vaten sterk maken.

Hoewel we allemaal zwak en gebrekkig zijn, heb je gelukkig ook nog mensen, die niet klagen, maar altijd hoopvol en enthousiast zijn. U kent ze wel van het oude gezegde: niet klagen, maar dragen, en bidden om kracht, Misschien heeft u zelf daar ook wel wat van. Ik hoop het. Toch heb je ’t dan vaak ook moeilijk. Want in je enthousiasme denk je de hele wereld aan te kunnen, maar je komt je zelf wel tegen! Want al gauw blijkt, dat je toch maar een aarden vat bent. En zo kan het gebeuren, dat spontane gelovige mensen bij de eerste de beste teleurstelling of tegenwerking het geloof weer verliezen. Ze denken er niet aan, dat Paulus ons daarvoor waarschuwt, als hij ons er op wijst dat we de schat in AARDEN VATEN hebben. Het is mooi om enthousiast te zijn in je geloof, om de sterren van de hemel te plukken, maar je moet het ook vol kunnen houden, als alles je tegen zit. De verpakking van dat enthousiaste geloof blijkt dan toch heel erg broos en kwetsbaar te zijn: een breekbaar aards vat.

Zo ’n breekbaar aards vat is Paulus zelf geweest. Hij weet waar hij ’t over heeft.

Het beeld van een schat in aarden vaten is uit het leven gegrepen. Aarden vaten waren gebruiksvoorwerpen, die overal voor werden gebruikt. Waardevolle voorwerpen, zoals sieraden en boekrollen werden in zulke vaten bewaard. De Dode Zee rollen zaten nog in aarden kruiken, toen ze bij opgravingen werden gevonden. Evenals de gouden en zilveren munten destijds in Serooskerken op Walcheren. Maar ook dagelijkse zaken zoals voedsel en wijn werden daarin opgeslagen. Veel van die potten werden nog dagelijks opgegraven en komen dan bij Kunst en Kitsch terecht. Ze zijn aangetast door de tand des tijds en zien er verweerd uit. Je zou niet denken, dat zo ’n craquelé geval wel eens een schat zou kunnen bevatten. En toch, zegt Paulus, ligt in zo ’n gewoon aarden vat de schat van het Evangelie. En dat is niet toevallig zo. Er zit een positieve kant aan: nu is geen verwisseling van de schat en het vat mogelijk. Kijk maar naar Paulus zelf: een onaanzienlijke man, klein van stuk, getekend door het leven zelf, door het vele lijden wat hij moest ondergaan. Maar een werkzaamheid en overtuigingskracht voor het Evangelie, ongelofelijk! Waar haalt hij het vandaan? Niet uit hem zelf, dat is zeker, maar uit de schat die God in hem heeft gelegd.

De mannen in Korinte, die de leiding hadden, gaan prat op hun eigen kracht en grootheid en verduisteren daarmee God en het Evangelie. En zo gebeurt het vaak nóg in de Kerk, dat het meer gaat om de eigen grootheid van mensen dan om de heerlijkheid van God en Zijn werk. Maar Paulus ging het nooit om eigen roem en kracht. Alleen om Gods eer!

Daarom ziet zijn leven er ook zo uit als die in werkelijkheid is. Hij zegt het zó: in alles zijn wij in de druk, maar niet in het nauw; om raad verlegen maar niet radeloos; vervolgd maar niet verlaten; ter aarde geworpen maar niet verloren; te allen tijde het sterven van Jezus in het lichaam omdragende… Voor de Korintiërs was Paulus eigenlijk een wat min persoon. Ze hadden liever een grote flinke prediker gehad, zoals Apollos, een echte leidersfiguur. Maar, zo laat Paulus horen, waar gaat het nu eigenlijk om? Ons leven is getekend door het lijden en sterven van Christus. Zou het dan met óns leven anders zijn? Als je een echte Christen bent, dan draag je toch het sterven van Christus in je lichaam om? Eigenlijk staat er in het Grieks “doding”. Dat geeft nog duidelijker aan, dat een Christenmens gedood wordt zoals Christus Zelf gedood werd. Wanneer je zegt “sterven”, dan kan dit duiden op een natuurlijk gebeuren, zoals iedereen een keer moet sterven. Maar dat bedoelt de apostel niet. Hij spreekt van gedood worden. Het leven van een Christen staat in doodsnood: de haat van vijanden, afwijzing en tegenwerking, bespotting, minachting, discriminatie, zó erg dat het lichamelijke gevolgen heeft. Je wordt getrapt, geslagen, in de gevangenis gegooid, gemarteld. Dat alles heeft Paulus zelf ondervonden. Daarom kan hij zeggen, dat hij de doding van Jezus in het lichaam ronddraagt. Maar – zegt hij – dat is niet zonder zin, want het gebeurt, opdat ook het leven van Jezus zich in ons sterfelijke vlees openbare.

Wij worden overgeleverd aan de dood, prijsgegeven, zoals ook Christus Zelf aan de dood werd uitgeleverd. Daarmee dragen we het lijden en sterven van Christus in ons om. Dat is een hele troost. Aarden vaten te zijn wordt zó een erezaak! Het wordt een vorstelijke bekleding, want het garandeert dat ook het leven van Jezus opbaar zal worden in ons sterfelijke vlees. Dan blijkt pas echt, dat ons aarden vat een schat in zich bergt, een levensschat. Het sterfelijke vlees is het aarden vat, de schat daarin is het leven van Jezus.

Mogen wij dit ook ervaren, Gemeente? Ons leven is sterfelijk, ons lichaam is aan afbraak onderhevig en het vertoont al diepe scheuren. En toch mag dit de verpakking zijn van een ongelofelijk grote schat. De heerlijkheid van God en het eeuwige leven wordt daarin openbaar, net als bij Paulus.

Laten we daarom niet zeuren, laten we niet klagen en moedeloos zijn, alsof we toch nergens voor deugen. Wij zijn maar verpakking, ondeugdelijke verpakking, aarden vaten. Maar wat God daar binnen in heeft gelegd is het mooiste wat we ons maar kunnen voorstellen: Zijn genade om Jezus’ wil en uitzicht op Zijn heerlijk Koninkrijk. Dat moet ons moed geven, net als de Korintiërs, moed om vol te houden en het Evangelie te dienen en uit te dragen, ook als het kruisdragen wordt. Zo heeft de apostel Paulus het ons geleerd en vóórgedaan.

Amen.

Na pinksteren

“Hebt gij de Heilige Geest ontvangen,
Toen gij tot het geloof kwaamt?”

Handelingen 19, 2

“Hebt gij de Heilige Geest ontvangen,
Toen gij tot het geloof kwaamt?”

Paulus preekt in EfezeAls deze vraag nu eens aan ons gesteld werd, wat zouden wij dan antwoorden?

“Hebben jullie de Heilige Geest ontvangen?”

Vandaag, twee weken na Pinksteren, een heel terechte vraag aan ons. Net zo terecht, als toen Paulus die vraag stelde aan de mensen in Efeze.

U hebt gehoord, wat er gebeurd is. Apollos, een Joodse man uit Alexandrië, was te Efeze gekomen en had daar met veel succes gepreekt. Hij had zeker de gave van het woord en kennis van de bijbelse geschriften. We kunnen er van op aan, dat die man zijn weetje wist en het Evangelie goed wist uit te leggen aan het volk. De mensen hingen aan zijn lippen! Een man, die Jezus niet persoonlijk had gekend, maar veel over Hem had gehoord en Hem persoonlijk als Messias had erkend. En nu reisde hij net als Paulus als Evangelist rond. Hij preekte de bekering en dat de mensen daarvoor gedoopt moesten worden. Precies zoals Johannes de Doper dat ook in het verleden gedaan had. De mensen moesten berouw krijgen van hun zonden en een ander leven gaan lijden, dan konden ze de Doop ontvangen als teken van Gods vergeving. Die mensen gingen Jezus volgen en vormden samen een kleine Gemeente in Efeze. Toen dat gebeurd was, reisde Apollos verder naar Korinte.

Even later komt Paulus in Efeze aan en hij ontmoet daar die kleine gemeenschap van Christenen. Ik denk dat hij daarover zeer verrast was en natuurlijk ook heel blij. Daar waren mensen, die Jezus waren gaan volgen, geweldig toch! Maar hij ziet ook, dat er iets aan hen ontbreekt: de Heilige Geest! Vandaar de vraag van onze tekst: “Hebben jullie ook de Heilige Geest ontvangen?” Duidelijk wordt ons hier, Gemeente, dat je blijkbaar Gemeente kunt zijn zonder de Heilige Geest. Dat moet ons tot nadenken stemmen! Maar goed, de vraag van Paulus wekt wel verbazing. De mensen van Efeze antwoorden: “Wij hebben zelfs niet gehoord, dat er een Heilige Geest is, hoe kunnen we die dan ontvangen hebben? We begrijpen niet wat u bedoelt.”

Zo’n antwoord zouden wij, die leven ná Pinksteren, niet meer kunnen geven. Wij geloven immers in de Heilige Geest en hebben Zijn komst zo kort geleden nog gevierd. Wij zijn ook gedoopt in de Heilige Geest. Maar toch, die vraag aan u en aan mij: Heeft u ook de Heilige Geest ontvangen? Daar kunnen ook wij na twee duizend jaar niet zo gemakkelijk een antwoord op geven!

Ten eerste moeten we dan bedenken, dat de Heilige Geest een werkelijkheid is. Dat je Hem kunt kennen en ervaren. En dat is al een moeilijk punt. Hoe moeten we Hem ons voorstellen? En hoe kan de Geest herkenbaar zijn in ons leven? Veel mensen maken zich daar niet druk om. Je gaat gewoon naar de kerk en doet je Christenplicht. Maar de Heilige Geest dan? Ach, die is zo ongrijpbaar, hoe moet ik Die nu plaats geven in mijn leven? Terwijl toch eigenlijk, zeker volgens Paulus, de blijdschap en rijkdom van de Geest ons leven zou moeten vullen! De gaven van de Geest, zoals de apostel die noemt: vrede, geloof, liefde, vrijheid en kracht, maken ons leven pas echt waardevol. Want ze geven aan ons leven een hemelse glans, een vrede die alle verstand te boven gaat. Er komt een heerlijkheid en kracht in ons leven, die van binnenuit komt (van Boven) en niet kan worden aangetast door uiterlijke zaken en omstandigheden.

Het is met ons droevig gesteld, als aan ons, nog maar twee weken na Pinksteren, de vraag moet worden gesteld: “Hebben jullie wel de Heilige Geest ontvangen?” Omdat er in ons leven zo weinig van blijkt! Maar hoe weten we dat dan? Kon Paulus dat soms aan de mensen in Efeze zien? Ik denk van wel. Wie de Heilige Geest ontvangen heeft draagt dat op een of andere manier uit. Hij toont namelijk de vruchten van die Geest. Paulus noemt ze allemaal op in Gal.5, 22: liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, goedertierenheid, geloof, zachtmoedigheid, matigheid. Een heel rijtje! Kijkt u er eens na en legt u dit rijtje eens naast uw leven. Wordt het daar herkenbaar? En leg het ook eens naast het Gemeenteleven. Is het daar zichtbaar? Ons leven is zo gewoontjes en ook dat van de Gemeente, het is allemaal zo nuchter en zakelijk, zo menselijk. Er is zo weinig spiritualiteit, zouden we tegenwoordig zeggen.

Als je de Heilige Geest ontvangen hebt, moet je dan niet gezichten zien, visioenen net als Johannes in de Openbaring? Moet je dan niet stemmen horen, buitengewone openbaringen krijgen? Spreken in tongentaal? Moet je God dan niet direct voelen in je hart? Moet je niet duidelijk tot bekering zijn gekomen?

En wij, die zoiets misschien nooit hebben meegemaakt, denken dan al gauw: Ach, het zal voor ons niet zijn weggelegd, het zal alleen bedoeld zijn voor de uitverkorenen van God!

Wat begrijpen we er dan toch weinig van! Wat denken we toch al te menselijk over de Heilige Geest! En wat sluiten we ons toch gemakkelijk voor die Geest toe, als de werkingen ervan niet aan onze verwachtingen beantwoorden. Alsof de Heilige Geest dan niet uitgestort is, alsof we dan al die jaren nooit Pinksterfeest gevierd hebben! Laten we er toch niet meer van maken dan het is.

De Heilige Geest is uitgestort op “alle vlees”, zegt Petrus in zijn Pinkstertoespraak. Zou ú er dan niet bij horen? Ja toch? Maar je moet je er wel voor openstellen. Ook hier geldt het woord van Jezus: “Als jullie het niet ontvangen als een kind, kunnen jullie het niet aannemen, zelfs niet zien, laat staan dat je er in binnen kunt gaan!” Wat voor het Koninkrijk van God geldt, slaat ook op Heilige Geest. Wij moeten ons voor Hem openen, en Hem aannemen.

De Heilige Geest is uitgestort en heeft de Gemeente gesticht en wij allemaal mogen er aan deelnemen. Door de Doop zijn we er zelfs in opgenomen! Wij zijn ontvangers van de Heilige Geest. Maar zijn we ook dragers van de Geest? Is ons leven ook anders dan dat van anderen? Dat moet toch wel zichtbaar zijn! Dat je de Heilige Geest als werkende kracht in je leven hebt! Het is geen wonder, dat veel mensen op dit punt onzeker zijn. Hun leven is er vaak ook naar. Het is toch een wonder, wanneer je door de Geest als ’t ware overgebracht bent uit de dood in het leven. Het is ook een grote verantwoordelijkheid. Het stelt ons voor zware opgaven. Het is geen sinecure om zó te leven als Paulus het ons voorlegt: met vrede, liefde, goedertierenheid, matigheid enz. Onwillekeurig deinzen we daar voor terug! Wat zijn we toch armen mensen. In plaats dat we aan de Heilige Geest ruimte geven in ons leven, gaan we Hem uit de weg.

“Hebben jullie ook de Heilige Geest ontvangen?’

Paulus stelt de vraag aan net zulke Christenen als wij. Zij hebben best wat geleerd van Apollos, ze zijn ook gedoopt en ze stellen zich goed op in het leven. Zij proberen op hun manier Jezus te belijden en te Hem te volgen in hun leven, zoals wij dat ook doen. Toch ontbreekt er iets aan! Paulus merkt dat direct. En hij stelt zijn vragen: “Zijn jullie ook gedoopt met de Heilige Geest; hebben jullie ook de Heilige Geest ontvangen, toen jullie tot geloof zijn gekomen?”

De Heilige Geest, Die ontbreekt er aan!

We kunnen nog zo goed ons best doen om christelijk te leven, we kunnen nog zo goed luisteren naar de preek, en de dominee kan nog zo goed zijn of haar best doen, als de Heilige Geest er niet bij komt, wordt het nooit lévende prediking en een lévend geloof. Hebben wij dat in ons? Dat levende geloof, gevoed door de Geest? En laten wij de vonk ook overspringen, zodat anderen merken: hier is de Heilige Geest, hier is het echte leven! Gaat ook door ons de ademtocht van God, die alles bezielt? Wij hebben daaraan zo’n grote behoefte! Onze Heer is zo rijk, waarom zijn wij dan zo arm? Ons is zó grote blijdschap verkondigd. De engelen riepen het al in de velden van Efrata: Zie, Ik verkondig u grote blijdschap! Waarom zijn wij dan vaak zo neerslachtig en chagrijnig?

Ik weet wel, we leven nog in een wereld, waar de zonde heerst en de dood, de macht van satan. ’t Is allemaal stukwerk hier, gebrekkig en onvolledig. Maar wil dat zeggen, dat alles nu ook maar zo moet blijven zoals het is? Dat er geen verandering mogelijk is? Nee toch! Het KAN anders en het MOET anders. Er kan meer leven zijn en meer werking van de Geest en meer openbaring van eeuwige dingen. Als we eerst maar positief antwoord hebben gegeven op de vraag van onze tekst: Hebt gij ook de Heilige Geest ontvangen? Zijn jullie dan ook echt van plan Hem nauwgezet te volgen in leven en sterven?

Zegt u daar van harte “JA” op, dan verandert er veel in uw leven. Dan geef je ’t over in handen van de Heer. Niet wij zelf hoeven dan zo nodig aan de touwtjes te trekken. Veel, waar wij ons nu nog druk over maken, valt dan weg. Andere dingen komen er voor terug: de nood van je naaste, de eer van God, het aanroepen van de Geest bij al je beslissingen: Heer, wat wilt U dat ik doen zal? Mensen kúnnen veranderen, maar alleen dan als die goddelijke Bijstand hen er bij helpt. En dat wil Hij! Daarvoor hebben wij Pinksterfeest gevierd. Het is elk jaar weer een bevestiging van dat geloofsvertrouwen: dat we zo’n Bijstand hebben, een Trooster, een Leidsman ten leven, de Heilige Geest!

Heeft u hem ook ontvangen?

Amen

Trinitatis

“Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, tenzij iemand geboren wordt uit water en Geest, kan hij het Koninkrijk van God niet binnengaan.”

Johannes 3, 5

“Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, tenzij iemand geboren wordt uit water en Geest, kan hij het Koninkrijk van God niet binnengaan.”

Nikodemus komt bij Jezus met een vraag, of eigenlijk is het meer een opmerking om met de leraar een gesprek te kunnen beginnen. “Rabbi, wij weten, dat Gij van God gekomen zijt als leraar, want niemand kan de tekenen doen, welke Gij doet, tenzij God met hem is.”

Kennelijk had Nikodemus grote bewondering voor Jezus. Hij zou ook wel zo’n man willen zijn als Hij. Een man, die wondertekenen doet! Zelf was hij ook een gestudeerde rabbi, ja meer nog: een overste der Joden, een man met gezag in de joodse gemeenschap. Maar die Jezus had iets, wat hij niet bezat. En dat trok hem aan. Daar wilde hij dan ook meer van weten. Vandaar deze poging om met Jezus een gesprek te beginnen.

Hoe reageert Jezus op die opmerking? Hij zegt: “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, tenzij iemand wederom geboren wordt, kan hij het Koninkrijk van God niet zien.” Merkwaardige woorden. Zou Jezus begrepen hebben waar het Nikodemus om ging? Misschien beter dan hij het zelf wist! Dat het Nikodemus eigenlijk ging om het Koninkrijk van God. Dat dát het eigenlijke probleem was wat de rabbi bezig hield. Zo zou het ook best eens kunnen, dat Jezus door heeft wat ons bezig houdt, als we met onze vragen tot Hem komen. En dat is maar goed ook!

En zo is het ook met ons luisteren naar het Woord van God. In het luisteren zal ons pas duidelijk worden, wat onze diepste noden en behoeften zijn. Daarom alleen al is het goed om naar de kerk te komen: om te ontdekken wat je zelf bezig houdt!

Maar Nikodemus heeft dat nog niet direct door. Hij kijkt alleen maar naar de buitenkant, zouden wij ook gedaan hebben. Wederom geboren worden? Ja, maar dat kan toch niet! Een mens kan toch niet opnieuw uit de moederschoot geboren worden? Nou moet die rabbi Jezus het toch niet gekker maken! Is hij nou daarvoor in het holst van de nacht bij Jezus gekomen? Om zo’n onzinpraat aan te horen?

Ja, waarom is hij eigenlijk in de nacht naar Jezus toegegaan? Is Hij dan overdag niet te bereiken? Waarom doen mensen ’s nachts zulke dingen? Zou het soms zijn, omdat die dingen het licht niet kunnen verdragen of uit angst om betrapt te worden of misschien wel uit schaamte. Nikodemus komt tot Jezus… in de nacht. Het is goed dat hij komt, want de meeste Schriftgeleerden en Farizeeën zouden dat niet doen. Maar dat ie komt in het holst van de nacht, pleit niet voor hem, denken we dan. Het is maar een bange man! Wij doen dat niet, wij belijden de Heer overdag, zoals het hoort. O ja? Doen we dat? Nou, laten we maar oppassen om over Nikodemus te oordelen, want het zou wel eens kunnen zijn dat Nikodemus over ons oordelen moest. Hij komt ten minste echt tot Jezus, ook al is het ’s nachts. Weet u, wat die gang naar Jezus voor hem betekende? Als iemand hem eens zou zien? Het zou hem zijn goede naam en faam kunnen kosten en misschien wel zijn hoge positie. Wie weet wat er allemaal bij hem op het spel stond? En toch kwam hij. En toch durfde hij dit waagstuk aan, omdat hij naar Jezus toe moest, omdat Hij hem niet losliet. Voor ons is het zo veel gemakkelijker, en dan gaan we vaak nog niet.

Gereformeerde Kerk Capelle aan de IJsselMaar wat moet hij nu met zo’n verhaal, dat je voor de tweede keer geboren moet worden om het Koninkrijk van God binnen te kunnen gaan? Daar kan hij met zijn verstand niet bij! En verder had hij ook niet leren denken dan met zijn verstand. Hij was echt zo’n mens als u en ik en de “ongelovige” Thomas. Als ’t met ons verstand niet te rijmen valt, dan klopt het niet, dan vinden we het onzin. Zo is hier de man, die zo veel weet of denkt te weten, toch maar een domme persoon. Hij begrijpt veel van het aardse, maar van het hemelse heeft hij nog niet veel begrepen. Hij moet nog leren, dat Gods wonderen alle verstand te boven gaan!

“Hoe kan een mens geboren worden, als hij oud is? Kan hij dan voor de tweede maal de moederschoot ingaan en geboren worden?” Jezus antwoordt: “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, tenzij iemand geboren wordt uit water en Geest, kan hij het Koninkrijk van God niet binnengaan. Wat uit het vlees geboren is, is vlees, en wat uit de Geest geboren is, is geest.”

Nikodemus hoort hieruit alleen maar het onmogelijke. Maar dat kan toch niet! Hij denkt, dat hij het zelf moet oplossen om in het Koninkrijk van God binnen te mogen gaan. Dat hij misschien anders moet gaan leven, meer aan de armen moet geven en zo. En vooral meer moet gaan bidden! Maar dat er een andere mogelijkheid is: dat je opnieuw geboren kunt worden en dan als Gods kind in Zijn Koninkrijk kunt komen, dat had hij nog nooit gehoord! Dat er iets is, waarvoor je niets hoeft te doen, dat pure genade is, geschenk van Gods goedheid… Dat God ons opnieuw geboren laat worden door de kracht van de Heilige Geest om ons daarmee iets te geven wat wij uit onszelf nooit kunnen bereiken… Een nieuwe geboorte door het water van de Doop en de gave van de Geest, dat is allemaal nieuw voor de man, die toch zo veel dacht te weten en een theologische opleiding had doorlopen.

Wij moeten hierbij denken aan een andere plaats, waar Jezus ons hetzelfde openbaart, in Mattheüs 19. De discipelen vragen hier, ook weer zo heel verstandelijk: “Maar wie kan dan behouden worden?” Jezus antwoordt dan: “Bij mensen is dit onmogelijk, maar bij God zijn alle dingen mogelijk!”

Wedergeboorte is niet zo maar een beterschap van mensen, met alle goede bedoelingen en voornemens overigens. Nee, tegenover God staan we allemaal naakt en verloren. We kunnen ons nergens op beroemen, we hebben totaal lege handen. We denken aan de rijke jongeling, aan Schriftgeleerden en Farizeeën, de hoofdman over 100 en zovele anderen, die allemaal dachten zich toch wel op iets te kunnen beroepen: rijkdom, kennis en geloof en macht. Maar toen zij voor Jezus stonden, waren zij arm en onwetend en machteloos. Want Jezus kijkt dwars door je heen en ziet je, zoals je werkelijk bent: een zondig mensenkind. Niemand kan over zijn eigen schaduw heen springen, die afschuwelijke schaduw van je eigen ik, je verleden en zonden en opgehoopte schuld, Ook Nikodemus kon dat niet. Maar nu mag hij van Jezus horen, dat het ook niet hoeft. Hij hoeft niet over zijn eigen schaduw heen te springen, want God Zelf haalt hem er over heen! God schenkt ons een nieuwe geboorte, maakt van ons nieuwe mensen, door het geschenk van de Geest. En dat is puur een geschenk, je krijgt het zo maar. Alle mensen krijgen het, want die Geest wordt uitgestort op “alle vlees”. Het is alleen God, die het beschikt, wij mensen hebben daar geen beschikking over. En die Geest waait waarheen Hij wil.

Het begint eigenlijk al met de Doop, het eerste onbegrijpelijke wonder van Gods goedheid. Wij hoeven het niet te verdienen. God strekt Zijn handen naar ons uit om ons lief te hebben en te bewaren, alleen omdat Hij dat fijn vindt en goed voor ons. We worden dan gedoopt in de Naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. De Geest hebben we zeker nodig om de Doop levend te maken. Wat in de Doop ons is toegezegd zal de Geest in ons leven verwerkelijken. En zo komen we op het rechte spoor naar Gods Koninkrijk toe, In deze gang worden mensen opnieuw geboren uit water en Geest!

Tenslotte wijst Jezus er Nikodemus op, dat Hij Zelf het geheim is van die nieuwe geboorte. De Schriftgeleerde was bij Hem precies aan het goede adres. De Vader schenkt ons de nieuwe geboorte uit water en Geest, maar Hij doet het door de Zoon. Want, zo zegt Hij: “Niemand is opgevaren naar de hemel dan die uit de hemel neergedaald is, de Zoon des mensen… want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verloren ga maar eeuwig leven hebbe.”

Zou Nikodemus het nu begrepen hebben? En u? En ik? Dat Hij, Jezus Zelf, onze enige garantie is voor onze binnenkomst in Gods koninkrijk? Hij alleen brengt de nieuwe geboorte, aan iedereen die met Nikodemus tot Jezus gaat, ook als het is in het diepste geheim, in de nacht. Zoals Johannes al schreef in het begin van zijn Evangelie: “Doch allen, die Hem hebben aangenomen, hun heeft Hij macht gegeven om kinderen Gods te worden, hun die in Zijn naam geloven, die niet uit bloed, noch uit de wil des vlezes (dat is de eerste geboorte), doch uit God geboren zijn (dat is de nieuwe geboorte).”

Vandaag, op zondag Trinitatis ofwel de zondag van de Drievuldigheid willen we dank brengen aan de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, Die tesamen ons arme mensen in de hemelse heerlijkheid binnen willen leiden.

Maar laten we vooral doen, wat Nikodemus deed: naar Jezus gaan!

Amen.

(De foto is van de kerk van Capelle a/d IJssel.)

De Heilige Geest en de geestdrift

“En het zal zijn in de laatste dagen, zegt God,
dat Ik zal uitstorten van mijn Geest op alle vlees;
en uw zonen en uw dochters zullen gezichten zien,
en uw ouderen zullen dromen dromen:
ja, zelfs op mijn dienstknechten en mijn dienstmaagden
zal ik in die dagen van mijn Geest uitstorten
en zij zullen profeteren.”

Handelingen 2, 17-18

“En het zal zijn in de laatste dagen, zegt God,
dat Ik zal uitstorten van mijn Geest op alle vlees;
en uw zonen en uw dochters zullen gezichten zien,
en uw ouderen zullen dromen dromen:
ja, zelfs op mijn dienstknechten en mijn dienstmaagden
zal ik in die dagen van mijn Geest uitstorten
en zij zullen profeteren.”

Het Pinksterfeest heeft toch wel in de eerste plaats te maken met “bezieling”. Mensen worden bezield, zo lezen we in Handelingen 2. Petrus gaat daarbij uit van een tekst uit Joël: “Het zal zijn in de laatste dagen, zegt God, dat Ik zal uitstorten van mijn Geest op alle vlees.”

Eigenlijk wordt hier herinnerd aan de schepping. Eenmaal zweefde toen de Geest van God over de wateren en de wereld was toen nog woest en ledig. Die Geest bracht in de chaos licht, orde en leven. Datzelfde zal weer gebeuren in de laatste dagen, zegt God. Dan daalt de Geest van God in de harten van mensen en brengt daar opnieuw licht, orde en leven. Maar van een hogere soort, niet meer natuurlijk maar meer geestelijk, spiritueel zouden we tegenwoordig zeggen. Je zou dit  “bezieling” kunnen noemen.

We denken dan in de eerste plaats aan de eerste Christenen, de mensen die op de eerste Pinksterdag zelf bezield werden. Het zijn de mensen, die – zoals in Handelingen 1 staat- eendrachtig bijeen waren in de opperzaal van Jeruzalem, volhardende in het gebed en uitziende naar de komst van de Heilige Geest. Het zijn de discipelen en vrouwen, onder wie Maria, de moeder van Jezus, en ook Zijn broers. Allemaal eenvoudige mensen, zeker geen hoogstaande intellectuelen. Dat is kenmerkend voor het Pinksterfeest: het is een feest voor het gewone volk. De belofte luidt ook: Ik zal uitstorten van Mijn Geest op ALLE vlees. Iedereen hoort daar bij!

En het zal gebeuren in het laatste der dagen, zo staat er geschreven. Dat was een bekend begrip bij de mensen van toen. Zij wisten, dat daarmee werd bedoeld: de eindtijd, waarin God een nieuwe hemel en een nieuwe aarde zou geven. De eerste Christenen geloofden daar ook steevast in. En de bezieling op Pinksterdag vormde voor hen een bewijs, dat het zo ver was, dat het einde der tijden gekomen was! Voor ons ligt dat wel anders. Wij leven al weer zo’n twee duizend jaar verder in de geschiedenis. Van die eerste bezieling is niet veel meer over. Daarom ook hebben veel mensen moeite met het Pinkstergeloof. Wat moet je daar nog mee in deze tijd? Aan de andere kant zou het zo goed zijn, wanneer juist in onze tijd wat meer bezielde mensen gevonden zouden worden. De wereld van nu heeft ze broodnodig! Mensen, die gevormd zijn door Pinksteren, de Geest van God, het vuur van de liefde, de hoop op een nieuwe wereld. Pinksteren is toch ook het feest van de voltooiing, de vervolmaking, Het vooruitzicht dat alles eens goed komt met de mensen en de natuur en de hele wereld. Een bezield mens rekent daar mee en grijpt daar al op vooruit. Zo’n mens is eigenlijk al een nieuwe schepping! “Het oude is voorbij gegaan, zie, het is alles nieuw geworden!”

Die nieuwheid wordt uitgedrukt in de vuur-vlammen op de hoofden van de omstanders. Dat vuur maakt de nieuwheid en de liefde en de barmhartigheid zichtbaar. Het is ook een uiting van Gods gerechtigheid. God treedt vaak op in vuur. We denken aan Gods aanwezigheid in de vuurkolom bij Israëls uittocht uit Egypte. Bij Jezus zien we dat ook. Hij zegt: Ik ben het Licht des Levens. Tegelijkertijd kon Hij ook toornig zijn als een verterend vuur, zoals toen Hij de geldwisselaars uit de tempel verjoeg. Het is de bezieling van Gods Geest, die daarin tot uitdrukking komt. Zo zal het ook bij ons zijn, als de Pinksterzegen op ons daalt. En waarom zou dat vandaag niet kunnen gebeuren? “Ook op mijn dienstknechten en dienstmaagden zal Ik van Mijn Geest uitstorten en zij zullen profeteren”. Hoort u het? Dan zijn u en ik, heel gewone mensen. Niet dat ’t betekent, dat zulke gewone Gemeenteleden in een soort extase en opwinding zullen geraken, een soort geestesvervoering, waardoor mensen buiten zich zelf treden. Je hoort daar wel eens van, b.v. in de Pinkstergemeente en bij spiritisten. Nee, zo is het meestal bij ons niet, als wij Pinksteren vieren. Wij blijven gewone nuchtere mensen. Aan ons doen en laten is niets vreemds te onderscheiden. En toch is er iets met ons gebeurd. We hebben een bezieling ontvangen. Ons leven staat voortaan in een ander perspectief: dat van God en de eindtijd, en we gaan profeteren. Van buiten lijken we heel gewoon, maar van binnenuit broeit er iets nieuws. We raken los van onszelf en staan gericht op de toekomst, de toekomst van de Heer. De toekomst van de Heer is daar en wij, wij staan er al middenin!

Er zijn mensen, die letterlijk een heel nieuw leven moesten beginnen. Huis en haard moesten ze opgeven voor de Heer, die hen daartoe riep. Weer anderen heeft Hij ook geroepen, maar ze mochten in hun omgeving blijven. Levi, de tollenaar, b.v. werd één van de 12 discipelen, maar Zacheüs, ook een tollenaar, bleef waar hij was. Hij was wel een andere tollenaar geworden: hij gaf de helft van zijn bezit weg aan de armen. En zo was het ook met de drie Maria’s. Maria van Magdala volgde en diende Hem met haar bezit, maar Maria van Betanië bleef met haar zuster Marta en broer Lazarus in het stille dorp. En ook Maria, Jezus’ moeder, bleef gewoon thuis bij Jozef en de andere kinderen. Toch hebben zij alle drie de Heer gediend!

Laat ons dat tot troost zijn. Het zit niet in het spectaculaire, het zit in het gewoon menselijke, dat gewijd is door de Geest, waardoor toch je leven in een ander licht en perspectief is komen te staan. Geen hoogdravende toestanden alstublieft, geen geestelijke hoogstandjes! Dat wordt met Pinksteren en na Pinksteren niet van ons gevraagd, maar gewoon een warm kloppend hart en een vurige geest. Toen de mensen in Korinte door de Geest vervuld waren en dachten, dat het er verder in het leven niet meer zo op aan kwam, hoe ze leefden en wat ze deden, toen kregen ze Paulus tegen zich. Nee, zei Paulus, je kunt maar niet zo maar wat aan rommelen, denkend dat de zonde je niets meer kan doen, omdat je de Geest ontvangen hebt! Integendeel, je moet het laten zien dat je uit die Geest leeft door een ordentelijk en fatsoenlijk leven. “Zijt nuchter en waakt!’ roept hij hen toe. Een mens moet met beide benen op de grond staan en is ook verantwoordelijk voor de stoffelijke belangen. Je bent en blijft “rentmeester van de velerlei genade van God”.

Natuurlijk, het is heerlijk om van de aarde weg te dromen in hemelse zaligheid. Maar voor een Christen, die uit Pinksteren leeft, geldt toch “Wees nuchter en waakzaam”. Want we zijn nog niet in de hemel. Voorlopig zitten we nog op aarde en hebben hier onze taak te vervullen. God doet er wel een dosis bezieling bij, gelukkig maar, want daardoor kunnen we onze taken beter volbrengen. Met deze bezieling b.v. kunnen we stand houden tegen de druk in. Met deze bezieling kunnen we ons ook rijk voelen, hoewel we arm zijn, en sterk, ook als we zwak zijn, en gezond, al zijn we ziek of gehandicapt, en blij, al zijn we soms ook vreselijk bedroefd. De vruchten van de Geest, zegt Paulus, zijn liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, goedertierenheid, goedheid, betrouwbaarheid, zachtmoedigheid, zelfbeheersing. Allemaal vuurtongen van dat grote Pinkstervuur!

Die bezieling brengt mensen ook dichter bij elkaar. Mensen kennen en herkennen elkaar aan dat vuur en zo ontstond de eerste Gemeente. Mensen warmen zich ook aan het Pinkstervuur en zo ontstond de Diaconie en het Werelddiaconaat, Kerk in Actie. Mensen worden ook geestdriftig door datzelfde vuur en zij gaan de Heer verkondigen, zij gaan profeteren in Woord en Daad, zó ontstond de zending. Met Pinksteren houden we nog steeds de wereldzendingscollecte. Discipelen werden apostelen, toen zij de Heilige Geest hadden ontvangen. En zo is het nog steeds! Als wij zelf warm zullen zijn, kunnen we ook anderen warm maken. Daar ligt ook onze Pinksteropdracht: mensen warm maken! Licht geeft licht!

Bezielde mensen als wij zijn, laten we steeds opnieuw bidden, wat Maarten Luther bad met de woorden van Gezang 239 vers 3:

Ontsteek een licht in ons verstand
En maak tot liefd’ ons hart bereid,
Geleid met milde vaste hand
Ons zwakke vlees in zekerheid.

Amen.

Hemelvaart – Preek

We zijn op het moment aangeland, dat Jezus voor de ogen van Zijn discipelen naar de hemel is gevaren. Een verbijsterend ogenblik voor allen.

Handelingen 1, 1-14

We zijn op het moment aangeland, dat Jezus voor de ogen van Zijn discipelen naar de hemel is gevaren. Een verbijsterend ogenblik voor allen die Hem liefhadden.

HemelvaartZeker, de Heer had het hun al vaak gezegd, dat Hij van hen weg zou gaan, want Hij moest zijn in het huis van de Vader. Maar toch, als ’t dan zo ver is, valt dat erg zwaar. In de afgelopen tijd, de veertig dagen  tussen Pasen en Pinksteren, hadden zij ’t er ongetwijfeld vaak over gehad met elkaar, hoe ’t dan met hen moest, als de Heer er niet meer was. En nu is het dan zo ver. Scheiden doet lijden. Vooral, wanneer je afscheid moet nemen van Iemand, met Wie je je leven deelde, Die alles in jouw leven betekende. Ze hadden wel gehoord, hoe de Heiland hen moed in sprak, toen Hij zei: “Ik zal u niet verlaten, Ik ben met u.” Zij begrepen ook, dat Hij de Trooster zou zenden. Maar ja, dat waren ze op dat moment van afscheid even kwijt. Zij zagen alleen maar die lege plek, die Hij achterliet. Pas later zouden zij zich de troostrijke woorden van Jezus weer herinneren!

We kunnen dan ook heel goed begrijpen, dat zij naar de hemel staarden… helemaal verbijsterd. Misschien hoopten zij wel, dat Hij weer zou terugkeren vanachter de wolk. Dat staren is veelbetekenend. Zij stonden aan de grond vastgenageld. Hoe lang? Er is dan geen tijd meer. Dan bestaan alleen nog maar die ander en jij, die ander die je niet missen kunt en die je nu kwijt raakt.

Maar terwijl zij zo staan en opzien naar de hemel, worden zij tot zichzelf gebracht doordat twee mannen ineens naast hen stonden. Twee mannen in witte kleding. Zij zeiden: “Waarom staan jullie daar zo naar de hemel te staren? Deze Jezus, Die van jullie is opgenomen, zal op dezelfde wijze terugkeren zoals jullie Hem naar de hemel hebt zien varen.” Ze krijgen dus een verklaring en een bemoediging. Jezus is wel weg, maar zal weer terugkomen, precies zo, uit een wolk van de hemel. Nu nog niet, later. Nu hoef je daarop nog niet te wachten, maar, wees zeker, Hij komt terug, eens.

“Toen keerden zij terug naar Jeruzalem van de berg, genaamd de Olijfberg, die dicht bij Jeruzalem is, een sabbatsreis daar vandaan.”

Zo had Jezus het hun ook geboden, in vers 4, dat zij Jeruzalem niet zouden verlaten, maar zouden blijven wachten op de belofte van de Vader, die jullie – zo zei Hij – van Mij gehoord hebt. De tegenstelling was groot: de Olijfberg en Jeruzalem. Als rechtgeaarde Israëlieten hielden de discipelen van hun stad  De stad van de grote koning David, de stad van Salomo en de tempel. Een schitterende stad! Nog! Hadden zij niet nog kortgeleden aan hun Meester de kostelijke stenen getoond, waaruit de tempel was opgetrokken? Hoe vreemd had het toen uit de mond van de Meester geklonken: “Er zullen dagen komen, waarin niet één steen op de ander gelaten zal worden, die niet zal worden afgebroken.” Dat hadden zij toen met verbazing aangehoord! Maar nu? Nu konden zij dat beter begrijpen, na alles wat er de laatste tijd in Jeruzalem gebeurd was. De stad, die eerst hun Meester met gejuich had ingehaald en daarna had verguisd en aan ’t kruis had gebracht. Hoe was dat toch mogelijk? Wie had dat ooit voor mogelijk kunnen gehouden? Als een misdadiger hebben zij Hem omgebracht en toen ook nog de leugen rondgebazuind, dat de discipelen ’s nachts Zijn lichaam hadden weggehaald, gestolen uit het graf. Om daarmee de opstanding te ontkrachten! Jeruzalem, stad van goud, ja, maar ook de stad die zijn profeten doodt en de Messias kruisigt. En naar die stad moeten zij terug? Om daar te wachten op de vervulling van de belofte van de Vader? Ze hebben er wel moeite mee, maar toch, ze gaan!

Het lijkt zo eenvoudig, als daar in een kort zinnetje staat: “Toen keerden zij terug naar Jeruzalem…” Maar als we eens een ogenblik konden indenken, wat dat voor de discipelen betekend moet hebben… Wie weet wat hun daar te wachten stond? In die vijandige stad. Wat zij hun Meester hadden aan gedaan, konden zij ook hun aandoen. Waren zij niet de handlangers geweest van die rabbi, die Zich voor de Messias uitgaf? Maar zij gingen! Zij gehoorzaamden het woord van de Heer en zij verwachten de belofte van de Vader. Dat werd geen tijd van bij de pakken neerzitten. Nee, het werd een tijd van tot zichzelf komen, van bezinning, van nadenken en napraten over wat de Heer tot hen gezegd had. Het werd ook een tijd van voorbereiding, om de Heilige Geest te ontvangen.

Soms is het goed, wanneer de mens eens wachten moet. Wij mensen leven vaak veel te gehaast. Wij hebben geen tijd meer voor “wachten”, om even tot bezinning te komen, het even laten bezinken, tot inkeer komen en alles opnieuw op een rijtje te zetten. Zeker de grote dingen en beslissingen in je leven hebben een tijd van wachten, verwachten, nodig. Voorbereiding, bezinning, wikken en wegen. Zo wachtte Johannes de Doper in de woestijn en Jezus deed dat ook, veertig dagen lang. En Israël moest 40 jaar wachten, voordat zij het beloofde lang mocht binnentreden. En Paulus moest na zijn bekering 6 jaar wachten in de Arabische woestijn. U hoort het: de woestijn is een wachtplaats, waar mensen zich zelf leren vinden en hun roeping en bovenal God Zelf! Het is  goed voor een mens om even in de woestijn  te moeten verkeren, letterlijk en figuurlijk. In het Koninkrijk van God zijn tijden en gelegenheden, maar ook wachttijden. Laten we daar maar eens op letten!

HemelvaartMaar “wachten” hoeft niet te betekenen, dat je dan niets doet. Het is niet wachten op de trein of de bus. Met de handen over elkaar! Nee, je kunt in die tijd al vast vooruit lopen op wat er gaat gebeuren. Dat zie je hier bij de discipelen. Zij werden actief: “Zij gingen naar de bovenzaal, en daar bleven zij eendrachtig bijeen, volhardend in het gebed, met de vrouwen en Maria, de moeder van Jezus, en met Zijn broers.” Het woord “eendrachtig” springt er uit. Allemaal zijn zij verdrietig, allemaal hebben zij troost nodig, allemaal hielden zij zoveel van de Heer. En dat verbindt hen, maakt hen eendrachtig. Zij denken niet meer aan zichzelf, maar aan de Meester en hadden daarin ook oog voor elkaar, voor elkaars verdriet. Eén gevoel leeft er in ieders hart, éénzelfde gemis houdt hen samen, éénzelfde hoop houdt hen staande: de vervulling van de belofte van de Vader. Zij denken aan het afscheidswoord van de Heer: “Ik zal u niet als wezen achterlaten, zie, Ik kom tot u!” Zo voelen zij zich ook, als wezen, Daarom volharden zij zo in het gebed: dat de Heiland maar weer tot hen mag komen! En zo wordt ook het verlangen in hen gewekt, het verlangen naar de Geest, die Jezus beloofd had. De Trooster, Die hen in alle waarheid zou gaan leiden. Wat hadden zij Die nodig! Want, eerlijk gezegd, zij begrepen er niet veel van. Er zou ook aan de discipelen nog heel wat uit te leggen zijn. Ook daar hadden zij de Heilige Geest voor nodig. Net als wij. Die Geest moet ons de woorden van de Heiland indachtig maken en ook Zijn daden en wat er met Hem is gebeurd. Daar moeten ook wij om bidden. Eendrachtig, ja, alle kerken en gelovigen met elkaar!

Laten wij vandaag, op Hemelvaartsdag, ook hier eendrachtig bijeenzitten, met één verlangen vervuld: dat de Geest ook op ons mag komen, wie en wat we ook zijn of denken of geloven, hoe we ook in het leven staan, allemaal verschillende mensen, maar met één en dezelfde Geest vervuld. Het is immers het éne geloof dat wij belijden, de éne Heer die wij terugverwachten en willen dienen, de éne hoop, waaruit wij leven en die ons kracht geeft in leven en sterven, de éne liefde, van wie niets en niemand ons scheiden kan: de liefde van God, welke is in Jezus Christus onze Heer en Heiland.

De Heer is ten hemel gevaren. Wij moeten wachten en ondertussen uitzien naar wat komen gaat, eendrachtig bijeen, de Heer tegemoet.

Amen.

Bidden

“Voorwaar, voorwaar Ik zeg u,

als gij de Vader om iets bidt.
zal Hij het u geven in mijn naam.”

Johannes 16, 23

“Voorwaar, voorwaar Ik zeg u,
als gij de Vader om iets bidt.
zal Hij het u geven in mijn naam.”

Als Jezus het met Zijn discipelen over bidden heeft, dan is dat niet iets vrijblijvends, wat wij er veelal van gemaakt hebben. Nee, dan is dat dwingend, een bevel, je MOET het doen. Het mag dan niet afhangen van je eigen gevoel, of je er zin in hebt of behoefte toe gevoelt. Jezus zegt gewoonweg: bidt!

Hebt u het wel eens zo bekeken, dat je onder het commando staat van de Heer, die beveelt: bidt! Ongeacht de omstandigheden, waarin je verkeert. Ook als er allerlei verstandelijke bezwaren opkomen. Met je verstand zeg je al gauw: het helpt toch niets; God kan toch niet naar al die mensen op de aarde tegelijkertijd horen? En de wetten van de natuur kunnen toch ook niet zo maar op zij gezet worden? Ook hoor je wel eens: als de dood er mee gemoeid is, wat helpt bidden dan nog? Hetzelfde geldt voor die vreselijke ziektes, die wij kanker en aids noemen. Hoeveel is er niet gebeden om genezing, zonder resultaat. Dus; wat heeft dat allemaal nog voor zin? Dan kan ik maar beter eerlijk zijn en niet meer bidden. Het helpt toch niet!

Zo kunnen we op veel manieren gemakkelijk van het bidden afraken. Toch blijft Jezus tot ons zeggen: bidt! En eigenlijk al alleen daarom, omdat Hij het zegt, zouden we het moeten doen. Laten we Hem toch trouw blijven en gehoorzaam zijn. Bidt en blijft bidden. Waarom laten we ons zo gemakkelijk van de wijs brengen? Waarom denken wij het beter te weten dan de Heer Zelf?

En wat weten we dan wel? Als we bijvoorbeeld zeggen: het helpt toch niets. Hoe weet u dat nou? Wat weet u er van wat uw gebed allemaal te weeg heeft gebracht, op aarde en in de hemel? Wij kijken alleen maar naar onze maatstaven en onze mogelijkheden. Maar God is zo veel hoger dan wij. Zijn gedachten zijn zo anders dan onze gedachten. Zijn mogelijkheden gaan de onze verre te boven.

Zou Hij niet weten wat voor ons het beste is en daarnaar handelen? Pas achteraf merk je dat soms. Dan opeens zie je wat God met jouw gebed gedaan heeft. Daarom: we moeten ook geduld hebben en niet zo gauw denken, dat bidden toch niets helpt. De oplossing van God komt dikwijls heel anders dan u dacht.

Eén ding weten we. Uit Jezus’ eigen mond hebben we ’t gehoord: dat wij de Vader mogen vragen in Jezus’ naam en dat Hij ’t ons zal geven, weer in Jezus’  naam. Dat staat er twee keer achter elkaar, in vers 23b en vers 24. Vragen in Jezus’ naam en Gods geven in Jezus’ naam. Dat wil dus zeggen, dat ook de verhoring van ons gebed in Jezus’ naam geschiedt.

Hier ligt een aanwijzing voor ons gebed, waar we meer aan moesten denken. Wij denken te veel, dat we ’t zelf moeten doen, bidden dus in eigen naam. Maar Jezus zegt: als gij de Vader iets bidt, zal Hij het u geven in MIJN naam! Tot nog toe hebt gij niet om iets gebeden in Mijn naam, bidt en gij zult ontvangen…. Dat slaat ook op ons en op ons bidden. Bidden wij wel in Jezus’ naam? Of doen wij dat alleen maar in onze eigen naam? Dat verklaart ook onze twijfels bij het gebed. Wij hebben bij het bidden de volmacht van Jezus Zelf nodig! Wij moeten zó bidden, dat Jezus kan instaan voor ons gebed. Bidden wordt dan vooral ook vóór-bidden, bidden niet zo zeer voor je zelf als wel voor die anderen, die in nood verkeren. Dus niet: ik wil, ik wil en nog eens “ik zou zo graag willen”. Maar: wát wil je dan ? Want zegt Jezus in Getsemane: niet Mijn wil, doch Uw wil geschiede! Zo is het en blijft het wel mijn gebed, maar aan God is de wijze waarop het vervuld zal worden.

Betekent dat dan, dat we nu maar moeten berusten? Wat is dat trouwens voor een woord, “berusten”? Dat zou in het woordenboek van een Christen eigenlijk niet voor moeten komen! Berusten betekent immers zo veel als geduldig je er bij neerleggen, omdat alles toch komt zoals het komt, als een soort lot of noodlot waar je niet tegenop kunt. Zo mag de Christen toch niet spreken? Wij mogen toch weten, wanneer we bidden in Jezus’ naam, dat ons gebed dan verhoord zal worden?

“Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, als gij de Vader om iets bidt, zal Hij het u geven in Mijn naam.”

Als Hij ’t me niet geeft op de manier, zoals ik me dat had voorgesteld, dan hoef ik niet te vertwijfelen. Want dan doet Hij het beslist op een andere manier, een betere manier voor mij. Zo heeft Hij dat beloofd en daaraan mag ik dus vasthouden. Elke bede in Jezus’ naam zal verhoord worden in Jezus’ naam! Dat is iets anders dan berusting, je er bij neerleggen. Nee, dat is opwekking, vertroosting, activering, zekerheid van het geloof! Daar kunnen we mee verder. Niet bij de pakken neerzitten, maar opstaan en verder gaan en de handen uit je mouwen steken! Want God staat naast ons, in het gebed. Hij luistert naar ons en helpt ons. Wat is dat geweldig! Wij hebben geen statische God, maar een dynamische God! Hij is een Gesprekspartner, Die met ons meedenkt en meebeweegt.

Jezus is bezig de discipelen voor te bereiden op Zijn afscheid. Wij ook staan vóór hemelvaartsdag Hij gaat van ons heen, maar in het gebed zal Hij bij ons blijven en straks in de gave van de Heilige Geest. De Geest leert ons ook te bidden in Jezus’ naam. De naam is in de Bijbel heel belangrijk, trouwens dat geldt voor heel de oude wereld. In de naam schuilt de kracht van iemand, zijn identiteit zouden we tegenwoordig zeggen. Daarom riepen vroeger ook de medicijnmannen en tovenaars iemands naam aan om hem te bezweren en om macht over hem te krijgen. Dat gold b.v. voor vijanden of kwade machten die iemand ziek maken. Misschien schuilt daarin ook wel onze angst om bepaalde ziektes bij name te noemen. En ouderen hebben ook schroom om zich bij de voornaam te laten noemen. Dat doe je alleen als je elkaar goed kent en vertrouwen kunt. In de naam krijgt iemand of iets macht over je!

Zo is het ook bij het aanroepen van Jezus’ naam. In Zijn naam bidden brengt Jezus’ macht over ons. Zijn macht, dat is de macht over de dood en Satanische machten, Zijn heerlijkheid in hemel en op aarde.

Ja maar, zult u zeggen, zó kan ik toch niet bidden? Daarvoor heb ik toch te weinig geloof. Kleinmoedige mensen als wij zijn, laten we ’t toch maar proberen, zo goed en kwaad als het gaat. Voor een goed verstaander is slechts een half woord nodig. En zou God niet zo’n goede Verstaander wezen? Daarom niet versagen, maar gewoon doorgaan met bidden, hoe armelijk uw gebed u ook toe lijkt. Bidden vraagt ook om training, het is dagelijks werk, dagelijks brood.

En als u soms denkt, dat uw gebed waardeloos is, omdat u zelf zo weinig voorstelt, denk er dan aan, dat het vervullen van uw gebed niet in de eerste plaats van u zelf afhangt, maar van God. Niet van wat u voelt of denkt of in de wereld voorstelt, maar alleen van wat Hij beloofd heeft en van hoe Hij over ons denkt.

Daarom nogmaals: niet opgeven, maar blijven bidden! Hij roept het u toe: bidt! En Hij doet er een belofte bij: gij zult ontvangen! Bidt voor vrede in de wereld, bidt voor uw geliefden, kinderen en kleinkinderen, de rouwenden en zieken en voor allen die lijden, de overheid, de koningin, de kerken, de Nederlandse samenleving, Israël en de Palestijnen, onze jongens in verre gebieden, ook voor u zelf, en dat alles in Jezus’ naam. En als u niets weet te bidden, als de woorden u niet over de lippen kunnen komen, zeg dan alleen maar: Jezus, Heer Jezus, Amen.

Nu alleen maar “Amen” zeggen,
al is ’t met gebroken stem;
dan je hand in Gods handen leggen,
op weg gaan, achter Hem.

Nu alleen maar blijven lopen
in  het voetspoor van je Heer;
blijven strijden, blijven hopen,
wachtend op Zijn wederkeer.

Nu alleen Zijn woord vertrouwen:
“Altijd zal Ik met je zijn”;
als een kind je handen vouwen,
Zijn getuige willen zijn.

Al je twijfel af te leggen
en alleen maar “Amen” zeggen.

 (Nel Benschop)

Amen.

Op weg naar hemelvaart

Op weg naar hemelvaart

Johannes 14, 30

“Niet veel zal ik meer met u spreken,
Want de overste der wereld komt
En heeft aan mij niets …”

Wij zijn op weg naar hemelvaartsdag. En weer rijst de vraag: “Waarom is Christus eigenlijk op de aarde gekomen, als Hij ons zo gauw al weer verlaten moest? Was het niet beter, wanneer Hij bij de mensen was gebleven en later gewoon was gestorven?”

HemelvaartWat moeten we daar nu op antwoorden? Natuurlijk had Hij ’t niet hoeven doen. Hij had ook bij Zijn Vader in de hemel kunnen blijven! Ik denk, dat Hij er Zelf voor gekozen heeft om bij ons op aarde te komen. Het was geen dwang, geen noodlot, niet de beslissing van een ander, maar eigen keuze. Ook alles wat Hem in Zijn leven overkomen is, dat heeft Hij Zelf zo gewild. Hij wist wat Hem te wachten stond. We denken dan zoiets als dat Hij dat met Zijn Vader had afgesproken. Hij zou naar de aarde gaan om daar de mensen te redden, te verlossen van zonde en dood. Daarom heeft Hij Zich ook al aan het begin van Zijn optreden door Johannes laten dopen. Want de Doop zoals Johannes dat bedoelde was een belijdenis van je zonde en een bekering tot God. Dat had Jezus niet nodig, maar Hij deed het om naast de mensen te gaan staan, uit solidariteit. De Bijbel zegt het zo: Hij heeft Zich voor ons tot zonde laten maken! Dat heeft Hij Zelf zó gewild. Ook in de woestijn zien we datzelfde. Satan houdt hem alle heerlijkheden van de wereld voor, als Hij hem maar wilde volgen. Maar Jezus doet het niet. Hij kiest voor de minste weg, om martelaar te worden voor Gods zaak. Zo krijgt u vandaag antwoord op uw vraag: “Waarom is Hij eigenlijk op aarde gekomen?”

“En waarom al zo snel weer vertrokken?” Misschien kunnen we het antwoord op die vraag horen in onze tekst. Jezus spreekt Zijn afscheidswoord en zegt dan: “De overste der wereld komt en heeft aan Mij niets.” Het echte lijden moest toen nog komen, maar Hij voelde het toen al aan. Hij hield al rekening met Zijn afgang, met de bittere gang naar het kruis, met het gejoel van de mensen. Het is allemaal Satans werk, dat wist Hij. Hij wist dat Satan onderweg was, Hij komt… .maar het zal Hem niet lukken, Hij heeft aan Mij niets! Jezus weet van de overwinning aan het kruis, van de weg terug naar God de Vader, het Hemelvaartsgebeuren.

Als Zijn taak hier op aarde volbracht is, dan hebben de mensen Hem hier niet meer nodig, Daarom zou Hij de mensen gaan verlaten. Hij wilde Zijn discipelen al daarop voorbereiden. Daarom legt Hij het uit: “De Satan komt en heeft aan Mij niets.”

Dat gebeurde bij de laatste maaltijd voor Zijn dood. Mattheüs vertelt, dat daarbij de lofzang gezongen werd, zoals het nú nog gebruikelijk is in Joodsorthodoxe gezinnen op de vrijdagavond. Met de “lofzang” worden de Psalmen 113 t/m 118 bedoeld. Het zijn Psalmen, die – wist Hij – ook van Hem spreken. In de oude berijming horen we bijvoorbeeld Ps.118 vers.11 zo:

De steen, die door de tempelbouwers
Verachtlijk was een plaats ontzegd,
Is tot verbazing der beschouwers
Van God ten hoofd des hoeks gelegd.

Op ’t moment dat Jezus dát zong, stonden de tempelbouwers al klaar om de hoeksteen als onbruikbaar te vernietigen. Wat moet de Heer geleden hebben, toen de gedachte daaraan door Hem heenging. En toch, Hij wist het: Satan komt wel, maar zal tenslotte toch moeten wijken, Hij heeft aan Mij niets! Wat Hem nog te wachten stond kon Hij aan, omdat Hij het kruis innerlijk al had overwonnen. Bij Zijn Doop, in de woestijn, en in zoveel verzoekingen, waarin Hij geconfronteerd werd met Satans werk. Hij was steeds de sterkste gebleken, met Gods hulp en kracht, en zo kon Hij ook het kruis onder ogen zien. Hij kon het kruis dragen, omdat Hij Satan innerlijk al had overwonnen.

Wij, die Hemelvaart tegemoet gaan, zien daarop terug, op Goede Vrijdag en Pasen. En we vragen ons nog eens af: “Hoe heeft Hij dat toch alles kunnen doorstaan?” Omdat Hij al overwinnaar was, vóórdat Hij overwon!

Waarom is dat bij ons vaak zo anders? Waarom zien wij zo tegen de dingen op? Vooral tegen ernstige zaken zoals ziekte en dood? Hoe komt het toch, dat wij in de levensstrijd vaak onderliggen? Terwijl we toch wel geloven en op Gods hulp vertrouwen? Wij overwinnen niet, omdat we niet vals overwinnaars de strijd ingaan. Wij zijn van meet af aan verliezers. Wij zijn zo, omdat we ons toch niet helemaal aan Christus en Zijn kracht gewonnen kunnen geven. We houden nog te veel aan onszelf vast en zoeken de kracht in onszelf. Daarom kunnen we niet overwinnen. Wij worden alleen overwinnaars “door Hem, Die ons heeft liefgehad”, in Zijn kracht! Maar als wij ons niet eerst aan Hem gewonnen geven, komt die kracht niet in ons en staan wij machteloos tegenover Satan en de machten van de boze. Jezus zegt: Satan heeft niets aan Mij. Maar wij moeten helaas constateren: Satan heeft veel aan ons. Wij zijn zulke zwakke mensen. En het ergste is, dat we vaak al van tevoren overtuigd zijn, dat we ’t zullen verliezen. Eigenlijk onbegonnen werk, een hopeloze strijd. We geven van tevoren al op. We zeggen misschien nog wel: Heer, ik zal U volgen, waar Gij ook heen gaat… Maar als ’t er echt op aan komt, geven we ’t op. Het is eigenlijk alleen uit angst, dat we Hem nog aanroepen.

Maar zó mag het toch in het geloof niet zijn?! Geloof is volledige overgave, zonder voorbehoud. Je vertrouwt volledig op Hem, die de overste der wereld overwonnen heeft en als voltooiing van Zijn werk naar de hemel van God is gegaan om daar Zijn hulp aan ons voort te zetten. Zijn kracht moet in ons komen. Hij zelf moet in ons komen, zegt Paulus. “Ik vermag alle dingen in Hem.” Het is niet voldoende om te zeggen: Ik zal U volgen, Heer. Je moet Hem ook echt toelaten in je leven, zodat Hij de leiding in je leven kan overnemen. Dat kan soms een heel moeilijke gang zijn. Daarom waarschuwt Jezus ons bij voorbaat: “Zou je ’t wel doen, Mij volgen, want weet wel: de vossen hebben holen… maar de Zoon des Mensen heeft geen steen om Z’n hoofd op te laten rusten.”

De zegevierende kracht, die Hij uitstraalt in de feestdagen die achter ons liggen en die op komst zijn, Hemelvaart en Pinksteren, alleen die kracht kan ons ook werkelijk tot overwinnaars maken. Om nogmaals met Paulus te spreken: “Ik vermag alle dingen door Christus, want Christus vermag alle dingen door mij.” Dan zal ’t ook voor ons zo worden, dat we kunnen zeggen: “De overste der wereld heeft aan mij niets”. Meer dan overwinnaars zijn we dan door Hem Die ons heeft liefgehad (Rom.8,37).

Al heeft Hij ons verlaten,
Hij laat ons nooit alleen.
Wat wij in Hem bezaten
Is altijd om ons heen
Als zonlicht om de bloemen
Een moeder om haar kind.
Te veel om op te noemen
Zijn wij door Hem bemind.

Amen

Herdenking

Preek van zondag 7 mei.

“Hij trok mij op uit de kuil van het verderf…”

Psalmen 40, 3a

“Hij trok mij op uit de kuil van het verderf…”

HerdenkingsmonumentWe hebben een week van feest en gedenken achter de rug. Het begon met Koninginnedag, daarna kwam de dodenherdenking op 4 mei en de Bevrijdingsdag op 5 mei. We herdachten, hoe God ons trok uit de kuil van het verderf! Nu al weer 61 jaar geleden.

Ik weet wel, dat u hier in Zeeland al een poosje was bevrijd. De Hongerwinter heeft u ook niet mee hoeven maken. Voor veel mensen in Nederland betekende dat de kuil van het verderf.

Maar u hebt wel de oorlogshandelingen aan den lijve ondervonden. Ik denk aan de begraafplaats in Kapelle, waar Franse jongens begraven liggen, die met ons hebben meegevochten in de meidagen van 1940. Niet te vergeten ook het bombardement op Middelburg en het doorsteken van de dijken op Walcheren. Ook dichterbij is er vreselijk gevochten in het kader van het Schelde-offensief. De kerk van Ellewoutsdijk lag toen bv. midden in de vuurlinie en er bleef slechts een puinhoop van over, zo heb ik me laten vertellen.

We weten waarachtig wel, waar we ’t over hebben, als we over de oorlog praten, of niet soms? Wat een tijd van verschrikking, wat een onzekerheid en vooral ook angst! Wat moest je doen? Openlijk de vijand weerstaan? Saboteren? Onderduikers in huis nemen? Smokkelen? Kon je dat wel met je geloof verenigen? Of golden toen ineens de christelijke wetten van normen en fatsoen niet meer?

De ouderen onder ons weten daarover mee te praten. In de afgelopen week kwamen de verhalen weer los, over huiszoekingen en arrestaties, terechtstellingen, koude en overstroming, bombardementen, beschietingen over de Westerschelde en inundaties. Ook herinneringen aan mensen, die werden opgepakt en weggevoerd, te werk gesteld, gefusilleerd. Maar ook herinneringen aan wondere reddingen en ontsnappingen, verrassende momenten van menslievendheid en samenwerking, solidariteit met elkaar. De hoopgevende berichtgeving van radio Nederland, waar stiekem naar werd geluisterd. Herinneringen aan heldendaden in het verzet, maar ook aan verschrikkelijke mislukkingen, verraad en tweedracht. We denken aan de aanslag op Duitse militairen bij Hoenderloo en de vreselijke represaille van de Duitsers door Putten in de brand te steken en de mannen weg te voeren. Van de meer dan 600 mensen zijn slechts een handjevol teruggekeerd. Wat een herinneringen dragen de ouderen onder ons met zich mee aan eigen tekortkomingen, zwakheid, lafheid, zelfzucht en eigenbelang. Mensen die zich verrijkten en anderen die helemaal te gronde gingen. Herinneringen aan schuld en verblinding. We hoeven het allemaal niet bij name te noemen. We hoeven het ook niet steeds maar weer opnieuw op te halen. We weten het zelf wel. De vijand was niet alleen in de bezetters en in de Jappen, maar ook in ons zelf. Het werd tijd, dat we ook van ons zelf bevrijd werden. En is dat nu eigenlijk niet nòg zo?

“Hij trok mij op uit de kuil van het verderf en uit het slijk van de modderpoel.” Wil dat niet zeggen, dat we bevrijd werden van de last der onderdrukking, maar ook uit de chaos, ontreddering en demoralisering, die zich van ons meester hadden gemaakt? En is dat nu juist ook niet een boodschap voor vandaag? Zeker in de nadagen van het paasfeest? Want we moeten het eerlijk bekennen: de oorlog heeft veel te weeg gebracht, maar helaas de mensen niet veranderd. Bevrijding spreekt van schuld en boete. Nog dagelijks is er oorlog tussen de mensen en vallen er slachtoffers door geweld van aanslagen, onderdrukking en haat. En dat niet alleen ver weg, ver van ons bed, maar ook dichtbij, in eigen huis en kring. We zouden er goed aan doen ook eens binnen in ons zelf te kijken en de hand in eigen boezem te steken.

In Wageningen staat een bevrijdingsmonument van de beeldhouwer Han Richters: een naakte man met ten hemel opgericht hoofd en handen zonder wapen of schild tegen menselijke belagers. Het is een mens in al zijn weerloosheid en kwetsbaarheid temidden van de menselijke chaos. Die mens ben ik, bent u, zijn wij allen. Zo staan wij tegenover God: naakt en weerloos, schuldig aan de chaos die wij van Zijn mooie schepping gemaakt hebben.

DroppingsIn die chaos, in dat dieptepunt van ons bestaan, is de bevrijding gekomen, helaas voor velen te laat. Gelukkig kwam de bevrijding ook voor velen net op tijd. Met het manna, dat in de vorm van voedselpakketten uit de hemel kwam neerdalen kwamen ook de bevrijders binnen: Amerikanen, die tegenwoordig vaak zo verguisd worden, en de Engelsen en de Polen, die we nu liever niet in ons land zien. Het was een bijna ongelofelijk wonder.

“Hij trok mij op uit de kuil van het verderf, uit het slijk van de modderpoel; Hij stelde mijn voeten op een rots, mijn schreden maakte Hij vast. Hij gaf mij een nieuw lied in de mond, een lofzang van onze God. Mogen velen het zien en vrezen en op de Heer vertrouwen!”

Herdenken is ook het aanvaarden van een opdracht: het laten zien en vrezen en op de Heer vertrouwen! Het is een kostbaar geschenk, dat bewaakt en bewaard moet worden. De machten, waarvan we toen bevrijd werden, sluipen immers nog rond in deze wereld. Waakzaamheid is geboden! De methoden, waarvan toen het nazidom gebruikt maakte, zijn nog lang niet uitgestorven. Helaas! Dagelijks horen we van de vreselijkste dingen: moorddadige aanslagen, martelingen, onderdrukking, discriminatie enz. Allemaal signalen die ons waarschuwen: zó moet het toch niet, daartoe werden we toch niet bevrijd? Daarom is het goed dat we blijven herdenken. Om de mensen en ons zelf een spiegel voor te houden: dat we eerlijk moeten zijn en solidair, de naaste liefhebbend, zelfs de vijand liefhebbend. We moeten werken aan een betere wereld. Hoe zei de Bond Zonder Naam het ook weer, zo’n 50 jaar geleden? “Verbeter de wereld, begin bij je zelf.” Daar is geen woord van te veel gezegd. De mens is zo gemakzuchtig. Dat zagen we ook al direct na de oorlog. Nauwelijks was het gevaar geweken en de vijand verjaagd of men dacht alleen weer alleen maar aan zichzelf!

Gemakzucht en egoïsme zijn nóg de grootste gevaren, die een betere wereld in de weg staan. De echte bevrijding moet daarom nog komen: dat we vrij worden van de satanische machten om ons heen, maar ook in onszelf. Je ziet het overal om je heen, in de grote wereld, maar ook in kleine kring en in de kerk: dat mensen zich breed maken ten koste van anderen. Arme landen worden leeggeroofd, de zoveelste wereldhandelsconferentie is weer eens mislukt. Ook in eigen land krijgen de “armen” nauwelijks kansen om er boven op te komen. We spreken wel van zgn. “vergeten groepen” en de “arme kant van Nederland”, maar je merkt nauwelijks dat er iets aan gedaan wordt. Gelukkig zien veel kerken hier weer een bestemming, een nieuwe uitdaging. Zoals het in de eerste Gemeente van Jeruzalem geweest moet zijn: de kerk was er voor de armen en men deelde alles met elkaar. In de oorlog had je dat ook: dat de mensen met elkaar deelden, het weinige dat er nog was. De kerken hadden daarin een belangrijke functie. De kerk was toen ook vrijwel de enige plek, waar vrij en onafhankelijk gesproken werd. Met de moed van het geloof, dat vele predikanten en priesters destijds noodlottig is geworden. In ons land, maar ook in Duitsland. We denken aan een man als Dietrich Bonhoeffer, die nog in de laatste dagen vóór het einde van de oorlog de kogel kreeg. Wat is er van die kerkelijke moed en eendracht over, nu na ruim 60 jaar? Ja, het kerkasiel voor uitgeprocedeerde asielzoekers, zoals we de laatste tijd horen. De kerken in België zijn daarover zelfs in conflict gekomen met hun bisschoppen. En ik was laatst in een Brabantse Gemeente, waar ze voedselpakketten klaar hadden gemaakt voor Antwerpen, voor de mensen aan wie de kerken daar asiel hadden verleend. Dat noem ik nog eens een daad stellen! Dat is gehoor geven aan de opdracht die we meekrijgen bij het herdenken van de bevrijding.

Laten we er voor oppassen dat we vaderlandse liederen en gezangen en psalmen over de bevrijding zingen, zonder er ook zelf gehoor aan te geven! Dan kunnen we voortaan maar beter niet meer herdenken. Holle klanken horen we al genoeg in de wereld. Hij trok ons uit het verderf en Hij doet dat nog en wij moeten dat ook doen. Daartoe heeft Christus ons vrij gemaakt.

Amen.

Dood en leven

“En toen ik Hem zag, viel ik als dood voor Zijn voeten

En Hij legde Zijn rechterhand op mij en zei

Weest niet bevreesd, Ik ben de eerste en de laatste en de Levende,

En Ik ben dood geweest, en zie: Ik ben levend tot in alle eeuwigheid
En Ik heb de sleutels van de dood en het dodenrijk.”

Openbaring 1, 17

“En toen ik Hem zag, viel ik als dood voor Zijn voeten
En Hij legde Zijn rechterhand op mij en zei
Weest niet bevreesd, Ik ben de eerste en de laatste en de Levende,
En Ik ben dood geweest, en zie: Ik ben levend tot in alle eeuwigheid
En Ik heb de sleutels van de dood en het dodenrijk.”

Gilze-RijenIn de weken na Pasen denken we in ’t bijzonder aan de verschijningen van de opgestane Heer aan Zijn jongeren. En we herinneren ons direct Petrus, die in de eenzaamheid werd opgezocht en tot herder over de schapen werd aangesteld. En we denken aan Maria Magdalena, die uit haar verdriet werd verlost, toen zij in de tuinman bij het graf haar Meester herkende. Maria Magdalena, van wie Lucas vertelt, dat zeven boze geesten uit haar waren gegaan. Dat betekent, dat zij een heel zondige vrouw moet zijn geweest, een vrouw met een verleden. En we denken aan Thomas, de twijfelaar, die moest zien en voelen, voordat hij het kon geloven, maar zich daarbij toch zo eenzaam voelde. Wat was hij blij, toen ook hij de Heer zag. Hij jubelt het uit: Mijn Heer en mijn God!

Gelze-RijenAllemaal prachtige verhalen ná Pasen. Ze doen ons goed. Toch houden deze verhalen ook ná de veertig dagen ná Pasen tot Hemelvaart niet op. Wij kunnen zelfs zeggen, dat zij in heerlijkheid nog toenemen. Dan moet ik denken aan Stefanus, de eerste martelaar, die de hemel geopend zag en de Zoon des Mensen staande aan de rechterhand van God. En ik denk aan Paulus, aan wie de Heer verschijnt, toen hij onderweg was naar Damascus om daar de Gemeente te vervolgen. Maar de mooiste van alle verschijningsgeschiedenissen is toch die van Johannes op Patmos. Johannes, de apostel, bevindt zich in een allerminst benijdenswaardige positie. Hij is van alles verlaten, van God en mensen, zouden we kunnen zeggen. Hij is naar het eenzame eiland Patmos verbannen, omdat hij getuigde van het Evangelie. Het lijkt wel alsof het met hem en zijn werkzame leven in dienst van de Heer is afgelopen. Maar dan gebeurt het zo geheel onverwachte: hij ziet een visioen en hij hoort een machtige stem als van een bazuin. Zijn oor vangt duidelijk een boodschap op: wat je ziet, schrijf dat in een boek en stuur het naar de zeven Gemeenten. Daarmee worden de Gemeenten in Klein-Azië bedoeld: Efeze en Smyrna, Pergamum en Tyatira, Sardis en Philadelphia en Laodicea.

Als Johannes zich omkeert om te kijken wie daar zo spreekt, ziet hij zeven gouden kandelaren. Ze staan elk op zichzelf en in het midden staat de Heer. Hij ziet er uit als de grote kandelaar met zeven armen, zoals die vroeger in het tabernakel stond en in de tempel. Dan verschijnt de Heer in volle luister voor hem, Hij draagt een lang gewaad tot aan zijn voeten, met een gouden gordel. Hij heeft zeven sterren in zijn hand en er komt een tweesnijdend zwaard uit zijn mond. Baard en hoofdhaar zijn sneeuwwit precies zoals in het bekende visioen van Daniël. Zijn hele verschijning ademt rust en verhevenheid uit. Hij ziet er uit als een machtige koning. Zijn ogen lichten als een vuurvlam en zijn stem klinkt als een waterval. Geen won der dat de apostel bij het zien van deze hemelse luister vol vrees en beven als een dode aan Christus’ voeten neervalt. Maar dan voelt hij de hand van de Heer op zijn schouder en hoort hij de woorden van onze tekst: Wees niet bevreesd, Ik ben de eerste en de laatste en de levende, en ik ben dood geweest en zie Ik ben levend tot in alle eeuwigheid.

Wat een wonderbaarlijke boodschap! Maar ook: wat een heerlijke troost!

Laten we eens kijken, wat daar gezegd wordt. “Ik ben de eerste en de laatste”. Dat Hij de eerste is, realiseren we ons niet zo. We denken meestal, dat Hij geboren is met Kerstmis. Maar heeft Hij niet van Zichzelf gezegd: Eer Abraham was, ben Ik? Zelfs het woord uit de psalmen: “Eer de bergen geboren waren en Gij aarde en wereld had voortgebracht, ja van eeuwigheid tot eeuwigheid, zijt Gij God” is gesproken met het oog op Christus. Heel de schepping heeft zijn bestaan aan Hem te danken. Hij is de Middellaar. Het Johannes Evangelie begint daar ook mee: Alle dingen zijn door het Woord gemaakt en zonder dit Woord is geen ding gemaakt dat gemaakt is. Met het Woord wordt Jezus bedoeld. Hij is het Woord… zoals Johannes zegt: In den beginne was het Woord. Het Woord dat bij de schepping geklonken heeft.

Gilze-RijenHij is de volstrekte Eerste! Maar Hij is ook de Laatste. Alles is op Hem betrokken, in de wereld en in de tijd. Hij is het einddoel van heel onze geschiedenis! Paulus zegt het zo: in Hem en tot Hem zijn alle dingen geschapen! Alle zichtbare en onzichtbare dingen, die in de hemel en op aarde zijn. Ook ons persoonlijke leven, het heeft zijn oorsprong in Hem en het heeft zijn bestemming in Hem. Zo is Hij absoluut de Eerste en de Laatste! Hij brengt ons tenslotte in de hemel, voor het Aangezicht van God. Hij maakt daarmee alle dingen nieuw.

“Ik ben dood geweest en Ik ben levend geworden tot in alle eeuwigheid.” In het Grieks klinkt het nog heftiger. “Ik werd dood, Ik ging in de dood.” Het staat er zo actief! Niet dat de dood Hem overkwam als een soort noodlot. Nee, Hij ging de dood in, een vrijwillige daad, een persoonlijke wilbeslissing. De strijd met de laatste vijand werd niet geschuwd, maar gestreden. Dat betekent wel, dat Jezus al het afschuwelijke van de dood persoonlijk ervaren heeft. Alles, wat te maken heeft met de vloek van de zonde, de bestraffing van God, het oordeel dat over de mensen gaat. Hij heeft het gedragen, als het lam van God dat de zonden der wereld wegneemt, heel persoonlijk en vrijwillig. Omdat Hij zoveel van ons houdt.

Gilze-RijenIk werd dood, zegt de eerste en de Laatste. Maar zie, nu ben Ik levend. Ik leef en gij zult leven. Tot in alle eeuwigheid. Dat is de zegenrijke boodschap in de nadagen van Pasen. Eeuwenlang scheen de dood het sterkste te zijn. Maar nu is het over en uit met de dood. Eén onmetelijk graf was deze aarde, alle levenden werden onherroepelijk tot doden. Ook Jezus voegde zich bewust in deze rij. Maar toen was het over. Hij was de laatste! Want Hij is de Levende. Hij stond op uit de doden en daarmee heeft Hij de dood gedood. De banden van de dood konden Hem niet houden, want Hij heeft de sleutels van de dood en het dodenrijk. En wie de sleutels draagt, is toch de baas. In de Middeleeuwen was het gebruikelijk, dat een stad, die zich overgaf, op een fluwelen kussen de sleutels van de poorten aan de vijand overhandigde. Zo is het ook met Christus. De dood heeft zich overgegeven. Hij heeft de sleutels ontvangen. En daarom zingen we: Nu jaagt de dood geen angst meer aan! Christus is Heer en Meester in het dodenrijk. Met het dodenrijk wordt de uitgebreide onderwereld bedoeld, zoals men dat in de oudheid zag. Alle overledenen wachten daar op de grote dag, waarop over hun leven beslist zal worden. Elke rechtgeaarde Jood geloofde dat. We horen dit nog terug in de gelijkenis van de rijke man en de arme Lazarus. De rijke man, die zijn leven in weelde heeft doorgebracht en die arme bedelaar Lazarus niet zag staan, wordt nu gebracht naar de plaats van de pijniging. Maar die arme Lazarus wordt gedragen in Abrahams schoot!

Natuurlijk is de dood er nog wel en overal waart hij nog rond, maar zijn macht is hij kwijt. Tenslotte is het de Levende geweest, die de sleutels van de dood in handen kreeg. Nu wordt de poort van het dodenrijk door Hem beheerd. “Ik werd dood en zie, Ik leef tot in eeuwigheid”. Hij laat de mensen binnen in Gods Koninkrijk. Het dodenrijk gaat hier over in het Koninkrijk! En dat geeft ons moed en troost. Het leven kan zwaar zijn, maar één ding zal ons er nooit onder kunnen krijgen: de dood. Het dodenrijk zal de Gemeente nooit overweldigen!

Dat alles heeft de apostel Johannes gezien en gehoord in zijn visioen. Dat mag ook ons brandend visioen zijn, waardoor wij hoopvol en sterk in het leven kunnen staan. Vrees niet. Satan is verslagen. De dood heeft niet meer het laatste woord. Vreest niet, Ik ben de Eerste en de Laatste en de Levende. Ik ging de dood in om uw schuld te verzoenen, maar zie: Ik ben opgestaan en Ik leef tot in alle eeuwigheid. En jullie? Jullie mogen leven met Mij.

Amen.

(Foto’s van de kapel van vliegbasis Gilze-Rijen.)

De Emmaüsgangers

Twee eenzame wandelaars op weg naar het dorpje Emmaüs, net buiten Jeruzalem, hadden gehoord van de vrouwen die Jezus’ graf leeg hadden aangetroffen…

Lukas 24, 13-35

De Emmaüsgangers lijken op ons moderne mensen en omgekeerd wij lijken op hen. De Paasboodschap was voor hen een onverteerbare brok en dat is het voor de moderne mens ook vaak. Met je verstand is dat immers niet te rijmen. De eenzame wandelaars, op weg naar het dorpje Emmaüs, zo’n 12 km van Jeruzalem af, hadden wel gehoord van die vrouwen, die Jezus’ graf leeg hadden aangetroffen. Maar wat zegt dat nou? Vrouwenpraat! En wat hadden zij daar nou aan? Een leeg graf zegt zo weinig. Daarmee hadden zij hun geliefde vriend Jezus niet terug! Zij dachten in stilte aan hem, die zij zo misten en van wie zij zo veel verwacht hadden. En er maakte zich een pijnlijk gevoel van leegte en grote teleurstelling van hen meester. Zo’n gevoel als je wel eens hebt, als alles wat je denkt te bezitten, je plotseling ontnomen wordt, als je bijvoorbeeld ineens ernstig ziek wordt of je baan verliest of in de rouw gedompeld wordt. Of als de bodem onder je voeten wordt weggeslagen en al je illusies je ontnomen worden.

Kunt u die Emmaüsgangers begrijpen? Ja toch, zij waren mensen als u en ik. Ook voor ons is het zo moeilijk een verlies te dragen en tenslotte te aanvaarden. En wij hebben er ook moeite mee de waarheid van de Bijbel te kennen en gelovig te aanvaarden en geloofwaardig te zijn. Er is zoveel twijfel en onzekerheid in ons. En al die wondere geschiedenissen uit de Bijbel staan soms zo ver van ons af, raken zij ons persoonlijke leven nog wel, in deze schijnbaar zo ver van God verwijderde wereld? Wat heeft een wonder in deze materialistische tijd nog voor betekenis? En dan te horen van een wonder, zoals de Emmaüsgangers, en het niet zelf te beleven, maakt een mens alleen maar nog eenzamer, nog mismoediger. Geen wonder, dat de twee mannen op weg naar Emmaüs somber zijn en somber kijken. Het wonder dat aan je voorbij gaat… een leeg graf en een leeg hart… je zou er troosteloos van worden. Is dat ook niet voor veel mensen vandaag de enige ervaring van Pasen? Dan maar liever er op uit, een korte vakantie, naar de bollen, de caravan ingepakt naar het zonnige zuiden.

De twee mannen gaan naar huis, naar Emmaüs. Wat moesten zij verder nog in de stad doen? Zij behoorden tot de bredere discipelenkring van Jezus en hadden met angst en beven de vreselijke gebeurtenis van Jezus’ dood meegemaakt. Zij praten er nog over na. Hoe heeft dit toch kunnen gebeuren? Jezus, die zoveel goeds had gedaan, zieken genezen, doden opgewekt, woorden van God gesproken. Als iemand de beloofde Messias zou zijn, dan toch Hij wel! Uit hun gesprek blijkt, dat zij nog in Hem geloven en elkaar probeerden te troosten. Zij hadden nog zo gehoopt, dat Hij de bevrijding van Israël van zijn vijanden zou brengen. En in plaats daarvan hadden de leiders van hun volk hem een smadelijk einde bereid. Deze woorden laten zien, hoe de beide mannen nog helemaal verstrikt zaten in de gangbare joodse Messiasopvattingen van die dagen: de nationale Messias die het volk zou bevrijden. Van het inzicht, dat juist zijn dood de verlossing van Israël zou brengen, zijn ze nog ver verwijderd. Drie dagen zijn ze nog in Jeruzalem gebleven. Drie dagen immers zweeft de ziel nog rond het gestorven lichaam, zo werd toen gedacht. In die drie dagen kon er nog van alles gebeuren. Pas dan verliet de ziel definitief het lichaam om het aan ontbinding prijs te geven. De mannen hebben drie dagen tussen hoop en vrees geleefd. Even was er nog hoop, toen zij hoorden van de vrouwen die het lege graf hadden aangetroffen. Maar de mannen die er daarna heen gegaan waren, hadden Jezus niet aangetroffen. Dus… loos alarm.

Al pratend kregen Kleopas en zijn vriend gezelschap en zij raken in ernstig gesprek. Dat Lukas de naam van de ene nog weet, Kleopas, zou kunnen betekenen, dat hij zijn verhaal van hem gehoord heeft, dus uit de eerste hand. Het betekent ook, dat deze geschiedenis niet gefantaseerd is, zoals wel eens beweerd wordt. Nee, het is echt waar gebeurd. De levende manier waarop Lukas het ons verteld, laat dat ook duidelijk zien. Hier krijgen we een duidelijk historische glimp te zien van hoe het met de discipelen in wijde kring na die verschrik¬kelijke kruisiging gegaan is: zij leefden tussen hoop en vrees…

Het werd een interessant gesprek, daar op de weg naar het dorpje Emmaüs, waarschijnlijk het huidige Koebebe, dat reeds in de Middeleeuwen de naam Castellum Emmaüs droeg. Die onbekende derde bleek de beide mannen heel wat te zeggen en uit te leggen te hebben. Hij verweet hun niet, dat zij de vrouwen niet hadden geloofd… Nee, het wordt een echt gesprek van hoor en wederhoor, van vraag en antwoord. Geen woordenwisseling, maar een gesprek, waarin mensen nader tot elkaar komen. Een gesprek dat uitnodigt tot bezinning, bezinning op Mozes en de profeten. Daar hadden de discipelen eigenlijk nog nooit zo erg bij stil gestaan, net zo min als wij. Zij waren ook mensen die leefden van de ene dag in de andere zonder zich veel gedachten te maken, laat staan ernstige gedachten. Zij hadden graag geloofd, dat Jezus de Messias was, toen Hij zulke wondere genezingen deed en mooi sprak over God en Zijn Koninkrijk.

Emmausgangers van VelazquesMaar verder hadden zij over Hem eigenlijk weinig nagedacht, ook niet toen Jezus de discipelen er op had gewezen dat Hij lijden moest, en niet een keer, maar verschillende keren. Traag en onverstandig als mensen zijn hadden zij alleen maar aangenomen, wat in hun kraam te pas kwam. Zij hadden er nooit aan gedacht dat de weg tot het licht gaat door volkomen duisternis en dat de diepste beproeving de sterkste aanwijzing is, dat God vlakbij en met u bezig is. Daar hadden zij nooit aan gedacht. U wel? “Moest de Christus dit niet lijden om in zijn heerlijkheid in te gaan? Waar hebben de profeten dan anders over gesproken? Neem Gen.3 vers.15: En ik zal vijandschap zetten tussen u en de vrouw, en tussen uw zaad en haar zaad dit zal u de kop vermorzelen en gij zult het de hiel vermorzelen. Neem Psalm 22, die spreekt in alle toonaarden en tot de kleinste details toe van Mij, in mijn lijden en sterven. Neem Jesaja 53, waar zo intens gesproken wordt over de lijdende knecht des Heren, dat is toch de Messias niet waar?” En zo ging Jezus verder, de ene tekst na de andere, het hele Oude Testament door. Laat toch niemand zeggen, dat het Oude Testament niet op Christus betrokken is! Je hoort dit nog wel eens In de discussie rondom het eerste boek van ds. ter Linde “Het verhaal gaat” was dit een kritisch punt van joodse zijde. Ds. ter Linde zou de oudtestamentische geschiedenissen hier en daar op Christus betrokken hebben. En dat mag niet, want het Oude Testament of de Thora staat op zichzelf. Welnu, Jezus ziet dat in ieder geval anders! En wij Christenen doen er goed aan Hem hierin te volgen. Want anders gaan je ogen niet open voor de betekenis van het lijden. Uit het Oude Testament wordt ons de weg gewezen om te begrijpen waarom de Messias lijden moest tenein¬de onze Verlosser te worden en onze zonden te verzoenen.

Het wordt stil op de weg naar Emmaüs. De klachten van de twee wandelaars verstommem en de leegte in hun hart verandert in een brandende gloed, toen die vreemdeling daar in hun midden hen zo inwijdde in geheimen, die zij met hun verstand misschien nog wel wisten, maar met het hart kompleet kwijt waren geraakt…

En dan aan de maaltijd gaan hun ogen helemaal open, als zij Hem het brood zien uitdelen en de zegen horen vragen. En dan beleven zij het grote wonder, dat het toch waar is: HIJ LEEFT!

Hoe is het mogelijk. God weet het. En nu zij ook, en wij, en al die andere mensen voor wie Lukas geschreven heeft.

Of er iets was in de manier waarop Jezus het brood brak – zij hadden dat al vaker met Hem meegemaakt – of in de intonatie van Zijn stem? Maar die hadden zij toch al uren lang gehoord op hun wandeltocht? Waarom dan toen niet Hem herkend? Of Jezus er anders uitgezien heeft als voorheen en hoe dan, zodat zij Hem niet konden herkennen, wij weten het niet. Allemaal vragen, die ook eigenlijk niet zo van belang zijn. Wat wij echt voor ons Paasgeloof weten moeten, dat horen wij hier. En dat zijn op z’n minst drie dingen.

Ten eerste. Dat Hij bij ons komt, onderweg. Of we nu op weg zijn naar Emmaüs of naar de plaats waar u woont, dat is niet van belang. Mensen gaan op velerlei wegen. Maar dat Jezus bij hen komt en Zelf met ons praat, en onze nood kent en ons troost en ons geloof geeft en de ogen opent voor de echte dingen, die in ons leven van belang zijn, daar gaat het om. Dat moet je overkómen, daar moet je om bidden, en dat kan Hij alleen maar zelf doen in uw leven.

Het tweede punt is -denk ik- dat we open staan voor de Schrif¬ten, om ons geloof te verdiepen, ons door Hem zelf te laten overtuigen, zeker waar het ons Goede Vrijdag- en Paas-geloof betreft, het hart van de Schrift, het hart van het geloof.

Als derde punt zou ik u willen wijzen op de uitnodiging: “Blijf bij ons, want het is tegen de avond en de dag is reeds gedaald.” De mannen waren thuis gekomen. Jezus moest nog verder. Maar de mannen konden niet van Hem scheiden, zo zeer waren zij met Hem vertrouwd geraakt. “Was ons hart niet bran¬dende in ons?” Zij nodigen Hem beleefd maar dringend uit. Zij zeggen: “Het is al donker, blijf toch alstublieft bij ons.”

En de Heer blijft. En als gast neemt Hij de eervolle taak op zich om de maaltijd te openen, het brood te breken en de zegen uit te spreken. En dan opent God hun de ogen en is Hij opeens verdwenen. Hadden zij Hem niet uitgenodigd, was de ontmoeting met de levende Heer aan hen voorbijgegaan, en zaten zij nu nog in diepe rouw. Daarom de vraag aan ons persoonlijk: nodigen wij Hem uit op onze levensweg om bij ons binnen te komen en geven wij Hem plaats aan onze tafel.

Tenslotte: nadat zij de Heer herkend hadden, konden zij niet langer thuis blijven, zij moesten weer op weg gaan, die heel lange weg terug, zij zouden het de anderen vertellen. Hun leven was kompleet veranderd. Niet meer somber en bedroefd maar altijd blijde, zoals Paulus zegt. Nu ons leven nog.

Amen.

Pasen

Pasen

Andere artikelen op deze website over Pasen:

Waarom vieren we pasen eigenlijk?
Geloof, hoop en liefde
Op weg naar pasen
Op weg naar pasen II
Pasen voorbijgaan en voorgaan
Pasen en Pinksteren op één dag
Pasen
Pasen – feest van de opstanding
Pasen. Nieuwe hoop
Toen het begon te lichten
Na pasen

Pasen

Johannes 20, 18

“Maria van Magdala ging heen
en boodschapte de discipelen,
dat zij de Here had gezien
en dat Hij haar dit gezegd had”.

Van de opstanding zelf is niemand getuige geweest. Wat wij erover lezen in de Evangeliën zijn allemaal verhalen achteraf. We zien het lege graf, we horen de boodschap van de engel, maar steeds als het al gebeurd is! Christus Zelf blijft vooralsnog achter de boodschap verborgen. Misschien is het ook wel goed zo. Want zou een mens dat heerlijke licht van de opstanding hebben kunnen meemaken zonder er door verblind te raken? Zou een mens de opstanding van de Levende hebben kunnen zien zonder zelf te worden als een dode? Zoals de soldaten bij het graf, toen de aarde ging beven en het helaal donker werd?

De opstanding is in het geheim gebeurd, zonder dat er mensen bij waren. Natuurlijk vinden wij dat wel jammer, want nu zijn er mensen die zeggen dat het nooit gebeurd kan zijn. Als we ooggetuigen hadden gehad, dan hadden we die er op aan kunnen spreken en het had ons meer zekerheid gegeven. Maar nu moeten we het doen met verhalen achteraf. Toch zijn die verhalen ook niet niets! Ze zijn niet uit de lucht gegrepen. En ze vertellen heel realistisch wat er gebeurd is, over het lege graf en de boodschapper van God die het uitlegt. Daardoor ontstaat toch maar een hele beweging van mensen, die zijn gaan geloven dat Jezus leeft, dat het met Golgota niet voorbij was, die droom van de komst van Gods Rijk op aarde. Integendeel: dat het daarmee pas begon! Het leven mag dóórgaan. De dood heeft niet het laatste woord. Ongelofelijk! Dát te mogen geloven!

Maria Magdalena komt voor de tweede keer bij het lege graf. Ze heeft de discipelen al verteld, wat zij gezien heeft en Petrus en Johannes zijn al komen kijken. Als deze weer teruggaan naar de stad, blijft Maria huilend achter. Ze staat verloren bij het lege graf en moet wel gedacht hebben, dat het lichaam van Jezus door iemand is weggehaald of door een wild dier is verscheurd. Terwijl ze daar zo staat werpt ze een blik naar binnen en ziet tot haar grote verbazing twee witgeklede engelen aan hoofd en voeteneinde van de stenen bank zitten, waarop het dode lichaam van Jezus had gelegen. Zij vragen haar, waarom zij zo huilt, en zij klaagt hen haar nood: “Ze hebben mijn Heer weggenomen en ik weet niet waar zij Hem hebben neergelegd.” Als zij zich omdraait ziet ze Jezus staan, maar zij weet niet dat Hij het is. Misschien is het wel de tuinman, denkt zij. Zou die het lichaam weggehaald hebben? Daarom smeekt zij hem de plaats te zeggen, waar hij het lichaam heeft neergelegd, zodat zij het kan gaan halen en ergens anders kan bijzetten. Nu spreekt Jezus haar aan met haar naam: “Maria!” Een schok ging door haar heen, zij herkent Hem direct aan Zijn stem en roept uit: “Rabboeni!” En zij valt voor Hem neer en pakt Hem bij de voeten, maar Jezus weert haar af. “Raak Mij niet aan” zegt Hij. “Houd Mij niet vast, want Ik ben nog niet tot de Vader opgestegen. Ga echter naar Mijn broeders en zeg tot hen: Ik stijg op naar Mijn Vader en uw Vader en Mijn God en uw God.”

Zó luidt in alle eenvoud het Paasevangelie van Johannes.

Maria was in haar droefheid verblind. Dat kan droefenis doen. Je hebt nergens anders meer oog voor. Het hamert in je hoofd, je ogen schieten steeds weer vol… Zó was het met Maria gesteld. Wat moet deze vrouw veel van haar Heer gehouden hebben! Vier maal wordt er in deze korte episode op haar huilen gezinspeeld: 2 keer door de Evangelist Johannes, 1 keer door de engelen en 1 keer door de zogenaamde tuinman. Wanneer je er zo aan toe bent, begin je steeds opnieuw te huilen, als iemand je aanspreekt. U kent dat wel. Je kunt er gewoon niet mee ophouden. Je ziet alleen maar dat éne voor je, waar je zo’n verdriet van hebt. Maria ziet het lege graf, dat haar herinnert aan al die ellende van Golgota, dat ze haar Heer gedood hebben.

Het graf is er een bewijs van, dat haar Heer er niet meer is en dat alles waarop ze gehoopt had is weggevaagd. Dáár, in dat graf, ligt Jezus in, haar Heer en Meester, van Wie ze zoveel verwacht had. De Heerser der wereld, maar deze Heer is nu gebonden door de dood, machteloos… Zij kon nog niet zingen zoals wij:

‘k Lag machteloos gebonden,
Gij komt en maakt mij vrij…

Wie kan dat ook, getroffen door de dood, die zó verschrikkelijk ontluisterend en mensonterend komt?

Ze hebben Hem ergens neergelegd. Zelfs dát is haar ontnomen: de plek van Zijn begrafenis. Elke hoop ontbreekt haar nu. Ze is helemaal op haar zelf teruggeworpen, op haar eigen ellende. Alles draait om haar eigen “ik”. Hoor maar hoe ze spreekt: “Mijn Heer, ik weet niet, ik zal…”. De omgeving verbleekt tot een onpersoonlijk “ze”: “ze hebben weggenomen, ze hebben neergelegd”. Maria neemt eigenlijk niemand meer waar. Engelen die haar aanspreken hadden net zo goed mensen kunnen zijn. Zij had geen oog voor hen. En Jezus Zelf? Die verslijt ze voor de tuinman!

Maria leeft in een roes. Jezus roept haar daaruit wakker, door alleen haar naam te zeggen, precies zoals dat kan gebeuren bij een slaapwandelaar. Zij hoort eigenlijk niet eens haar naam, het is de stem die spreekt, die haar wakker schudt. Toen kwam zij uit haar zelf en tot de Ander. En zij schreeuwt het uit: “Rabboeni! Meester!”. En alles wat zij met haar Heer beleefd heeft trilt mee in de intonatie van haar stem. Opeens is zij weer zich zelf. De Meester roept en zij krijgt haar identiteit terug. Zij weet weer wie ze is en wat ze doen moet en haar huilen houdt op, zij knielt neer en kust de voeten en knieën van haar Heer.

“Raak Mij niet langer aan, houd Mij niet langer omkneld” zegt Jezus tegen haar. Hij duwt haar zachtjes van Zich af. “Ik ben nog niet opgenomen, Ik moet nog verder naar Mijn Vader in de hemel. Mijn taak is nog niet helemaal volbracht en de jouwe ook niet, Maria.”

Maria krijgt een nieuwe taak toebedeeld: om te gaan naar de discipelen en alles te vertellen wat ze gezien en gehoord heeft.

“En Maria van Magdala ging heen en boodschapte de discipelen, dat zij de Heer had gezien en dat Hij haar dit gezegd had.”

Staakt uw rouwen, Magdalena! Je bent een nieuw bevrijd mens geworden, het léven bloeit weer open, je hebt de Heer gezien en gehoord. Je hebt een opdracht ontvangen. En zij zal niet de enige zijn, die dat is overkomen. Dat je leven als ’t ware wordt gered door het ontvangen van een opdracht. Dat je uit een verlammende droefheid mag ontwaken om ’t leven nieuw te ontvangen. Er openen zich nieuwe levenskansen door aan de ontvangen opdracht te gaan werken. Daarin ligt een troost, de troost van de gehoorzaamheid. Daarin ligt ook een zegen, de zegen van de arbeid: dat je van je zelf leert af te zien en beschikbaar wordt voor de ander, de opdrachtgever. Eindelijk houdt het op, dat gedender in je hoofd, dat voortdurende cirkelen rond de vraag naar het “waarom ?”, de tranenstroom die maar niet wil stoppen… In het vervullen van de nieuwe opdracht wordt Maria van zich zelf, van haar angst en droefheid en rouw en egocentrisme bevrijd. In de overgave aan haar taak vindt zij een nieuw stuk leven voor haar zelf en ook voor anderen. Zij zal de ander in zijn of haar nood gaan ontdekken, zoals zij ook zelf die nood zo goed gekend heeft. Zij wordt een wegwijzer naar de Opgestane Heer, de eerste vrouw die het Paasevangelie de wereld indraagt. Zij was een vrouw met een verleden, van wie de Heer zeven bode geesten had doen uitvaren… Zij wordt nu een vrouw van het heden en van de toekomst!

Amen.

Gemeenschap onder het kruis

Gemeenschap onder het kruis

Johannes 19, 26

“Vrouw, zie uw zoon; man, zie uw moeder…”

IsenheimDeze tekst is wel het meest persoonlijke woord van Jezus aan het kruis. Hij heeft het gesproken tot twee mensen, die Hij erg lief had: Maria, Zijn moeder, en Johannes, Zijn lievelingsdiscipel. Het is een intiem gebeuren en eigenlijk staan wij daar een beetje buiten. Toch denk ik dat dit persoonlijke woord van de Heer ook ons iets te zeggen heeft. En dat heeft te maken met wat er eigenlijk gebeurt: dat Jezus twee mensen op elkaar wijst en zo gemeenschap sticht onder het kruis. Dat wil naar ons toe zeggen: zo moeten jullie ook doen! Jullie moeten ook zorg hebben voor elkaar en een gemeenschap vormen.

Wat is er gebeurd? De nieuwsgierige massa is uit elkaar gegaan en het is stil geworden daar bij het kruis. Enkele getrouwen zijn nog overgebleven. Zij kunnen nu dichter bij komen. Dáár staat Maria, de moeder. Zij kan haar kind niet helpen. Wat zal er op dit uur door het moederhart zijn heengegaan? Wat heeft zij allemaal al niet met Hem doorgemaakt? Misschien denkt zij wel terug aan het moment, dat Hij als twaalfjarige jongen in de tempel was, terwijl zij Hem overal zochten. “Ik moet toch bij m’n Vader zijn” had Hij toen gezegd. Zij had dat toen niet begrepen. En ook vele keren daarna was het zo, een moeder die bezorgd is voor haar kind. Maar Jezus zei: “Mijn moeder en mijn broers zijn diegenen, die Gods Woord horen en doen.” Hij kon niet helemaal haar kind zijn zoals zij zo graag gewild had. En nu beleeft zij dit einde. De Zoon is Zijn ondergang tegemoet gerend en sterft nu de schandelijke kruisdood. Heeft zij aan het woord van de oude Simeon in de tempel gedacht: “Een zwaard zal door uw ziel gaan”? Ja, dat gebeurde nú, een zwaard ging door haar ziel, zij was verscheurd door bittere smart.

Jezus ziet Zijn moeder en is begaan met haar. Ondanks de ellende, die Hij Zelf moet ondergaan, heeft Hij nog oog voor anderen om Hem heen. Hij weet, wat Maria in heel haar leven heeft moeten dragen als Zijn moeder. Hij ziet, hoe zij lijdt, nu in dit verschrikkelijke uur van afscheid. En Hij kijkt haar aan en wil haar helpen. Dan ziet Hij ook Johannes, de discipel die Hij zo liefheeft, vol verdriet. En Hij wijst ze op elkaar: “Vrouw, zie uw zoon; Johannes, zie uw moeder.”  Hij verbindt twee mensen aan elkaar. Mensen, die steun nodig hebben, omdat zij Iemand, van Wie zij veel hielden, moesten gaan missen. Zij staan onder het kruis en krijgen ook zelf een kruis te dragen. Daarom schenkt Jezus hen nog tenslotte Zijn laatste troost. Ontroerend is, hoe Matthias Grünewald dit heeft uitgebeeld op zijn altaarstuk te Isenheim bij Colmar in de Vogezen. (Klik hier of op het plaatje bovenaan voor een grotere afbeelding van het gehele altaar.) Maria dreigt te bezwijken onder haar verdriet, maar Johannes vangt haar op. Maria Magdalena ligt geknield onder het kruis, terwijl aan de andere kant Johannes de Doper met een lange vinger op Jezus wijst. Het lam aan zijn voeten  vertelt als ’t ware, dat Jezus het lam Gods is, dat de zonden der wereld wegneemt. Precies zoals Johannes in het begin van Jezus’ optreden al had verkondigd.

Maria had de confrontatie met dit grote verdriet natuurlijk kunnen ontwijken. Wij hadden er begrip voor gehad, wanneer zij was thuis gebleven. Maar dan? Stel, dat zij er niet bij geweest was, had zij dan deze troost gevonden? Was dan deze gemeenschap met de discipel Johannes ontstaan? Haar hele verdere leven heeft zij die steun ontvangen… Hoe eenzaam was zij anders geweest! Maar zij vindt die troost en die steun onder het kruis. En dat heeft ons veel te zeggen! Omdat zij dáár nog waren, Maria en Johannes, heeft hun leven nieuwe betekenis gekregen. De anderen, die weggegaan waren, hebben die kans gemist. Jammer.

In de tijd, waarin wij leven, is dit meer dan ooit nodig. Dat je elkaar vastpakt en vasthoudt onder het kruis. Wanneer een moeder bezorgd is om het leven van haar kinderen, wanneer ziekte of een lichamelijk of geestelijk gebrek een mens een kruis te dragen geeft, wanneer  geloofstwijfel en moedeloosheid een mens onder het kruis brengen, wat hebben we dan een helpende hand nodig of een troostend woord. Wat staan we dan dicht bij Maria en Johannes onder het kruis van Jezus. Ook wij mogen dan onze ogen opheffen tot Hem, Die daar hangt voor ons. En wij mogen Zijn woord horen: “Vrouw, zie uw zoon; man, zie uw moeder”.

Ook vandaag laat de Heer geen mens alleen. Hij weet voor iedereen de juiste Johannes te vinden en de juiste Maria, om gezamenlijk het kruis van het leven te dragen. Hij heeft ons b.v. in een Gemeente geplaatst, waar Gemeenteleden die functie van Maria en Johannes overnemen. De Heer Zelf deelt hen die functie toe! Meer dan ooit moeten wij daar oog voor krijgen. Een Gemeente bestaat uit mensen, die gemeenschap bedrijven, die oog hebben voor elkaar, die kunnen delen en troosten. De Kerk is er om naar de armen toe te komen. En arm is niet alleen de mens, die materieel te kort komt, maar in onze tijd vooral ook de mens die geestelijk te kort komt. Mensen die zich eenzaam en verloren voelen in die vermaterialiseerde wereld van nu. Mensen die op zoek zijn naar een beetje houvast en steun! De Gemeente moet op zoek gaan naar die mensen! Jezus wil ons met die mensen samen brengen. “Zie uw moeder, zie uw zoon”.

Daar zit een opdracht in! Johannes wordt geroepen tot dienst. Hij moet voor Maria gaan zorgen zoals een zoon voor zijn moeder. Hij heeft dat met vreugde gedaan. Er staat niet voor niets: “En van dat uur af nam de discipel haar bij zich in huis.”In deze eenvoudige zin is het heel grote uitgesproken, dat de discipel zijn plicht gaat vervullen, welke hem onder het kruis op de schouders werd gelegd. Het was een opdracht, maar het werd ook zijn levensvervulling. En nogmaals: hij vond dit geluk alleen onder het kruis. Als hij net als de anderen was weggelopen, had hij nooit deze zegen en deze levensvervulling ontvangen! En dat geldt ook voor ons. Het is daarom goed, dat er elk jaar weer een periode is, waarin over het kruis gesproken wordt. Want wie daar, onder het kruis van de Heiland, samen komt, ontvangt zegen en kracht om zijn eigen kruis te kunnen dragen. En kruisdragers helpen anderen, die ook een kruis te dragen hebben. Je hebt elkaar zo nodig! De verdrietige Johannes wijst Jezus op de lijdende Maria, door wier hart op dit moment een zwaard gaat. En omgekeerd wijst Hij de verdrietige moeder op die man naast haar, die Jezus zo liefhad.

Zo komen we bij echte gemeenschap terecht. Die is soms ver te zoeken. Helaas, ook in de kerk. Wij gaan immers meestal zo naast elkaar verder, zonder ons eigenlijk veel om elkaar te bekommeren. Iedereen meent, dat hij met zichzelf genoeg heeft te doen ook zelf al genoeg te dragen heeft. Maar dan treft ons het woord van Jezus: “Kijk eens naar uw broeder, uw zuster, uw mede-kerkgenoot.” Hoeveel wordt er niet geleden, ook vlak bij u misschien, ook zonder dat het direct zichtbaar is. Mensen laten dat niet altijd blijken. Men schaamt zich er voor. Maar wat gebeurt daar allemaal achter die gesloten voordeuren? Hoeveel zijn er niet depressief, tot stervens toe, hopeloos met het leven in de knoop, geen zicht meer op een betere toekomst, geen mensen om naar om te zien, geen liefdevolle “mantelzorgers”? Kijk de mensen gerust maar eens aan, hoor naar hun klachten, als zij ze tenminste durven uiten, doe er wat mee: “mevrouw, dat is iemand die u nodig heeft; meneer, voor haar kunt u iets betekenen!

Dat wil de kerk ons in deze tijd eigenlijk voorhouden: je kunt niet onder het kruis van de Heiland staan, alleen in gedachten aan je zelf. Jezus eist iets van ons: doe er wat mee, help elkaar, zorg voor elkaar, laat er gemeenschap zijn!

Mensen zoeken velerlei gemeenschap. Je hebt allerlei verenigingen, in de sport, de cultuur, Lions-club, Rotary enzovoort. Vaak hangen ze als los zand aan elkaar. In de kerk is dat precies zo. Je hebt grote verschillen tussen de Gemeenten. Maar er bestaat geen gemeenschap, die zo vast is gegrondvest, als de gemeenschap onder het kruis. Zij is in de storm beproefd, ontstaan door Hem, die ons aan elkaar verbonden heeft, onze Heer en Heiland aan het kruis. Daarom kan niets ons zo zegenen als het kruis in ons leven, dwz als het echt kruis is, als het onder het kruis van Jezus Christus gedragen wordt.

Zó moet Zijn kruiswoord bij ons blijven en met ons gaan: “Vrouw, zie uw zoon; man, zie uw moeder”.

Amen.

Matthäus Passion

Matthäus Passion

Mattheüs 26, 36-46

Geerteskerk KloetingeJezus bidt in de hof van Getsemane. Er zijn vreselijke dingen gebeurd en er staan nog ergere dingen te wachten…

Na het laatste samenzijn in de Opperzaal, waar zij paasmaal en afscheidsmaal beide gehouden hebben, gaat Jezus met de overgebleven elf discipelen naar Getsemane, een mooie olijvenboomgaard even buiten Jeruzalem. Hier aangekomen worden acht discipelen achter gelaten: “Gaan jullie hier maar zitten, terwijl Ik verder ga om daar te bidden.” Drie discipelen gaan met Hem mee, de drie die al eerder grote werken hadden gezien, zoals de verheerlijking op de berg, toen Jezus samen met Mozes en Elia Gods heerlijkheid mocht ontvangen en door God Zelf de Zoon werd genoemd, in Wie God welbehagen had.

Geerteskerk KloetingeVol spanning gingen zij samen verder. Natuurlijk waren de drie discipelen benieuwd, wat er nu weer zou gaan gebeuren. Zou hun Heer weer verheerlijkt worden? Nee, dat gebeurde niet, integendeel. Zij kwamen in angst en verschrikking terecht. Jezus zegt: “Ik ben bedroefd en bang…” Jezus is zo echt mens als wij. Hij kon ook bang zijn voor wat er ging gebeuren. Hoe vaak zien mensen niet op tegen de toekomst? Angst voor de dood, voor pijn en lijden, allerlei verschrikkingen die je te wachten staan. Angst ook om voor God te moeten verschijnen, het alléén staan voor God. Zó voelde Jezus dat op dit moment. En Hij huiverde.

Geerteskerk KloetingeNu ging het gebeuren en Hij keek om Zich heen. Hij ziet die drie mannen, die nog bij Hem waren gebleven, maar die Hem tenslotte ook niet zouden kunnen helpen. Hij weet, dat zij niet dragen kunnen, wat Hij dragen moet: de volle verschrikking van een mens vóór God. En toch – in Zijn angst- vraagt Hij: “Blijft hier en waakt met Mij”. Laten ze er toch tenminste bij zijn, dat geeft nog wat troost! Dat is toch ook het minste wat mensen kunnen doen: er bij blijven, niet weglopen, als de ellende over een ander komt.

“En Hij ging een weinig verder…” Lukas spreekt van een “steenworpafstand” (22,41). Het is genoeg, als Petrus, Johannes en Jacobus op afstand met Hem meeleven. Intussen gaat Hij wel verder, de diepte in, de verschrikking en het lijden tegemoet. Dan valt Jezus neer ter aarde, Hij ligt in het stof, waaruit Hij voor ons mensen genomen is om mens te zijn op aarde. Zoals Willem Barnard onder woorden bracht in Gezang 172:

Een mens te zijn op aarde
In deze wereldtijd,
Dat is de dood aanvaarden,
De vrede en de strijd,
De dagen en de nachten,
De honger en de dorst,
De vragen en de angsten,
De kommer en de koorts.

Geerteskerk KloetingeEn Hij bidt: “Vader, mijn Vader! Moet het dan zo? Wie kan dat dragen? Moet ik die dodelijke beker dringen? Wat wilt U toch?”  Wat een worsteling! Geen mens houdt dat uit: bewust alléén in het lijden voor God te staan. Zelfs Jezus had daar moeite mee. En weer keert Hij Zich om, een menselijk gezicht te zien, voor een ogenblikje maar, iemand die met je mee-lijdt. Maar dat gezicht is er niet: de discipelen zijn in slaap gevallen. Zelfs deze drie, Zijn meest getrouwen! Dan nóg is de Heer met hen begaan: “Slaapt nu maar en rust.” Toch is het erg, dat mensen zo gemakkelijk hun ogen kunnen sluiten voor dingen, waarbij je juist de ogen open moet houden. Dat je zo gemakkelijk je over kunt geven aan gevoelens van slaap en eigen zwakte, in plaats van je te vermannen en waakzaam te zijn. Zou dat ons ook kunnen overkomen? Ik ben bang van wel!

Dan keert Jezus Zich weer om. De hel breekt over Hem los. Tenslotte geeft Hij Zich over: “Uw wil geschiede”. De Heer zoekt alleen de wil van God, de Vader. Niet Ik, maar Gij… Ik ben gekomen om Uw wil te doen. Dat wil geenszins zeggen: laat het dan maar gebeuren, om Gods wil. Een soort fatalisme: Er is toch niets meer aan te doen! Nee, er staat: “Moge Uw wil geschieden, Ik ben bereid.” Hij geeft Zich helemaal over in de handen van de Vader. En wij? Wij mogen verder slapen, vertrouwend op Hem, Die daar in onze plaats het lijden en de dood op Zich neemt.

Geerteskerk KloetingeEerst worden wij nog geroepen om waakzaam te zijn, voor elkaar te waken en te bidden. Maar als ’t er op aankomt, is ’t alleen Jezus’ waakzaamheid die ons redt. Daarop kunnen wij gerust zijn. Maar wat was dat ook moeilijk voor Hem! Niet alleen wij mensen, u en ik, hebben te worstelen met het lijden, maar ook de Zoon des Mensen, de Zoon van God. Dat kan ons ook moed en troost geven om vol te houden. In het Johannes Evangelie staan de bekende woorden: “Nu is mijn ziel ontroerd, en wat zal Ik zeggen? Vader, verlos Mij uit dit uur” (12,27). Jezus is ontroerd, Hij is uit Zijn evenwicht, Hij is aangeslagen, precies zoals wij dat ook kennen, als de lijdenstijd in ons leven komt. Daar raak je goed van in de war. Je komt overhoop te liggen met je leven, met de mensen om je heen, met de zekerheid van het bestaan, je toekomst; kortom: je ligt overhoop met je zelf. Bij Jezus is het ’t heel bijzondere uur, het uur waarvan Hij weet dat het komen MOET, het uur van het lijden óm en vóór de mensen, Gods uur van verzoening. Hoe onbegrijpelijk ook dat Gods uur voor Jezus het lijdensuur moet zijn, Hij weet er van en huivert er voor, even maar, toch heel intens. Doodsangst overvalt Hem. Hier staat de Machtige, de Zoon van God, heel dicht bij ons sterfelijke mensen. Wat een geweldige troost om dat te mogen weten! Niet, dat het ons lijden opheft, maar het wordt er wat dragelijker door, wanneer je weet dat je daarin niet alleen staat. Niet voor niets gaan er elk jaar weer duizenden mensen naar een uitvoering van Bach’s Matthäus Passion toe. Om datzelfde te ervaren: dat Jezus door de doodsangst heen moest gaan, en dat in onze plaats!

Geerteskerk KloetingeEen mens te zijn op aarde
in deze wereldtijd
is leven van genade
buiten de eeuwigheid,
is leven van de woorden
die opgeschreven staan
en net als Jezus worden
Die ’t ons heeft voorgedaan.
  (Gez.172, 1)

Amen

Jezus en Judas

Wie was Judas en waarom verraadde hij Jezus? Wat weten wij eigenlijk van precies Judas af? Veel wordt er niet over hem in de Evangeliën verteld…

Lukas 22, 21

“Doch zie, de hand van hem, die Mij verraadt, is met Mij aan de tafel.”

Laatste avondmaalJezus en Judas samen aan de tafel, dat moet toch voor de Heer heel wat geweest zijn. En toch zegt Hij: ik heb vurig begeerd dit Pascha met u te eten. Hij heeft er naar uit gezien. Ik denk: om nog eens voor de laatste keer met Z’n discipelen samen te zijn. Samen eten heeft iets vertrouwds, iets gezelligs ook. Daar had Jezus blijkbaar ook behoefte aan, net als wij. En Hij wist, dat het voor het laatst zou zijn. Daarom zag Hij er intens naar uit. Vandaar dat er staat, dat Hij het vurig begeerd had. Maar, je vraagt je af, hoe kan dat nou? Met zo’n man als Judas er bij? Jezus kende Judas, door en door, en Hij wist dat deze Hem zou gaan verraden. Hij zegt het ook, onomwonden: “Zie, de hand van hem, die Mij verraadt, is met Mij aan de tafel”.

Nogmaals: dat moet voor de Heer toch heel wat geweest zijn! Zeker, in het Midden-Oosten, waar samen eten nog een echt intieme bezigheid is. Trouwens, je ziet het ook hier, bij ons, in de omgeving van Rotterdam, op een mooie zomerse dag. Dan komen de Marokkaanse en Turkse families naar buiten om in het park of een recreatieterrein te gaan picknicken. Dat is een feestelijk gebeuren, waarbij iedereen vriendelijk wordt uitgenodigd om mee te doen. Bij Jezus was dat zeker ook zo, alleen die Judas er bij… En toch nodigt Hij hem ook uit! Waarom had Hij hem niet weggestuurd, vriendelijk maar toch resoluut: Nee Judas, jij hoort er niet meer bij, want Ik weet wat jij van plan bent. Hier hoor je niet meer, ga maar naar je vrienden in de Hoge Raad.

Ach, wat weten wij eigenlijk van Judas af? Veel wordt er niet over hem in de Evangeliën verteld. Hij was bij de aanstelling van de 12. De Heer had hem nota bene Zelf uitgekozen! Hij moest mee het Evangelie uitdragen. Hij wordt er ook op uitgestuurd in Mattheüs 10. Judas gaat samen met Simon de Zeloot… Hij heeft dus ook het Evangelie verkondigd en in de naam van Jezus zieken genezen en duivels uitgedreven. Dan horen we nog over hem bij de zalving van Betanië.

Dan is hij al opgeklommen tot penningmeester van de groep. Een beetje narrig zegt hij dan: “Waarom is die zalf niet verkocht? Het had wel 300 penningen opgebracht, die aan de armen gegeven hadden kunnen worden”.

Dan gaat het van kwaad tot erger. We kennen dat wel. Straks zien we hem gaan naar de Joodse Raad: “Wat willen jullie mij geven, als ik jullie de Meester in handen speel?” Het wordt afgemaakt op 30 zilverlingen, een hand vol geld voor een mensenleven. Nu zit hij hier aan tafel met Jezus en straks horen we nog van hem, hoe hij als leider van een bende Jezus gevangen neemt. Tenslotte zien we nog zijn vreselijke einde: hij hing zich zelf op… Dat is alles, meer weten we niet van hem.

Jezus en JudasJe vraagt je af: hoe is die Judas toch in zo korte tijd zo veranderd? Eerst was hij toch een oprechte discipel net als de anderen? Had Jezus Zich dan in hem vergist? Of moeten we zeggen, dat het zó gebeuren moest? Dat Judas van Godswege was voorbestemd? Ik vind dit een gevaarlijke gedachte, want dat zou betekenen dat hij er toch eigenlijk zelf niets aan kon doen. Zo kan elke zonde wel vergoelijkt worden, door te zeggen: God zal er wel een bedoeling mee gehad hebben, anders had Hij het wel verhinderd. Nee, zó werkt dat niet. Judas was een mens als u en ik. Judas’ zonde was niet anders dan onze zonde, zoals mensen nu een keer zijn en kunnen veranderen. Natuurlijk was Judas eerst best een fatsoenlijk mens, door Jezus geïnspireerd. Misschien dacht hij ook wel door Jezus vooruit te kunnen komen, maatschappelijk en financieel. Bij de andere discipelen was dat misschien ook wel zo. In ieder geval krijgen we niet de indruk, dat ze aan Judas iets bijzonders zagen. Toen Jezus zei: “één van jullie zal Mij verraden” vroegen de discipelen één voor één : “Ben ik ’t soms, Heer?” En niemand wees met het vingertje naar Judas: die zal het wel zijn! En zelfs toen Jezus de verrader aanwees en zei: “Wat je moet doen, doe het vlug!” had niemand argwaan. Ze dachten gewoon, dat hij als penningmeester iets doen moest. Misschien aan één van de armen iets moest geven. En wat Judas bij de zalving zei, legden ze ook in die richting uit: wat was hij toch bezorgd voor de armen! Waarschijnlijk waren zij het dan ook met hem eens.

We weten niet veel van Judas. Maar over wat we van hem weten komt het beeld tevoorschijn van een wat eenzelvige, stroeve en norse man. Een man, die ook een beetje eerzuchtig lijkt en dominant, en zeker niet dom. Veel vrienden zal hij niet gehad hebben. Hij is de enige Judeeër in de kring van de discipelen, de anderen zijn Galileeërs. En u weet wel, dat het tussen die beide groepen niet zo boterde. In de ogen van de Judeeërs waren Galileeërs heidense mensen! Judas zal zich in de kring van die ruwe vissers “uit het achterland” dan ook wel niet zo thuis hebben gevoeld. Hij voelde zich beter, beschaafder en zeker ook veel geloviger en godsdienstiger dan dat ruwe stel! Jezus had dat natuurlijk al lang aangevoeld en had hem misschien juist daarom het penningmeesterschap van de kring gegeven, om hem er bij te betrekken en zeker niet achter te stellen.

Evenals de andere discipelen heeft Judas ook zijn aardse Messiasverwachtingen. Sterker nog, denk ik, omdat hij Judeeër is. Het volk van Judea gelooft immers heel sterk in het herstel van de troon van David in Jeruzalem. De Messias zal die brengen! Eens… als de Messias komt… dat zal me een dag zijn! En Judas wil daar natuurlijk graag bij zijn. Hij loopt daar eigenlijk al een beetje op vooruit! Dat Jezus de Messias was en dan ook als aardse koning moest gaan optreden, was voor hem duidelijk. En als ’t niet goedschiks ging, dan maar kwaadschiks. Zo stuurde Judas op een botsing met de Joodse machtshebbers aan met de gedachte, dat het dan wel zou komen! Dan zou Jezus wel laten zien wie Hij was: de machtige koning, zoals de profeten dat beloofd hadden. Judas rekende vast en zeker op Jezus’ uiteindelijke overwinning. Maar dat gebeurde niet. En het is begrijpelijk, dat Judas heel erg teleurgesteld was. Hij zag ’t niet meer zitten en beroofde zich zelf van het leven. Het ging Judas niet om het geld, want dan had hij wel veel meer gevraagd. Nee, hij had zijn geloof verloren en daarmee ook zijn toekomst… En zo was liefde tot haat geworden!

JudasWe lezen bij Mattheüs een merkwaardig woord: “Toen heeft Judas, ziende dat Jezus veroordeeld was, berouw gehad en zich zelf opgehangen.” Alle hoop was nu vergaan. Zijn leven had ook geen zin meer. Al zijn mooie plannen zijn n u de bodem ingeslagen, nu Jezus veroordeeld is. Van zijn gedroomde Koninkrijk komt nu niets meer terecht. Zou het niet zó geweest zijn? Mensen doen soms rare dingen, als ze teleurgesteld zijn. Hoe velen benemen zich niet het leven uit frustratie, omdat het niet gegaan is zoals ze gedacht hadden? En daarom denk ik niet, dat Judas op de dood van Jezus uit was, maar veeleer op zijn leven in glorie. Niet aan het kruis wilde hij Hem brengen, maar op de troon. En hij zelf zou daar naast Hem hebben gezeten! Bij mensen speelt eigen belang vaak een grote rol, ook in het geloof en in de kerk. Dat van Judas is allemaal zo echt menselijk. Bij alles wat hij deed dacht hij niet zo zeer aan Jezus, maar veel meer aan zich zelf. Zo is Judas als één van ons. Heel herkenbaar. Hij laat zien hoe een mens kan afglijden en tenslotte kan ondergaan. Ja, ook een mens die Jezus volgt, een  mens die een discipel van de Heiland is, een knecht des Heren, een echt Christenmens!

Het is om te huilen eigenlijk. Wat een tragiek! Toch was hij gewaarschuwd. Had Jezus niet speciaal tegen hem gezegd om als de kinderkens te worden? En: “Wat baat het als je de hele wereld wint, maar schade lijdt aan je ziel?” Maar Judas was net als wij: hij hoorde niet en begreep niet dat ’t op hem sloeg. Hij wilde dat gewoon niet horen! Ook niet toen de Heer duidelijker sprak over Zijn lijden en dood en velen zich aan Hem gingen ergeren: “Willen jullie ook maar niet liever weggaan?” Misschien heeft Hij daarbij wel naar Judas gekeken. Maar Judas blijft, ook bij de voetwassing, als Jezus zegt: “Gij zijt rein, doch niet allen…” Weer zal Hij daarbij Judas aangekeken hebben. Maar het is te laat. Judas had zijn plan al getrokken, zoals ze in Zeeland zeggen. Hij kan nu niet meer terug.

En zo zitten ze dan nu tegenover elkaar aan tafel. Nu is Judas een verrader geworden. “Doch zie, de hand van hem die Mij verraadt, is met Mij aan de tafel”. Meer zegt Hij niet. Voor Judas was dit genoeg. Hij vertrok, stilletjes. De anderen hebben het misschien niet eens opgemerkt.

Ook dat hoort bij Jezus’ lijden, dat één van de Zijnen Hem zo in de steek laat.

Het is net als bij de verzoeking in de woestijn. Satan is hier aan het werk. Hij laat zich opnieuw gelden. En stel je eens voor, dat Jezus gedaan had wat Judas eigenlijk wilde: zich zelf tot koning maken! Maar Hij deed ’t niet, Hij ging een andere weg, de weg der smarten. Had Hij ’t ook niet gezegd in de kring van de discipelen: “En één van u is een duivel?” Ja, de duivel was in Judas gevaren om de Heer te verzoeken. Maar Jezus wierp hem van Zich. Het was toch gemakkelijk geweest voor Hem om als koning te gaan optreden. Want had het volk Hem niet als zodanig binnen gehaald in Jeruzalem? Nóg klinken de Hosannakreten van de intocht Hem in de oren. ’t Was zo gemakkelijk geweest om Zich als koning op te werpen voor ’t volk.

Dan was Judas’ plan geslaagd. Maar nee, Jezus moest gehoorzamen aan een ander plan, het Heilsplan van God. Hij moest Zich Zelf geven als zoenoffer voor de zonden van de wereld, ook de zonde van Judas en die van ons.

Nog eens kijken we de kring rond. Wat is ’t toch gemakkelijk een discipel van Jezus te schijnen, zonder het ook te zijn. Ze lijken allemaal op elkaar. Niemand zou denken, dat die ernstige man met de geldbuidel aan zijn riem een verrader was. Laten we ook eens naar ons zelf kijken! Wij lijken Christen  te zijn, maar zijn we ’t ook echt? Want wees eens eerlijk: het is mogelijk om jaren lang discipel van Jezus te zijn en toch niets anders te bedoelen dan eigen eer! Laten we daar eens oog voor hebben, ons zelf onder kritiek stellen. Judas heeft ons vandaag heel wat te leren. Hij is een voorbeeld hoe het niet moet! Maar hij staat niet ver van ons af, reken maar en kijk maar naar u zelf.

Amen

Kruis dragen

Kruis dragen is moeilijk, dat weten we allemaal. En het valt ook niet gemakkelijk daarover te spreken. Toch is het goed, wanneer je het wel doet, want je merkt dan dat je niet de enige bent die een kruis te dragen heeft.

Lukas 14, 27

“Wie zijn kruis niet draagt en achter Mij komt (Mij navolgt), kan Mijn discipel niet zijn.”

KerkKruis dragen is moeilijk, dat weten we allemaal. En het valt ook niet gemakkelijk daarover te spreken. Toch is het goed, wanneer je het wel doet, want je merkt dan dat je niet de enige bent die een kruis te dragen heeft. Als we eens achter al die mooie voordeuren konden kijken…Zegt het spreekwoord niet: elk huisje heeft zijn kruisje? Het is denk ik vooral goed om dat vanuit de Bijbel te doen, praten en nadenken over het kruis. Omdat er dan Licht schijnt vanaf het Grote Kruis, dat Christus voor ons gedragen heeft. Troostrijk Licht op al die kleine kruisjes van ons, hoe groot ze ons ook toeschijnen!

Wat verstaan we eigenlijk onder “kruis”? Allerlei zaken, die we liever niet hebben. Ik denk aan ziekte en dood, aan teleurstelling, pijn in het hart. Ik denk ook aan verlatenheid, eenzaamheid, je bedrogen voelen, ongelukkig zijn. Soms komt het door je zelf, eigen schuld. Soms komt het heel langzaam aansluipen, maar het kan er ook direct zijn, van het ene op het andere moment, verbijsterend als een vloedgolf. Je verliest je man of vrouw, een kind, je krijgt een hersenbloeding, je raakt gehandicapt, je verliest je baan.

Het leed komt overal, in duizend vormen. We zijn er niet blij mee, integendeel. We vluchten er voor weg en moeten er maar liever niet aan denken. Maar er is geen ontkomen aan. En nu draag ik het met me mee, een groot kruis. “Hoe lang nog?” denk ik dan. En ik ben niet de enige, gelukkig maar. Ik zie het aan alle kanten om me heen. “De ganse schepping zucht tezamen en is in barensnood” zegt Paulus al in de Romeinenbrief.

Nood leert bidden. Hebben we dat niet vaak gehoord? Van mensen moet je ’t toch niet hebben, dat is allemaal stukwerk. Van de dieren dan, van de bomen en de vogels? Die kunnen niet spreken. Niemand antwoordt op mijn klagen. Maar God dan? Overal klinkt de roep omhoog: God, waarom toch? Eerst zuchtend, dan roepend, tenslotte schreeuwend en vloekend.

“Mijn tranen zijn mij tot spijze, dag en nacht… Mijn God, ik roep, maar Gij antwoordt niet… “ (Psalm 42).

“Keer weder o Here, hoe lang nog?” (Psalm 90).

Ja, nood leert bidden. Maar zou het wel helpen? Soms merk je daar niets van, van die hulp. Zou God me wel horen? God is vaak zo verborgen, onzichtbaar. En toch zegt de Bijbel, dat Hij de God van de mensen is, van het volk Israël, van Jezus en van al die mensen die op Hem vertrouwen. We moesten Hem maar vasthouden en niet ophouden met bidden. Vroeger konden we met zo veel overtuiging zingen:

“Ik blijf de Heer verwachten, mijn ziel wacht ongestoord. Ik hoop in al mijn klachten op Zijn onfeilbaar Woord” (Psalm 130, 3 Oude Berijming).

NoordgouweDus toch maar volhouden, vurig blijven bidden tot God in je nood, met je kruis. Laat het aan God weten, wat je voelt, hoe je lijdt, hoe wanhopig je soms bent en hoe schuldig jij je voelt. Houdt de Heer vast en vertrouw op de woorden van de Heiland: Zou God geen recht doen aan Zijn uitverkorenen, die dag en nacht tot Hem roepen en laat Hij hen wachten? (Lukas 18,7).U weet wel: dat slaat op die weduwe, die op de rechter een beroep deed. Dag en nacht staat zij bij hem voor de poort, tot de rechter tenslotte overstag ging. Zou het dan bij ons anders zijn?

Op een gegeven moment, op Zijn tijd, komt God met Zijn troost en nabijheid. Daar mogen we op rekenen! Misschien is Gods antwoord niet datgene, wat we Hem gebeden hadden. Misschien komt God niet met de oplossing, die wij bedacht hadden. God heeft Zijn eigen manier van oplossen. Zijn gedachten zijn zo anders, zo veel hoger dan onze gedachten. Als we maar weten, dat Hij met ons bezig is en niet laat varen de werken van Zijn handen. Daar horen wij ook bij, ieder van ons persoonlijk. Hoe dan ook, wij vallen in Zijn hand, en niet in die van Satan en mensen.

Als we dat weten, kunnen we ook ons kruis aanvaarden. Niet, dat ’t weg is, nee dat niet, en het doet ook nog even zeer. Maar… ik kan er tegen, ik ga er niet aan onderdoor. Het is niet meer een noodlot, dat mij verplettert. Het wordt veeleer een gave en opgave uit Zijn hand. Niet een onvermijdelijk noodlot, maar een lot, een levensbestemming van Godswege. Aanvaarden van je kruis betekent, dat je ’t overgeeft aan die God, Die ’t wel weten zal en Die het ook met jou dragen zal. En dan houd je op met roepen en zuchten. Dan wordt het helemaal stil in jou. De rust van God Zelf daalt in je neer. En je voelt je een gelukkig en gezegend mens.

Er zijn tal van voorbeelden van mensen, die het zó ervaren hebben. Te beginnen bij Paulus, met zijn doorn in het vlees. God zei tegen hem: “Mijn kracht wordt in zwakheid volbracht.” Veel gehandicapten vandaag laten dat ook zien: hoe je met je handicap toch een zeer gelukkig en geslaagd mens kunt zijn.

Wie zijn kruis niet draagt en Mij navolgt, kan mijn discipel niet zijn, zegt Jezus.

NoordgouweDragen is een dagelijks werk, het vergt oefening en uithoudingsvermogen. Elke dag weer moet je de confrontatie aangaan met dat kruis. Je neemt het op je en je draagt het achter Hem aan. Mensen kunnen dat soms niet begrijpen. Ze zien ook alleen maar de buitenkant: het gebrek, de ellende, je ongeluk. Ze zien niet het wonder van Gods vertroosting, dat binnen in jou zit.

Elke dag is ook een nieuwe strijd. Want het gaat niet zo maar, dat opnemen van het kruis. Het is heel zwaar werk en je moet er strijd voor voeren. Strijd met je zelf, die liever anders zou zijn, zonder dat kruis. Want wie wil dat nou? Strijd ook met de Satanische machten, die je influisteren: waaraan heb jij dat nou verdiend? Daarom moeten we ’t Jezus nadragen, want Hij weet wat het is, kruis dragen. Heeft Hij niet Zelf Zijn loodzware kruis gedragen? Voor ons? Daarom kan Hij ons daarbij helpen. Hij is de Enige, Die dat kan. De schrijver van de Hebreeënbrief weet het zo duidelijk te zeggen: “Laat ons oog daarbij alleen gericht zijn op Jezus, de leidsman en voleinder van het geloof, die, om de vreugde welke vóór Hem lag, het kruis op Zich genomen heeft, de schande niet achtende… “(Hebreeën 12).

Zo dragen wij het kruis achter Hem aan en het mag ook ons een vreugde worden, omdat we al mogen uitzien naar datgene dat vóór ons ligt: de overwinning van ziekte en dood, Pasen, het eeuwige leven. Eens zal het over zijn. Dan is het kruis dragen voorbij. Over en uit. Daar zien we naar uit, en zó wordt het kruis dragen in het heden een erezaak net als bij Simon van Cyrene. Wij staan daarbij gericht op de heerlijke toekomst!

Als we ons kruis zó dragen wordt het ook tot steun en troost van anderen. Alleen getroosten kunnen troosten. Nu brengen wij anderen bij Christus’ kruis, waar wij zelf nieuwe hoop ontvingen en kracht om ons kruis op ons te nemen en dagelijks te dragen. Ook anderen zullen die kracht ontvangen. Kruisdragers worden tot een zegen gesteld! Zó mag ik discipel van de Heer zijn en wordt het Woord van de Heer in mijn leven vervuld:

“Wie zijn kruis niet draagt en Mij navolgt, kan Mijn discipel niet zijn” want het omgekeerde is natuurlijk óók waar: “Wie zijn kruis wél draagt en Mij navolgt, zal Mijn discipel zijn.”

Amen

Een paradijs op aarde

Een paradijs op aarde

Genesis 2, 8-25    Psalm 8

Het paradijsEr is een tijd geweest, dat de mens in het licht stond, in het licht van God. Daar spreken in het bijzonder twee teksten over in de Bijbel: het paradijsverhaal uit Genesis 2 en de korte Psalm 8.

Laten we met het laatste beginnen. Psalm 8. Het boek van de Psalmen is voor veel mensen ook vandaag nog het mooiste en aangrijpendste boek van de Bijbel. Het is wel eens het Heilige der Heilige van het Oude Testament genoemd. Het centrum van de Bijbel, zoals in de tempel het Heilige der Heilige de plaats is waar God woont en waar al het andere van uit gaat. Je moet eerst door de voorhoven en dan kom je in het Heilige en van daaruit krijgt een enkeling ook zicht op het Heilige der Heilige. Zo is het ook met de Psalmen, dat is het hart van de Schrift. De andere boeken liggen daar omheen als een soort voorhoven en de profeten zou je het Heilige kunnen noemen. Maar de Psalmen, die vormen samen het Heilige der Heilige, waar God heel duidelijk spreekt. Mensenstemmen worden hier natuurlijk ook nog wel gehoord, maar hier overweegt toch wel de stilte, de blijdschap, de dank, de vertroosting van God, zeg maar de “hoge toon”. Psalm 8 is daar een goed voorbeeld van. Daarom leggen we deze naast het paradijsverhaal uit Genisis 2. Het is er als ’t ware een reflectie op. Ook hier zingen de hemelen, ruisen de zeeën, stralen maan en sterren, vliegen de vogels, zwemmen de vissen, zijn er mensen naast schapen en runderen, worden man en vrouw in liefde aan elkaar verbonden. De dichter leeft met en in de natuur. Hij ziet de wondere wereld om zich heen, maar boven en achter die wereld ziet hij de onzichtbare God. Hij ziet de schoonheid van dat alles, maar favoriet is toch Degene Die dat alles gemaakt heeft. Alles om ons heen spreekt één taal: “Heer, onze Heer, hoe heerlijk is Uw Naam op de ganse aarde!” Daar wil onze Psalm in de eerste plaats van getuigen. God is zo groot, dat Hij zelfs aan de kleinste dingen, en zo ook aan de kleine mens, grootheid kan geven. Hij is zo groot, dat Zijn Naam zelfs in het nietigste van het geschapene, het plankton en het stof der aarde en de genen van mens en dier heerlijk is. Dat is ook de gedachte, die achter het wetenschappelijke idee van de Intelligent Design ligt. U weet wel, waar vandaag zo veel discussie over is. Dat sommige wetenschappers zoals onze eigen Prof. C. Dekker de wonderen in de natuur tot in de kleinste details zó verklaren, dat er een Schepper moet zijn, die dat alles zo bedacht heeft. Dat alles kan niet op toeval berusten of alleen op ontwikkeling. Daar moet een scheppende hand bijgekomen zijn. Een mooie en rijke gedachte, die toch ook vanuit theologische hoek veel weerstand ondervindt. Theologen vinden dit te menselijk geredeneerd. Daar komen we later nog wel op.

Ook de mens, op zichzelf een merkwaardig gedrocht, heeft God groot gemaakt. “Gij hebt hem bijna goddelijk gemaakt” zegt de Psalmdichter. Eigenlijk staat er: “Gij hebt het hem slechts weinig aan goddelijkheid doen ontbreken”. We denken dan aan het scheppingsverhaal en vandaag aan het paradijs. Hoe de mens geschapen is naar het beeld Gods, of zoals ook wel wordt gezegd “in het beeld van God”. Ook daar is vandaag een hele discussie over, waarin Prof. v. d. Beek uit Amsterdam een belangrijke rol speelt. Hij vindt namelijk dat je bij “naar het beeld Gods” de mens te gemakkelijk een soort godje laat worden, terwijl toch God zo heel anders is als de mens. Daarom liever “in het beeld van God”, wat betekent dat God aan de mens denkt, dat de mens een speciale plaats in Gods gedachten inneemt. De mens neemt natuurlijk een bijzondere plaats in bij de schepping. En de vrouw heel in het bijzonder. Prof. van Ruler zei vroeger in mijn studententijd in Utrecht: mijne heren, bedenkt wel, dat de vrouw de kroon is van de schepping! Dat wordt denk ik wel eens te vaak vergeten. In de kerk natuurlijk niet, want daar domineren de vrouwen inmiddels de kerkenraad, behalve dan in het meer orthodoxe deel van onze Protestantse Kerk Nederland, onze PKN.

In Genesis 2 lezen we, hoe de mens in het licht komt te staan van Gods bijzondere aandacht, waarmee hij ook een roeping en een taak krijgt toegewezen. Hij werd gesteld over Gods werk, over de natuur en de dieren, om die te beheersen. Hij mag ze namen geven en er de baas over spelen. “Alles hebt Gij hem onder de voeten gelegd”, zegt de Psalmdichter. En waartoe dat geleid heeft zien we dagelijks om ons heen, in de medische wetenschap, de wonderen der techniek, in de macht die mensen kunnen uitoefenen. Waartoe is de mens niet alles in staat? Maar alleen, omdat God hem daartoe in staat heeft gesteld, omdat de mens in het licht van God mag staan. De mens is alleen groot bij de gratie van God. In zich zelf is hij eigenlijk maar een nietig wezen. Daarom wordt hier in de Psalm ook alle eer aan God gegeven: “O Heer, onze Heer, hoe heerlijk is Uw Naam op de ganse aarde!” En daarmee is het lied uit. Een heel oud lied. Als dichter wordt David genoemd. Heel aannemelijk ook, als je bedenkt hoe David als kleine jongen al midden in de natuur stond, toen hij de hoede had over zijn vaders schapen. Later had hij benden soldaten onder zijn hoede, zwervend over de Palestijnse velden. Vaak heeft hij ook de eenzaamheid van de woestijn opgezocht om net als Jezus dicht bij God te zijn. Nergens zie je de hemel zo mooi, als juist in die donkere woestijn. Ook in het gevecht met de wilde dieren is God hem dicht nabij geweest. Zó heeft die man de heerlijkheid van God mogen ervaren. Zó is hij de sterke geloofsheld geworden, waarvan zijn psalmliederen getuigen.

Wie is dan die mens in het licht van God? Het is de mens, aan wie God voortdurend denkt en voor wie Hij zorgt. De mens, die één is met de natuur, waar hij goed voor moet zorgen. De mens, die “biologisch” leeft en Fair Trade producten koopt. De mens die liefdevol met zijn medemens omgaat. De mens, aan wie een partner gegeven is om samen één te zijn. Niet voor niets staat daar in Genesis 2, dat de vrouw als een “tegenover” van de mens geschapen is.

“Tegenover” betekent, dat je elkaar aanziet, dat je rekening houdt met elkaar en respect hebt voor elkaar. Precies zoals God dat ook doet met ons. Zó staat de mens in het licht van God. Zó was het in het paradijs. En zó wordt het eens weer in de nieuwe hemel en de nieuwe aarde.

Al duizenden jaren zijn de mensen op zoek naar het nieuwe paradijs. En de gedachte daaraan, de droom van Genesis 2 en Psalm 8, raken ze nooit kwijt. Ook Jezus heeft daarvan gesproken, zelfs nog aan het kruis, toen Hij tegen één van de moordenaars zei: “Heden zult gij met Mij in het paradijs zijn”. Het is de droom van Martin Luther King, van Albert Schweitzer, Florence Nightingale , van de mevrouw die dieren uit het abattoir opkoopt om ze een goede oude dag te bezorgen en die andere mevrouw die haar huis verkoopt om er een kinderhuis van te bouwen in één van de vele arme landen.

Is het ook úw droom?

Amen.

Roeping

Roeping

Jeremia 1, 4-19   Marcus 1, 14-20  Matteüs 10, 32

Vijf discipelen

“Een ieder dan die mij belijden zal voor de mensen, die zal ook Ik belijden voor Mijn Vader Die in de hemelen is.”

We hebben vandaag drie Schriftlezingen, die allemaal gaan over het roepen van mensen. Wel te verstaan: dat zij door God of Jezus geroepen worden. In de kerk noemen ze dat dan wel “roeping”. Er wordt vandaag wel over geklaagd, dat er weinig “roeping ” meer is. Als je vroeger aan een dominee of zendeling zou vragen: waarom doe je dat nou, dat werk in de kerk en op het zendingsveld of in het werelddiaconaat, steevast kreeg je dan het antwoord: “uit roeping”. Vandaag zal men dat zo gauw niet meer zeggen. Het is ook een groot woord, een “hoog” woord, want het zegt iets over jouw bijzondere relatie met God. En hoevelen hebben zo’n relatie nog, vandaag? Kunnen we God nog wel plaatsen in ons leven? Niet voor niets zeggen de meeste mensen: ik geloof wel dat er “iets” is, maar God?? We leven in het tijdperk van het “ietsisme”.

Toch willen we het vanmorgen hebben over “roeping”. En we horen, hoe Jeremia geroepen werd tot profeet en de discipelen tot discipelen en later apostelen om de wereld in te gaan en de boodschap van God te verkondigen in woord en daad. Die twee horen ook bij elkaar: woord en daad. Niet toevallig heet het hulpprogramma van de EO ook “woord en daad”. Bij God zijn woord en daad één. Dat zie je al in Genesis 1, waar staat “God sprak en het was er”. Alles is voortgekomen uit de woorden van God, die daden werden. Een mens wordt ook door God geroepen om iets te gaan doen! Kijk maar naar Jeremia: wat een hectisch leven heeft die man gehad, als profeet in de dienst van God.

En bij de discipelen is het niet anders. Van Petrus wordt zelfs overgeleverd, dat hij gekruisigd is net als de Heer Jezus, maar dan met het hoofd naar beneden. Wie Jezus navolgt staat heel wat te wachten! Die moet ook heel wat doen. Daar gaan we het vandaag over hebben.

Als de Heer Zijn discipelen de wereld in zendt, zegt Hij: “Ik zend jullie als schapen midden onder de wolven; weest dan voorzichtig als slangen en argeloos als duiven(Matth.10, 16). Het zal niet gemakkelijk voor jullie worden, want jullie zullen overgeleverd worden aan gerechtshoven en martelingen; maar maak je dan niet bezorgd, hoe of wat je spreken zult; want het zal je op dat moment worden ingegeven, want niet jij bent het die spreekt, maar het is de Geest van je Vader die in je spreekt…het zal niet gemakkelijk zijn, jullie zullen allemaal gehaat worden ter wille van Mij, maar wie volhardt, die zal behouden worden…” En dan komen we bij ons tekstwoord: Een ieder dan die Mij belijden zal voor de mensen, die zal ook Ik belijden voor Mijn Vader, Die in de hemelen is.

U hoort het: het gaat om twee dingen, belijden en verloochenen. Belijden is “ja” zeggen tot God. En dat is niet vrijblijvend, in de trant van “ik geloof wel in God”, wat vaak verwordt tot “ik geloof het wel”. Nee, het is een zich gewonnen geven aan God, met hart en ziel, met have en goed, met lichaam en geest, tot de dood toe. Het Christen zijn kost je echt wat en mag je ook wat kosten. Wij in ons vrije Nederlandje merken daar niet zo veel van. Maar zou u in Noord Korea, Saoedi-Arabië of Iran wonen, werd u daar elke dag mee geconfronteerd. Een Christen wordt daar gediscrimineerd. Hij komt niet in aanmerking voor betere banen. Hij leeft in armoede, letterlijk “voorzichtig als slangen en argeloos als duiven”. Toch geven ze hun geloof er niet aan! En wat ze hebben delen ze met elkaar. Als we willen weten wat diaconaat betekent, moeten we daar eens een kijkje nemen. Belijden is in de voetstappen van Jezus treden en doen wat Hij deed. Hij riep de lammen en de blinden, de armen en hulpbehoevenden, tot Zich. En zó is de Kerk begonnen als diaconale instelling, een soort Leger des Heils. In de tijd van Jezus was er ook veel armoede en sociale ellende. Het is van de eerste Gemeente in Jeruzalem bekend, dat zij samen kwamen om met elkaar te eten en te delen. Voor armen en rijken was er plaats. En daar ging een enorme aantrekkingskracht van uit. Vele armen en mensen, die er slecht aan toe waren, wisten zo de weg naar de Gemeente van Jezus te vinden. Zou dat vandaag nog zo zijn? Ik heb wel gelezen, dat de Diaconieën meer hulpaanvragen krijgen en zodoende slechter bij kas komen te zitten. Maar toch? Armen in onze Kerken? Worden onze Kerken geen “middenstandskerken” genoemd? We zouden weer terug moeten naar het begin, toen het belijden nog echt wat kostte en woorden ook daden waren, daden van liefde en hulpbetoon.

Belijden en verloochenen. Belijden van de Heer is verloochenen van je zelf. Hij moet groot worden, ik moet minder worden. En waar dit niet gebeurt, moesten we ons schamen. Schamen voor onszelf! Dat we ons schamen voor de Heer, dat is bekend. En dat we ons schamen voor ons geloof, dat is helaas ook bekend. Wie durft er nog echt uit te komen voor zijn of haar geloof? Praat u er over met andere mensen? Nee dus. Zó wordt het geloof en dus ook de Kerk op afstand gehouden, het wordt meer een zaak voor de binnenkamer. Wordt er in het onderwijs nog wel over gesproken? Heeft het nog betekenis in de politiek? Gelukkig zijn er nog enkelen, die openlijk durven te belijden dat zij door het geloof gedreven worden. Toch horen we in de Bijbel, dat Jezus beleden wil worden “voor de mensen”!

Hoe doe je dat nou in de praktijk van het leven? De Heer belijden? Ik heb al gezegd, dat heeft alles met je daden te maken. Het zijn woorden én daden. Op je werk, en dat mag ook vrijwilligerswerk zijn, op school, in de vriendenkring, thuis. Vanuit je geloof probeer je voor andere op te komen. In het sociale werk, de vakbond, met je collega’s, ook als die een andere mening of een ander geloof zijn toegedaan. Misschien moet u ook eens een tekst uit de Koran gaan lezen of met je allochtone buren Turks of Marokkaans gaan eten. Je zult je in de buurt moeten inzetten voor betere verhoudingen: een speeltuin voor de kinderen, oog hebben ook voor kindermishandeling, bezoek aan de eenzame ouderen, een beetje sociale controle ten behoeve van een leefbare gemeenschap. Dat alles is diaconaal bezig zijn, vanuit de roeping van God om Hem te belijden voor de mensen. Ook als je directeur bent van een bedrijf, kun je die roeping hebben en van daaruit werken. Zo heb ik eens gehoord van een aannemer met wel 50 personeelsleden. Hij probeerde ook Christen te zijn in zijn werk. En telkens kwam hij met zijn geweten in de knoei met het gesjoemel bij de aanbesteding in de aannemerswereld. U weet wel, dat zij onderlinge prijsafspraken maken en er geld bovenop zetten om dat later uit te keren aan degenen, die het werk niet gegund werd. De directeur vond, dat de klanten daardoor bedrogen werden en dat – als hij zijn portie kreeg- het eindelijk oneerlijk verdiend geld was. Op een gegeven dag kon hij het niet meer aan en hij besloot niet meer mee te doen. U begrijpt wat er toen gebeurde. Onze aannemer werd uit de Bond gezet en kreeg voortaan alleen maar kleine werkjes. Meer dan de helft van het personeel kwam op straat te staan. Toch was hij van toen af aan een blij en gelukkig mens, want hij hoefde zijn christelijke geweten geen geweld meer aan te doen.

Ziet u? Dat kan het gevolg zijn van ons Christen-zijn, als je uit roeping leeft. Belijden geeft vaak lijden, om Jezus’ wil. Maar het lijden voert wel tot innerlijke rust. Het wordt gedragen in het perspectief van Jezus’ lijden, dat is ook in het perspectief op een betere wereld: de toekomst, als de Heer daar zal zijn.

Jeremia, de discipelen, u en ik, werden en worden gezonden. Wij krijgen een roeping.

Gezonden-zijn is altijd maar weer risico’s nemen
Om werkelijk mens-voor-een-ander te worden!
Doen zoals Jezus deed!
Gezonden zijn is nooit: buiten-spel-blijven-staan
Maar wel altijd: je zelf op het spel zetten.
Gezonden zijn is op weg gaan van waar je bent
Naar waar je eigenlijk moet zijn.
Gezonden zijn is feestmaaltijden bereiden
Op gloeiende kooltjes van hoop en verwachting!
Gezonden zijn  is koppig weigeren om een overlijdensbericht
Van Gods goede aarde te aanvaarden en te verspreiden!
Gezonden zijn is onder woorden en daden brengen
Dat de Heer in je leeft:
Wie Mij belijden zal voor de mensen,
Zal ook Ik belijden voor God!

Amen.

Bij de mensen is dit onmogelijk…

Bij de mensen is dit onmogelijk…

…maar bij God zijn alle dingen mogelijk!

O grote God,
Ik weet niet hoe U er uit ziet,
Ik weet ook niet waar U bent.
Maar toch weet ik heel zeker,
Dat U bij mij bent.
En dat ik alles tegen U kan zeggen.
Ik weet ook heel zeker
Dat U van me houdt
En alles voor  mij over hebt.
En daar ben ik zo blij om, God,
Want ik voel me vaak zo slecht
En ik ben ook vaak zo bang.
Er gebeuren zulke erge dingen in de wereld
En de mensen zijn vaak zo gemeen
Tegen elkaar en  tegen U!
En er zijn zo veel mensen en dieren
Die pijn moeten lijden.
O God, helpt U ze toch
En maak deze wereld weer heel mooi
Zoals hij vroeger geweest moet zijn
In het paradijs.
God, geeft U ons een goede dienst
Met elkaar
En laat ons alstublieft merken
Dat U bij ons bent.

Amen.

Schriftlezing Mattheüs 19, 26

Kerk DongenIemand, die Jezus als schriftgeleerde beschouwt, vraagt wat voor goeds hij moet doen om deel te krijgen aan het eeuwige leven. Voor een Jood klonk deze vraag heel gewoon. Het eeuwige leven was immers voor hem een werkelijkheid, waar je naar toe leefde. God had het beloofd aan alle mensen, die goed en rechtvaardig waren. En dat waren dus de mensen, die Gods geboden nauwgezet onderhielden. Zij zouden vast en zeker de “olaam habba” ontvangen, dat is het leven van de toekomende eeuw, het heerlijke leven van Gods Koninkrijk. Het zou komen, wanneer de Messias Zijn werk op aarde volbracht zou hebben. Elke rechtgeaarde Jood keek daar naar uit!

Zo gek was die vraag dus nog niet van die man die Jezus vroeg: “Wat voor goeds moet ik doen om het eeuwige leven te beërven?”  Welke maatstaf moet ik daarbij aanleggen? Wat moet ik minstens doen? De man dacht, dat hij daar zelf voor moest zorgen, een soort optelsom van goed en kwaad. Maar zo is het niet, wij weten dat wel. “Het is voor een mens moeilijker uit zichzelf het Koninkrijk binnen te gaan dan het voor een kameel is om door het oog van een naald heen te gaan!” Zo heeft Jezus ons ergens anders voorgehouden. Hij zal de man dan ook wel meewarig aangekeken hebben. “Tjonge, wat praat je toch over goeds, over je eigen goede daden! Er is er maar EEN, die werkelijk goed  en rechtvaardig is, en die ENE is God Zelf!”

En dan gaat Jezus verder. Hij is toch wel begaan met die man, die zo z’n best doet om bij God in een goed blaadje te komen. “Kom, laten we nu niet praten over het goede in een mens, want u weet toch wel dat u de geboden van God moet onderhouden om het leven in te gaan?”

Gebod is in het Hebreeuws “Mitswah” en het aardige is dat dit woord hetzelfde betekent als wat de vraagsteller met het “goede” aanduidde: aalmoezen geven en zo. Jezus gebruikt hier dus een woordspeling. De man vroeg naar het goede van de mens, Jezus wijst op het gebod van God, het goede van God. Voelt u de fijne nuance? Alsof de Heer er de man heel fijntjes op ,wil wijzen dat het niet gaat om eigen werk, maar om dat van God. Doe gewoon wat God van je vraagt!

Hiermee kon het gesprek afgelopen zijn. Maar de man in kwestie voelt zich natuurlijk een beetje neergezet door zo’n terechtwijzing van Jezus. Daarom reageert hij kortaf: “Welke? Welke geboden?” Alsof ie dat nog niet wist! Jezus houdt hem dan natuurlijk de tien geboden voor, vooral de laatste, die gaan over de intermenselijke verhoudingen. Hoe je als mensen met elkaar om dient te gaan: je ouders eren, niet stelen, niet liegen en geen overspel plegen, kortom je naaste liefhebben als jezelf. “Ja maar, natuurlijk, dat heb ik allemaal gedaan, wat denkt u wel? Wat ontbreekt er dan nog aan om het eeuwige leven binnen te gaan?”

Hierop gaat Jezus een beetje ironisch in: “Nou, dan  is ’t dus allemaal in orde met u, maar uw wilt nog meer? U wilt volmaakt zijn net als God? U meent het dus werkelijk, als u spreekt over het “goede”, u wilt even goed zijn als God? Welnu, dan ontbreekt u nog maar één ding: alles ter verkopen en het geld aan de armen te geven en Mij te volgen!”

Gemeente, dat is nogal wat! De man moet alles er aan geven. Heel z’n hebben en houden, zijn zo zorgvuldig opgebouwde status. Al z’n zekerheden ook! En dan –arm en naakt- Jezus volgen. “Volgen” heeft hier een bijzondere betekenis. Het is niet –zoals wij zeggen- met iemand meegaan, iemand volgen. Nee, het betekent veelmeer letterlijk “in iemands voetstappen treden”. Je identificeren met de persoon, achter wie je aangaat. Begrijpt u? Een mens die Jezus volgt doet net als Hij, lijdt ook net als Hij en wordt verheerlijkt net als Hij. Dat laatste willen we wel. Die rijke man ook, hij wilde graag het eeuwige leven beërven. Maar wat daaraan voorafgaat…dat je jezelf ten offer geeft en lijden moet voor God en de mensen en van alles afstand moet doen, dat is heel moeilijk, dat is wel erg veel gevraagd!

Onze rijke man gaat verdrietig weg, Want hij was rijk. Zou Jezus dat geweten hebben? Vast wel, het was de man aan te zien: goed verzorgd, rijk in de kleren, gouden ringen, u kent dat wel. Hij gaat weg. Het offer, dat Jezus van hem vraagt, kan hij niet opbrengen. Het is een te grote opgave. En toch eigenlijk ook zo gemakkelijk: weg die boel en achter Jezus aan! Maar ja, zouden wij dat kunnen? Als je net als die man was: jong, gezond en rijk? De opoffering is voor hem die veel bezit het grootst. Daarom is het ook voor een rijke zo moeilijk het Koninkrijk van God binnen te gaan, net zo moeilijk als voor een kameel om door het oog van een naald heen te kruipen, zo heeft Jezus gezegd.

Dan slaat de discipelen de schrik om het hart. Ze hadden altijd gedacht, dat de rijke het gemakkelijk had. Die kon immers veel geven, veel goeds doen, liefdadigheid en aalmoezen en zo. Zo’n rijke hoefde ook niet te werken en had daardoor alle tijd om te gaan bidden en over Gods Woord na te denken. Als ’t voor een rijke al zo moeilijk was, wie kon er dan behouden worden?

Jezus zag hen aan en sprak: “Bij mensen is dit onmogelijk, maar bij God zijn alle dingen mogelijk!”  Mensen kunnen dit niet, het blijft allemaal stukwerk, al doe je nog zo goed je best. Maar gelukkig, wat bij mensen niet kan, kan gelukkig nog wel bij God! Bij God zijn alle dingen mogelijk! Wij denken zo gauw veel te menselijk, maar we moeten meer onze harten opheffen tot God, Die zo veel hoger en zoveel anders is dan wij mensen. Prof. v. d. Beek heeft deze week in het Nederlands Dagblad ook uitgelegd, dat het daar precies om gaat, waarom hij niet aanvaarden kan dat de mens letterlijk “naar het beeld Gods” geschapen is. De mens zou dan te gauw goddelijke trekken krijgen! Maar dat is de mens niet, een godje. De mens is mens en God is God, en dat is een wereld van verschil!

Bij mensen is dit onmogelijk, maar bij God zijn alle dingen mogelijk.

De Heer kijkt naar de mens vanuit het perspectief van God. Bij God zijn alle dingen mogelijk, daarom is ook jullie zaligheid bij Hem in goede handen. Zelf kan de mens dat niet, zorgen voor z’n redding, Maar God kan dat wel en doet het voor hem. Het eeuwige leven beërven is pure genade, een geschenk van God. God schenkt  ‘t  aan Zijn mensen, niet omdat ze zoveel goeds gedaan hebben, maar omdat Hij zo goed is en zoveel van ons houdt.

“Ja”, zegt Petrus, “dat begrijp ik”. Welnee, hij begreep er nog niets van! Hoor maar: “Wij hebben toch alles prijs gegeven, wat staat óns nu te wachten?” Tjonge, Petrus, heb je ’t nou nog niet begrepen? Hij draait nog rond in het kringetje van het ikke ikke en  nog eens ikke. Wat zijn zij toch goed geweest, die discipelen! Zij hebben tenminste alles losgelaten en zijn Jezus gevolgd, terwijl die rijke jonge man… “Niet omdat je alles prijsgegeven hebt, Petrus, niet om het offer dat jij gebracht hebt, zul je zalig worden, maar alleen omdat je Mij gevolgd bent… breng Ik Mijn levensoffer voor jou en daarin zul je behouden worden!” Niet de daad van het eigen prijsgeven geldt, maar de daad van Gods prijsgeven van Zijn Zoon. Wat Petrus en de anderen prijsgegeven hadden was niet meer dan het opruimen van wat hindernissen!

“Voorwaar, Ik zeg u, jullie die Mij gevolgd zijn, zullen in de wedergeboorte, wanneer de Zoon des mensen op de troon van Zijn heerlijkheid zal zitten, ook op twaalf tronen zitten…”

En zo krijgen de discipelen toch nog een heerlijk vooruitzicht. En dat valt ook ons ten deel, als wij Hem maar volgen!

Kerk DongenDe rijke jongeling is iemand die we zo goed kunnen begrijpen, in wie we best ons zelf kunnen herkennen. Ook wij vragen ons zo dikwijls af: wat moet ik toch doen om een goed Christen te zijn? Hoe kom ik in de hemel? E daarom is het zo fijn dat we vandaag deze boodschap mochten horen. Dat we niet ongerust hoeven te zijn, als ons leven soms een puinhoop leek. Dat ons behoud gelukkig niet in onze handen ligt, in wat wij gedaan hebben, maar in Gods handen. Waar wij struikelen of vallen, daar richt Hij ons weer op. Waar wij niet een offer kunnen brengen, daar brengt God Zijn offer. Wat bij mensen onmogelijk is, is mogelijk bij God.

Wie kan dan behouden worden? U, ik? Ook wij horen Jezus’ stem vandaag en Hij ziet ons daarbij aan: “Bij de mensen is dit onmogelijk, maar wees gerust: bij God zijn alle dingen mogelijk, ook het behoud van uw leven!”

Tenslotte: alles weggeven? Ik denk niet, dat God dit van ons vraagt. Maar we moeten wel met alles wat we hebben zó leven, dat we er afstand van kunnen doen, als het nodig mocht zijn om God te dienen of er de naaste mee te helpen. En dat is al moeilijk genoeg! Rijkdom op zichzelf is niet kwaad, maar dat mensen het verkeerd gebruiken, alleen maar voor zichzelf. De rijke jonge man kon ik er niet los van komen. U en ik wel?

Amen.

Heer, onze God, dank U wel
Dat we hier mochten zijn
In de kerk
Om te zingen en te bidden
En te luisteren
Naar wat U ons te zeggen had.
Dank U wel, God,
Voor ons leven en
Voor alles fijne dingen
Die we mogen beleven
En ook  mogen bezitten.
Geef, Heer,dat we ’t niet
voor ons zelf houden,
maar het kunnen delen met anderen
die niet zo veel hebben als wij.
Wij bidden U om Uw hulp
Voor al die mensen in de wereld
Die arm zijn:
Dat zij door U getroost mogen worden.
Ook voor de rijken bidden wij U:
Dat zij hun rijkdom zo beheren
En gebruiken,
Dat anderen er door geholpen worden.
Wij weten het, o God,
Dat U alles kunt
En dat tenslotte alle dingen
In Uw handen liggen.
Dank U!

Amen.

Komt, want het is nu gereed

Komt, want het is nu gereed

Lukas 14, 17b

Laatste avondmaalDe oosterling beschouwt de gastvrijheid als één van de hoogste deugden. Dit was vroeger zo, in de tijd van de Bijbel, en het is nog zo. Dat hebben wij zelf ervaren, toen we 5 jaar geleden in Marokko waren. Ik had mijn scootmobiel meegenomen en oogstte veel bewondering, maar ik kon, omdat op- en afritjes ontbraken,  vaak niet het trottoir op. Dat was ook zo in Marrakech, toen ik de beroemde markt wilde gaan bezoeken. Daar stond ik dan! Toen kwamen direct vier mannen aan gelopen om me het trottoir op te helpen. Ik voelde me als de verlamde man, die door zijn vrienden het dak werd opgedragen, zoals Jezus ons in één van Zijn gelijkenissen vertelt. Gastvrij en behulpzaam zijn, we hebben dáár gezien wat dat nóg betekent! Misschien heeft het te maken met de onafzienbare woestijnen, waardoor reizigers wel op elkaar waren aangewezen. De gastheer van vandaag zou morgen misschien zelf om onderdak moeten vragen. Des te erger is het dat in het Kerstverhaal de deuren voor Maria en Jozef gesloten bleven.

Toch – denk ik – is het niet alleen uit berekening, dat men in het Oosten zo gastvrij is. Zou het niet ook te maken hebben met het diepere Godsbesef van de Oosterling? De Gast zou wel eens door God gestuurd kunnen zijn! Zoals de drie mannen die bij Abraham kwamen, het waren engelen! De gast wordt altijd gezien, onbewust, als een representant van God. In hem doet God Zelf een beroep op ons. Daarom kun je niet gul genoeg zijn en is het beste nog niet goed genoeg voor de gast. Dat zie je in het bijzonder, wanneer er een feest gegeven wordt. Paal noch perk wordt er gesteld aan het aantal gasten. Niet alleen familie en vrienden zijn welkom, maar ook vrienden van de vrienden, de hele buurt-, ja zelfs dorpsgemeenschap. Ook toevallig voorbij komende toeristen. Hoe meer mensen hoe meer vreugd en hoe eervoller het is voor de gastheer. Hier in Rotterdam en Barendrecht, waar wij wonen, zie je hoe op een mooie zomerse dag hele Marokkaanse en  Turkse families in de parken en recreatiegebieden bij elkaar komen om te gaan picknicken. Ben je daar toevallig ook – en dat doen we wel eens met de kleinkinderen-  dan word je hartelijk uitgenodigd aan te schuiven!

We begrijpen nu ook hoe pijnlijk de situatie van de gastheer uit onze gelijkenis is. Wat was er namelijk gebeurd? Jezus was uitgenodigd op een maaltijd bij de Farizeeën. Het was een eenvoudige broederschapmaaltijd, zoals de Farizeeën die om beurten bij elkaar aan huis hielden. Mooi toch, dat ze Jezus als één van de hunnen beschouwden! Maar er heerst een geladen sfeer, als Jezus daar binnenkomt om “brood te eten”. En dat wordt er niet beter op, als Jezus direct bij het begin van de maaltijd ook nog een zieke geneest. Het is nota bene Sabbath! Van Zijn kant doet Jezus ook geen moeite de stemming te verbeteren. Integendeel, Hij durft het ook nog te bestaan kritiek uit te oefenen op de eerzucht van de Farizeeën, die allemaal de voornaamste plaatsen willen innemen. Hij zegt: “Niet op de voorste plaatsen moet je gaan zitten, maar op de achterste. Want een ieder die zich zelf verhoogt, zal vernederd worden, maar een ieder die zich zelf vernedert, zal verhoogd worden”. Ook keurt Hij af, dat de broeders alleen elkaar fuiven. “Wanneer gij een gastmaal aanricht, nodigt dan bedelaars, misvormden, lammen en blinden, en gij zult zalig zijn, omdat zij niets hebben om u terug te betalen. Want het zal u terugbetaald worden bij de opstanding der rechtvaardigen”. Niet uit berekening dus, maar uit liefde en echte gastvrijheid! Dan krijg je het terug straks in de hemel. Ja, dat klinkt heel mooi! We horen het dan ook één van de aanwezigen bevestigen: “Zalig wie brood eten zal in het Koninkrijk van God!”.

Daarop spreekt Jezus de gelijkenis van  de verontschuldigingen, ook wel genoemd die van het Grote Avondmaal. Dat spreekt ons meer aan , denk ik, omdat wij vandaag het Avondmaal vieren. U kent het verhaal: de “high society” laat het afweten en de sloebers van de straat worden binnen genodigd. Er moet gezocht worden  tot ver buiten de stad, want het huis moet vol worden. “Dwingt ze om binnen te gaan…”.

Die sloebers van de straat, dat zijn bedelaars, misvormden, lammen en blinden, dezelfde mensen die Jezus daarnet al had genoemd. Voor de Farizeeërs was dat “uitschot”, maar Jezus laat horen dat die er juist bij horen, bij de Grote Maaltijd van de Heer, in Gods Koninkrijk. Het zijn de “verloren kinderen van het huis van Israël”. Zij worden neergezet op de door de genodigden opengelaten plaatsen. En als er dan nog plaats over is, worden de knechten gezonden op de wegen en paden buiten de stad om de “heidenen” binnen  te halen. Op een andere plaats heeft Jezus gezegd: “Hoeren en tollenaren zullen u voorgaan in het Koninkrijk van God”.

Er is nog zo’n gelijkenis, die Matthëus ons overlevert: het koninklijk bruiloftsmaal. Een feest dat de koning geeft voor zijn zoon. Ook nu komen de genodigden niet opdagen en worden de dienaars er op uitgestuurd om links en rechts mensen van de straat bijeen te brengen in de bruiloftszaal, zowel goeden als kwaden. Maar dan heeft er een pijnlijk incident plaats: er is iemand, die geen bruiloftskleed aan heeft. De koning zei tot zijn dienaren: “Grijpt hem en werpt hem in de buitenste duisternis, daar zal luid geween zijn en tandengeknars”. U vraagt zich misschien af: “Moest dat nou zó? Die man was toch zo maar van de straat geplukt. Misschien verkocht hij wel de straatkrant. Kon hij het helpen dat ie niet op z’n zondags was?” Nee, het was niet de schuld van die man, dat hij geen betere kleren aan had. Maar daar gaat ’t ook niet om! Hier wordt iets anders bedoeld. En de toehoorders van Jezus begrepen dat wel, zonder nadere uitleg.  Je kreeg namelijk altijd door de gastheer een zogenaamd. “wisselkleed” aangeboden, dat de gast vaak als geschenk mocht houden. Het was eervol voor de gastheer om dat aan te trekken en aan te nemen. Dat dit niet gebeurd was, betekent dus, dat de betreffende man het kleed geweigerd heeft en dat is een erge belediging! Waarschijnlijk heeft ie zich ook niet gewassen, omdat ie maling had aan de hele boel. Misschien had ie wel een hekel aan die rijke stinkerds! Hoe dan ook, we zijn gewaarschuwd. God laat niet met Zich spotten.

Wanneer we beide gelijkenissen tot ons laten doordringen, wordt de bedoeling ervan duidelijk. Niet alleen voor de Farizeeën, maar ook voor ons! Het zal in de eindtijd anders toegaan dan de Farizeeën dachten en velen van ons nóg denken. De wereld op z’n kop! De eersten worden de laatsten en de laatsten de eersten. Precies zoals de oude dichter Wil Barnard in Gezang 482 heeft verwoord:

De eersten zijn de laatsten,
wie nakomt gaat voorop,
zij moeten zich niet haasten,
die leven van de hoop.

Veracht dan niet de kleinen
en die verloren zijn,
want God noemt hen de Zijnen
die laatstgeboren zijn.

De eersten zijn de laatsten,
wie nakomt gaat voorop!
kiest dan de goede plaatsen
en geeft uw hart aan God!

Kiest dan de goede plaatsen…Ja, Gemeente, daar komt het dus op aan! En hoe moeten we dat doen? We horen het de dichter zeggen: en geeft uw hart aan God! Dus door aan God ons hart te geven…

“Komt, want het is nu gereed!” Ook wij worden genodigd, u en ik, o wij arme zondaars, bedelaars onrein… De Heer biedt Zich Zelf tot spijze aan. Een Oosterse gastheer zal in het uiterste geval z’n eigen rijdier slachten… Jezus gaat nog verder: Hij biedt Zich Zelf ten offer aan, voor u en voor mij, misvormde mensen, komend van de hoeken van straten en kruispunten van wegen, van vier polders, in een goddeloze wereld.

Maar willen  we wel komen? Op Gods feest voor ons? Geven we Hem ons hart? En zijn we ook bereid daarvoor het boetekleed te dragen? Een boetekleed, dat een betoverend wit wisselkleed mag worden, ons door de Heiland Zelf aangereikt? Een kleed, dat al onze zonden bedekt? Of schamen  we ons er voor dit kleed aan te nemen, een stapje terug te doen, ons hoofd te buigen?

Nóg klinkt de uitnodiging van de Heer: “Komt, want het is nu gereed!”

Amen.

Meedoen met Jezus

Meedoen met Jezus

Mattheüs 25, 31-46

De laatste toespraak van de Heer Jezus, die Mattheüs voor ons bewaard heeft, laat ons de Heer zien als de rechter over alle volken, die met alle engelen voor Zijn troon zijn samengebracht. De rechtertroon wordt hier “troon van Zijn heerlijkheid” genoemd. Hij spreekt recht over alle volken en Hij zal ze van elkaar scheiden zoals de herder de schapen scheidt van de bokken. Met “alle volken” zullen wel bedoeld zijn alle in die tijd levende heidense volken. Van de doden wordt niet gesproken. Rechts van Hem worden gebracht de rechtvaardigen, die goede werken hebben verricht. Links van Hem staan de verdoemden. Precies zoals het wordt afgebeeld boven het portaal van middeleeuwse kerken. De vraag rijst: kunnen mensen zalig worden alleen uit werken? Moet daar dan geen geloof bijkomen? Is het dan zo, dat ook mensen die nog nooit van Jezus gehoord hebben, zalig worden? Alleen omdat ze liefde hebben betoond? Zeg maar, omdat ze sociaal en humaan bezig zijn geweest?  Dat is een moeilijke vraag, die hier niet beantwoord wordt. Wel kunnen we stellen, dat de Mensenzoon iedereen vergelden zal naar zijn handel en wandel. Zo heeft de Heer het ons ook al voorgehouden in Mattheüs 16, 27b. Dit principe geldt zowel voor de Christen-gelovige als ook voor de heiden, die de Schrift nog niet kent. Beide mensengroepen worden naar een en dezelfde goddelijke gerechtigheid geoordeeld. Het komt dus aan op de innerlijke houding van de mens!

We moeten hier denken aan de gelijkenis van de boze wijngaardeniers in Mattheüs 20. De arbeiders van de eerste uren waren boos op de heer van de wijngaard, omdat hij de arbeiders van de laatste uren hetzelfde uitbetaalde als zij kregen. Dat is niet eerlijk! Zeiden zij. Wij hebben de hele dag geploeterd, terwijl zij…  Jezus zou geantwoord hebben: weten jullie dan niet dat de eersten de laatsten zullen zijn? Wanneer het jullie te min is de noodlijdende te voeden en te kleden, dan zijn jullie het hemelrijk niet waard! Het gaat de Heer om de mens, die achterop komt, die niet vooraan in de rij kunnen staan, om allerlei redenen – vult u zelf maar in. U mag hierbij ook gerust denken aan de asielzoeker, die uitgeprocedeerd is en op straat komt te staan en in de illegaliteit moet onderduiken. “Waarom kijken jullie scheel, omdat ik zo goed ben?” Jaloezie, harteloosheid, ik-zucht kunnen de mens nooit in het Koninkrijk van God brengen! Nogmaals: hier worden de eersten de laatsten en de laatsten de eersten.

“Voorwaar, Ik zeg u, in zoverre gij dit aan een van deze mijn minste broeders hebt gedaan, hebt gij het Mij gedaan.” En het gaat daarbij niet om spectaculaire daden, maar om gewone kleine dingen, die eigenlijk in geen enkele verhouding tot de beloning staan. Wat is een beker water, een stuk brood, een overnachting of een bezoekje nou helemaal tegenover de erfenis van het Koninkrijk van God? Niets toch! Er wordt hier zelfs niet gezegd: een hulp aan de zuster of broeder in Christus, aan de geloofsgenoten, de mensen naast je in de kerk, je naasten.

Er wordt zelfs helemaal niet over geloof gesproken, ook niet staat er bij wat we bij Markus wel vaak zien “in Christus”, “in Mijn naam”, dus omdat jullie Christenen zijn. Nee, dat is kennelijk allemaal van ondergeschikt belang. Waarom doen mensen goede dingen aan elkaar, waarom zijn mensen aardig tegen elkaar, omdat ze een beloning verwachten? Nee toch! Gewoon, omdat sommige mensen niet anders kunnen, omdat -als het goed is – de barmhartige niet weet van zijn eigen barmhartigheid. Het is gewoon een levenshouding. Het zit in de genen, zouden we tegenwoordig zeggen. “Doe goed en kijk niet om!” “Laat de linkerhand niet weten wat de rechterhand doet!” Niet om in de hemel te komen, doe je iets goeds, maar omdat je door je geweten -en ik denk dat dat liefde voor Jezus is – daartoe gedrongen wordt. Je kunt gewoon niet anders.

Dat is het eerste, wat we voor ogen moeten houden. De echte liefdedaden gaan zo maar, omdat je niet anders kunt. En ze zitten in de kleine dingen van het gewone leven. Niet een getuigenis in het groot, voor de massa, een girobiljet van duizend Euro of zo, een optreden en een verhaal voor de televisie, de dingen waarin vaak zo veel zelfzucht en verheerlijking van de mensen zit, tellen in het laatste oordeel, maar het kleine waaruit de echte liefde spreekt.

Nu komt het tweede punt: als de mensen aan de rechterkant van de koning vragen: “Wanneer hebben wij U gevoed, en wanneer hebben wij U gehuisvest en gekleed? En wanneer hebben wij U als zieke of gevangene bezocht?” Dan zegt Jezus: “Voorwaar, Ik zeg u, in zoverre gij dit aan een van  deze mijn minste broeders hebt gedaan, hebt gij het Mij gedaan.” Vindt u het niet vreemd, dat zij dat zelf niet eens wisten? Je zou toch denken, als je voor Jezus moet verschijnen in het oordeel, dat je dan wel wat te zeggen hebt. Je zegt misschien: “Nou, Heer, ik bent altijd trouw naar de kerk gegaan, en ik heb keurig opgepast in mijn leven, iedereen altijd het zijne gegeven, dat is toch mooi hé?” Ik denk, dat de Heer helemaal niet naar ons zou luisteren! Heel gek. Ik denk, dat we dan helemaal aan de verkeerde kant zouden staan, niet rechts maar links! Want hier spreekt de hoogmoedige mens, die zichzelf op de borst slaat. Nee, de dingen waarvan je zelf niet eens weet, dat je ze gedaan hebt, die spreken voor jou, en die zijn voor Hem belangrijk! Het goede, wat je in heel kleine dingen aan heel kleine armzalige mensen gedaan hebt, die tellen in het Koninkrijk. Nou, dat mogen we ons vandaag wel eens laten gezeggen!

En dan is er nog een derde punt: de mensen, aan wie wij -in onze onwetendheid- goed doen, zijn hulpbehoevende mensen, voor wie wij in de eerste plaats “naaste” zijn, omdat zij een beroep op ons doen. Niet misschien met zo veel woorden, maar toch…  zij confronteren ons met ons zelf en met God, die ook hen geschapen heeft. Die andere mens is een schepsel van God als wij! Niet anders, maar hetzelfde. Er is voor God geen verschil in rassen en standen en geloven. Moslim en Hindoe zijn net zo goed Gods schepselen als de Christenen! En het is daarom een schande, dat de joodse priester en leviet de beroofde en geslagen mens aan de kant van de weg lieten liggen en de Samaritaan het werk lieten doen. En zo is het ook een schande, dat vandaag nog de een zich boven de ander verheft, Jood en Palestijn, Moslim en Christen en ga zo maar door. Wie is dan wel onze naaste, aan wie wij goed moeten doen? De mensen die niets terug kunnen doen, waaraan op menselijke wijze geen eer te behalen valt. Wat we aan die mensen doen , doen we aan Hem! Dat zijn de daden die tellen in het eindoordeel, daden die voor ons spreken zullen, omdat zij onze echte liefde laten zien.
Ik moet denken aan een schilderij, dat ik eens gezien heb: daar stonden allemaal gezichten op, huilende gezichten, verdrietige gezichten, geschonden gezichten, vertrokken gezichten, ingevallen en met zweren overdekte gezichten, en temidden van al die ellendige gezichten, als ‘t waren er uit te voorschijn komende, ontwaarde ik een ander gezicht: een blij en heerlijk, een goddelijk gezicht, het gezicht van Christus! Heel ontroerend: in al die hulpeloze mensen komt Christus tot ons!

Tenslotte, Gemeente, de waarschuwing in onze Evangelietekst: “Een nieuw gebod geef Ik u, dat gij elkaar liefhebt… ” In alle spontaneïteit, zonder je zelf af te vragen: moet dat nou? Zon der ook zelf te weten, wat je doet, gericht op al die hulpelozen om je heen, zo moeten we elkaar liefhebben en vanuit deze liefde worden wij geoordeeld. Dat betekent echter ook, dat als je zo niet doet en bent, je dan veroordeeld wordt. Wat we niet aan een van deze geringste broeders van de Heer gedaan hebben, dat zal tegen ons spreken. Ook als we het nu nog niet weten, het allemaal straks geopenbaard worden, als Jezus terugkomt. Wat we wel gedaan hebben en wat we niet gedaan hebben, we weten het nu nog niet, maar Jezus zal het ons straks zeggen…  Het kan ons leven onzeker maken, maar het hoeft niet, want we mogen rekenen op Jezus’ liefde voor ons… Hij heeft ons wel lief gehad, tot aan de dood toe. Wat hebben we Hem en Zijn liefde nodig! Ook wij zijn toch die minste broeders van Hem? En Hij Zelf schenkt ons de beker met water, het levende water – dat Hij Zelf is – en brood – “Ik ben het brood des levens”, dat is Zijn lichaam, en Hij schenkt ons Zijn kleed: de mantel van Zijn liefde. Daarop kunnen we vertrouwen en zo mogen we -ondanks alles – met een gerust hart uitzien naar Zijn komst, ondertussen levend uit Zijn aan ons geschonken liefde. Zijn liefde dringt ons , als we maar dicht bij Hem blijven en onze ogen op Hem gericht houden. Kinderen kunnen het soms zo raak zeggen. Er is een boekje “kinderen schrijven aan God”. Bert is aan het woord. “Ik doe ook mee, uw vriend Bert.” Doet u ook mee? Doen we allemaal mee? Dat is toch ten diepste waar het om gaat in ons mens-zijn: dat we meedoen met Jezus, doen als Hij in het spel der liefde.

Amen.

Paulus en Ananias

Paulus en Ananias

Handelingen 9, 10-17

Handelingen 9 beschrijft de bekering van Paulus. Daarin neemt de persoon van Ananias een bijzondere plaats in. Eigenlijk komen we hem maar éven tegen. Hij valt nauwelijks op in die dramatische geschiedenis van Paulus’ bekering. Toch neemt hij er een eervolle plaats in. Heel anders dan zijn naamgenoot in Handelingen 5. U weet wel, die man die samen met zijn vrouw Saffira zo’n droevige rol heeft gespeeld in de eerste Gemeente door geld achter te houden na de verkoop van een stuk grond.

Maar de Ananias in Damaskus wordt heel eervol vermeld in onze Schriftlezing. Hij mag de beroemde Paulus in zijn huis opnemen. Ja, zelfs in de Gemeente van Damaskus! En God gebruikt hem om Paulus -zeg maar- te bekeren. Want dat is nog een heel proces geweest, die bekering van Paulus, gelooft u dat maar. Een mens draait niet zo gauw 180 graden om! Daar moet toch heel wat voor gebeuren. Maar dat gebeurde er ook met Paulus. Hij was onderweg naar Damaskus om de Gemeente daar te vervolgen. Toen verscheen Christus hem in een lichtende gestalte….. en opeens wist ie dat ie fout zat met de vervolging van de Christenen. Hij was op de verkeerde weg en moest zijn leven gaan veranderen. De EO had daar ook een programma over: God verandert mensen. Maar dat is niet zo eenvoudig. Paulus heeft daar gerust mee gezeten. Hij voelde zich een  gebroken man, gekweld door berouw en schuldgevoelens, onzekerheid en herinneringen aan het leven dat achter hem lag. Drie dagen zat hij zo, hij zag niets, hij at niet en hij dronk niet, echt een gekwelde geest.

KattendijkeToen kwam Ananias en legde hem de handen op en sprak de vertroostende woorden: “Saul, broeder, de Heer heeft mij gezonden, Jezus, die u verschenen is op de weg, waarlangs gij gekomen zijt, opdat gij weer zoudt zien en met de Heilige Geest vervuld zou worden.” Toen vielen hem de schellen van de ogen en hij stond op en werd gedoopt. Hij begon weer te eten en werd gesterkt. De apostel was over het dode punt heen. Het leven lachte hem weer toe. Hij wist dat Jezus hem vergeven had. Het oude was voorbij. Ananias riep hem tot een nieuw leven in Gods Naam.

Daarom is deze man, die zo maar uit het niets te voorschijn komt, toch een  heel bijzondere en kleurrijke bijbelse figuur. Hij was waarschijnlijk maar een eenvoudig Gemeentelid, net als u en ik, maar God wilde hem wel gebruiken. Dat is voor ons, denk ik, ook heel bemoedigend. God verandert niet alleen mensen, maar Hij gebruikt ook mensen, eenvoudige gewone mensen. God gebruikt ze voor Zijn dienstwerk. Dat deed Hij vroeger en dat doet Hij nog! Wij kunnen daardoor elkaar tot zegen zijn, de een de ander, zoals Ananias en Paulus. Wij kunnen elkaar niet bekeren, dat kan God alleen . Maar we kunnen elkaar wel de weg effenen…We kunnen elkaar helpen over moeilijke momenten in het leven heen te komen. Dat laat onze geschiedenis duidelijk zien.

En, Gemeente, daarin zit iets bemoedigends. Ook iets ontroerends. Dat dát nog kan in deze wereld, waarin iedereen zijn eigen weg lijkt te gaan. Want zeg nou eens eerlijk: wij denken vaak zo weinig aan elkaar. Wij hebben het wel over mantelzorgers, maar we moeten er niet aan denken ook zelf zo’n mantelzorger te worden. We leven zo gemakkelijk langs elkaar heen. Dat zou anders moeten! We weten ‘t, maar hoe? Kijken we naar Ananias!

DamascusAnanias gaat naar het huis, waar Paulus zich ophoudt. Hij doet dat niet uit zichzelf, maar hij kreeg een opdracht van de Meester: “Ga naar de straat genaamd de Rechte en vraag in het huis van Judas naar iemand uit Tarsus, genaamd Saulus”. Eerst zag Ananias dat helemaal niet zo zitten. Hij had van die Saulus gehoord en begreep natuurlijk helemaal niet, dat God die man wilde gebruiken. Maar als hij hoort dat Saulus aan het bidden is en voor de Heer een uitnemend werktuig zal zijn om Diens naam te brengen voor heidenen en koningen en de kinderen van  Israël, dan buigt Ananias het hoofd en hij gáát. Als de Heer Zelf het zegt, dan moet je toch wel? Of je ’t leuk vindt of niet, je gehoorzaamt. Natuurlijk zag hij er tegen op. De Gemeente van Damaskus had gesidderd, toen zij hoorde dat die Saulus naar hen onderweg was. Zij hadden wel gehoord, dat die verschrikkelijke vijand als ’t ware door God Zelf voor de poorten van de stad was neergeveld, maar de angst was toch nog niet over. Je weet maar nooit met zulke mensen! En nu moet hij, Ananias die gevaarlijke man gaan opzoeken! Toch gaat hij, want de Heer had hem geroepen. De Heer zei: “Ananias” en hij zei “Zie, hier ben ik, Here!”
Dat is het eerste, wat wij van Ananias kunnen leren. Als de Heer ons roept, antwoorden wij dan ook zó? Horen wij Zijn roepstem  wel? En zeggen wij dan ook “Zie, hier ben ik, Here”?

Of zou dat vandaag niet meer gebeuren? Ik denk eerder, dat onze oren er niet naar staan. Wij hadden  het zo druk met vele dingen, er waren zo veel stemmen in ons hoofd… dat die ene stem van de Heer er helemaal niet doorheen kon komen. Maar als u aandachtig had geluisterd, als er stilte was in uw leven en aandacht voor God, dan had u die stem zeker ook gehoord!  De stem die tot u sprak: “Ga eens naar die en die toe………” Zou u dan ook niet geantwoord hebben: “Zie, hier ben ik, Here. Ik ga al”?
We weten het wel: er zijn zoveel mensen, die hulp nodig hebben en wij voelen ons zo machteloos om voor al die mensen iets te betekenen. We kunnen ze toch niet allemaal helpen?
 
Prof. Hoekendijk zei indertijd tegen me, toen ik bij hem in Utrecht examen deed en getuigde van mijn motivatie om predikant te worden (namelijk om mensen te helpen): “Denk er aan, je kunt niet de lasten van heel de wereld op je nemen, je bent geen atlas, dat is er maar EEN”. Dat heb ik ervaren ook in het leven dat achter mij ligt. Maar je kunt misschien wel voor één van al die hulpbehoevende mensen iets betekenen, een hulpje, een wegwijzer, een beetje troost, En als we ons daarvoor openstellen, zal God ons vast en zeker wel iemand aanwijzen. Luisteren en gehoorzamen, daar kom ’t op aan, ook in ons leven. Dat laat Ananias ons hier duidelijk zien!

Er is nog meer, dat we kunnen leren. Als Ananias bij Saulus komt, is zijn angst opeens verdwenen. Want hij weet ‘t: de Heer zal mij helpen om de juiste woorden te vinden. Ik kom immers niet uit mijzelf, maar in opdracht. En dat maakt een groot verschil! Als we uit onszelf moesten komen, zouden we ’t denk ik niet kunnen. Wat moet ik zeggen? Wat moet ik doen? Ik heb zelf maar zo’n klein geloof! Mensen, die zieken en eenzamen en rouwenden opzoeken, hebben daar allemaal last van. Je voelt je zo machteloos. Ananias had dat vast en zeker ook. Maar toen het er op aan kwam, was de angst verdwenen. Er was zekerheid voor in de plaats gekomen, overtuigingskracht. Hoor ‘m spreken: “Saul, broeder, de Heer heeft mij gezonden”.

DamascusAls je met zo’n opdracht van God komt, dan mag je ook vertrouwen hebben in een goede afloop van de zaak. Waarom kunnen wij vaak zo weinig helpen? Omdat dit vertrouwen ons ontbreekt. We komen niet namens God, maar veel te veel namens onszelf. En dan blijkt onze eigen armoede. We staan niet in Gods kracht, maar in onze eigen machteloosheid. Misschien hebben we van tevoren wel gedacht: het helpt toch niets! Dat is onze zwakte! Maar als wij komen als gezanten van de Meester, die ons roept en stuurt, dan valt die armoede en dat verlammende gevoel van machteloosheid weg. Wij weten dan wát wij te brengen hebben…

Natuurlijk hebben wij niet direct dat allerhoogste te geven, wat Ananias aan Saulus geeft. Niet ieder heeft ook nodig, wat Saulus nodig had. Maar wij kunnen wel een beetje meeleven en blijdschap uit de Heilige Geest schenken en niet te vergeten: helpende handen! En natuurlijk een liefdevol hart. Zegt het spreekwoord niet: “Een blijde mond maakt het hart gezond”?

Dat zat er bij Ananias ook. Als hij alleen maar gezegd had: “Saulus, God heeft mij gestuurd….” Het zou niet geholpen hebben. Maar hij laat zijn warme hart zien: “Saul, broeder…” Hij verwijt hem niet dat hij de Christenen zo had vevolgd, hij is niet haatdragend, maar warm en vergevingsgezind. Dit had de Heer er niet bij gezegd, dat hij zó moest spreken. Maar hij deed het uit zich zelf, omdat hij de Heer liefhad….. Daarom was hij ook zo’n goed instrument in Gods zaak, waarom de Heer juist hem uitgekozen had.

KattendijkeAls die er niet is, de spontane hartelijke genegenheid, dan bederven wij er alles aan. Gehoorzaamheid, dat is één ding, maar liefde moet daar bij komen, dat is het tweede ding! “Dit is mijn gebod, dat gij elkander liefhebt, gelijk Ik u heb liefgehad”. We weten ’t wel, maar doen we ’t ook? Kúnnen we ’t ook? “Saul broeder…..”Zo echt gemeend, “broeder, zuster, m’n kind”, dat opent het hart van de ander. Maar als het alleen maar formeel is, dan sluit dat hart zich toe, dan voelt die ander zich niet begrepen en eigenlijk in de steek gelaten. Daar moeten we wel voor oppassen, als we naar iemand toe gaan, die onze hulp nodig heeft. Als God ons naar iemand toe stuurt, laat het dan écht zijn, spontaan en welgemeend. En vooral van harte! Alleen zó ben je geloofwaardig. Je komt met je zelf, maar namens de Ander. Je cijfert je zelf eigenlijk weg en laat die Ander spreken. Geen eigen roem dus. Ananias, van hem horen we verder ook niets meer. Saulus had hem niet meer nodig. Dat is een les, die wij ook leren moeten: dat je niet meer nodig bent! Er is een tijd om te helpen, er is ook een tijd om afstand te nemen, als je taak is volbracht.

In dit alles, Gemeente, schikken we ons naar Gods wil. Hij moet het maar zeggen in ons leven. En wij? Gehoorzaamheid,  liefde, zelfverloochening en bescheidenheid, daar kunnen we ’t mee doen. Dat moet ons antwoord zijn op Gods roepstem. Dat is het voorbeeld, dat Ananias ons gegeven heeft.

Amen

Danklied na uitredding

Danklied na uitredding

Psalm 30

Nicolaaskerk BrouwershavenPsalm 30 is een lied van dankbaarheid, na het ontvangen van hulp en troost van Boven. Een danklied van iemand, die na een zware ziekte hersteld is, die op ’t kantje van de dood gelegen heeft. Zo’n Psalm is wel heel actueel. Immers ook vandaag worden velen door ziekte en dood getroffen.

De Psalm is echt een lied uit het oude oosten. We vinden daar gedachten, die we wel vaker in het Oude Testament tegenkomen. Zoals dit: dat ziekte en handicap gezien moeten worden in  het licht van Gods toorn. Dat God ook uit liefde Zijn volk langs een diepe weg kan leiden, daar had de dichter nog geen oog voor. Ziekte als bestraffing van God wordt zo voor de vijanden een reden tot triomf! Zeker, als deze met de dood eindigt. Van meeleven en meelijden horen we hier niets. Alleen van leedvermaak is er sprake. Gelukkig denken we daar vandaag wat anders over!

De dichter bidt wel tot God, toen hij in nood was. Dat is heel mooi. Maar wat hij tegen God zei, dat zouden wij nooit doen, denk ik. Hij herinnerde er God aan, dat God er niets aan zou hebben, wanneer de dichter dood ging. Doden immers kunnen God niet meer loven en prijzen! Het zou voor God verlies betekenen, wanneer er weer één minder op aarde zou zijn, die Gods lof kon verkondigen.

In de Psalm horen we niets over een leven na de dood. Voor de dichter is de dood een laatste verschrikking: het totale niets, het eeuwige zwijgen. Dat er iets na de dood komt, iets moois, iets van God, daar had de dichter nog nooit van gehoord. Dat de doden tot leven komen om mooier dan ooit God de lof toe te zingen, dat was hem nog verborgen.

Nicolaaskerk BrouwershavenZo zijn er heel wat dingen, die wij in de Psalm missen. Toch heeft het lied ons heel veel te zeggen. En dat komt, omdat het zo echt doorleefd is, zo echt menselijk. Hoe duidelijk herinnert zich hier een mens die lange bange nacht, toen zijn ziekte het hoogtepunt bereikt had. Hij gaf niets meer om zijn leven. En zijn familie was gekomen om afscheid van hem te nemen. De nacht van de crisis… en toen de nieuwe dag, waarop duidelijk werd dat de crisis voorbij was en de zieke gered. Wat was hij toen blij! Hij kon niet anders dan God daarvoor danken, want God had daarvoor gezorgd. Zijn gebed was verhoord.

In de avond komt de nacht met geween,
Tegen de ochtend is er gejuich!
U veranderde mijn rouwklacht voor mij in een reidans,
Scheurde mijn treurkleed open,
Met vreugde hebt gij mij omgord!
   (Naardense Bijbel)

Maar dan voelt de mens zich ook verplicht om God daarvoor te loven en te danken in een lied. Want echt Israëliet als de dichter is beseft hij ten volle, dat het God in die redding niet zo zeer gaat om de mens in nood, maar veeleer om Zich Zelf. Zijn naam moet daardoor groot gemaakt worden! Hij moet er door verheerlijkt worden!

Zodat voor u zal musiceren: glorie,
En niet zwijgen:
Ene mijn God,
Ik zal u eeuwig danken!

Misschien heeft u ook wel eens zoiets meegemaakt, dat je op ’t nippertje van de dood gered bent als door een wonder. Mag ik u vragen, wat u toen gedaan hebt? Toen u in die nood verkeerde en daarna, toen de nood over was? Hebt u toen ook gebeden om uitkomst? En daarna: gedankt? Gedankt met een lied en met uw leven, dat u als ’t ware had teruggekregen? Voor mensen, die bijvoorbeeld een hartinfarct hebben gekregen, ziet het leven daarna er heel anders uit. Je bent dankbaarder, maakt je niet meer zo druk om vele dingen. Je gaat meer relativeren: zo veel zaken zijn o zo betrekkelijk, als je eens de dood in ogen hebt gezien.

Maar zeg eens eerlijk:  was het zo ook bij u, die dankbaarheid en het zingen van een danklied? Of is dat ver een beetje bij in geschoten? Gebeden zult u wel hebben. Het spreekwoord zegt niet voor niets: “Nood leert bidden”. Maar wat daarna had moeten komen… Ach, een  mens heeft goede voornemens, maar er komt zo weinig van terecht, de nood is weer gauw vergeten niet waar?  Zo gauw je ’t zelf allemaal weer kunt, heb je God niet meer nodig! Dat is heel erg. Dat moet God wel pijn doen.

Kijk, zó was onze dichter niet! En wij kunnen ’t van hem leren, hoe het moet, hoe het anders kan.

Want een oogwenk gaat er in zijn toorn,
Maar een leven in zijn welbehagen.

Nicolaaskerk BrouwershavenIk denk, dat de dichter hiermee wil zeggen, dat de mens, op wie Gods toorn rust, slechts een ogenblik heeft, ’t is gauw met hem afgelopen! Maar wie leeft uit Gods welbehagen, die heeft het échte leven te pakken! Het is duidelijk, dat wij ogenblik en leven niet moeten meten met onze tijdsmeter, want dan komen we er nooit klaar mee. We moeten ze meten naar Gods maatstaven. Bij Hem geldt als kort, wat wij een lange tijd achten, en omgekeerd kan een ogenblik in Zijn gemeenschap een eeuwigheid van zaligheid zijn. Het zijn dus geen chronologische, maar kwalitatieve begrippen.

Kijken we nog eens naar de hele Psalm, dan wordt ons wel zoveel duidelijk, dat hier een man aan het woord is, die zijn lesje geleerd heeft. De zware ziekte, waaruit hij gered is, heeft hem dit geleerd: dat ons leven toebehoort aan God, of -zoals de Naardense Bijbel vertaalt- de Ene.

En dat dit te weten je verdere leven in een geheel ander perspectief zet! Als we dat eens van elke ziekte en bij elke zieke konden zeggen, wat zou dat heerlijk zijn. Elke ziekte mag als een roepstem van God ervaren worden, om je te bezinnen op een ander leven, meer aan God gewijd: een leven in Zijn welbehagen!  Maar wordt die roepstem ook gehoord en verstaan? En worden mensen daardoor veranderd?

De dichter heeft die roepstem wel verstaan. En dat was nodig ook, want het zou hem vergaan zijn als de meeste mensen. Toen alles hem voor de wind ging, dacht hij niet aan God. Hoort u zelf maar:

Ik heb zelfverzekerd gezegd:
Ik wankel in eeuwigheid niet!

Hij dacht dat het geluk niet op kon en dat hij alles zelf goed in handen had, zelfverzekerd, en hij vergat wat hij later wel leerde inzien:

Ene,
In uw welbehagen
Gaf u mijn berg een sterke bijstand,
U verborg uw aanschijn
En ik was verbijsterd!

Dat is zo echt menselijk: in voorspoed denkt de mens God niet nodig te hebben. Je zit als ’t ware op een berg en voelt je onoverwinnelijk. Mij kan niets gebeuren! Maar o wee, als de nood aan de deur klopt, er komt ziekte of handicap of zelfs dood, waar blijft die mens dan?

God keert Zich van je af, zo voelt het, en je bent verbijsterd!

Als je dan nog bidden kunt, ben je goed af. Nood leert bidden, ik zei het al. Maar het omgekeerde is ook waar: bidden leert ook onze eigenlijke nood. Toen de dichter tot de Ene bad, besefte hij opeens ook hoezeer hij Hem vergeten had. Hij had gelukkig thuis nog bidden geleerd. Voor veel mensen vandaag is dat niet meer het geval. Waar moeten zij hun troost zoeken, als er tegenslag en verdriet komt? Tot wie kunnen zij zich nog om redding wenden? Tot doctoren? Professionele hulpverleners? Instanties? Mantelzorgers? Best goede en bekwame mensen, maar het zijn ménsen, het is mensenwerk. Zouden we niet een Hogere Instantie nodig hebben?

Nicolaaskerk BrouwershavenOok zijn er nog mensen, die het bidden wel in hun jeugd geleerd hebben, maar in de loop van het leven weer afgeleerd. Mensen die door de tegenslagen van het leven te verbitterd zijn geworden om nog te kúnnen bidden. Wat jammer toch! Want in de nood is er toch maar Een, die redden kan: de Ene! En wie dat ervaren heeft, die wordt een ander mens, dat kan niet anders. Soms is er een ziekte nodig om ons te doen veranderen, om ons aan God te herinneren. Achteraf bleek de dichter, dat zijn ziekte toch eigenlijk geen blijk was van Gods toorn, zoals hij zelf eerst dacht, maar juist een uiting van Gods zoekende liefde. Zou dat met ons ook niet zo kunnen zijn? “Degene, die God liefhebben, werken alle dingen mee ten goede” (Romeinen 8, 28).En ook degenen, die God niet liefhebben, moeten weten dat hun tegenspoed in het leven kan meewerken ten goede. Als hun ogen maar open gaan voor God en Diens leiding in hun leven.

Kijk, niet voor eeuwig verstoot hij,
mijn Heer;
Kijk, als hij iemand bedroefd heeft
zal hij zich weer ontfermen,
zo groot is zijn vriendschap;
Kijk, niet van harte verdrukt hij
en bedroeft hij de zonen van een man.
(Klaagliederen van Jeremia 3, 31-33 in de vertaling van de Naardense Bijbel)

Laten we dat in ons eigen leven ook gaan toepassen!

We moeten ons afkeren van eigen kracht en toewenden naar Gods kracht.

Ene mijn God
Ik zal u eeuwig danken!

Amen.                             

Want de mens gaat naar zijn eeuwig huis

Want de mens gaat naar zijn eeuwig huis

Prediker 12, 5

Moeten we wel over zulke ernstige dingen spreken? Ja wel, want zij behoren bij het leven. De Prediker heeft dat ook zo
ervaren. Hij weet, dat het leven aftakelt in de ouderdom, totdat de mens “naar zijn eeuwige huis gaat”.

Waarom zegt de dichter niet gewoon “totdat de mens sterft”? Zou hij soms iets vermoeden van wat er na het leven gebeurt, wat ons daar te wachten staat? Dat daar een eeuwig huis is? Ja, ik denk van wel. Dat het met dit leven niet is afgelopen, als je kaarsje is opgebrand. Gelukkig, ook in het Oude Testament heeft men daar al weet van! De mens gaat naar zijn eeuwig huis. Dat is niet alleen: dat de mens in een graf wordt gelegd. Maar: hij gaat ergens heen, waar een plek voor hem is, bij God. Het is een eeuwig huis. De mens gaat het eeuwige leven in. Ik weet, dat vandaag velen niet willen horen van de hemel en de eeuwigheid. Toch kan ik ’t als gelovige niet anders belijden: dat het eeuwige huis de hemel van God is. Hoe dat precies is, weet ik niet, maar ik geloof er in! En ik belijd het ook vandaag: Daar bij God is ook mijn eeuwig huis. Daar mag ik straks heen gaan.

Johannes de Heer heeft dat zo mooi verwoord:

Eens breek in mij het zilv’ren koord
Dan wordt mijn aardse zang verstoord,
Maar op volmaakter schoner wijs
Klinkt dan mijn lied in ’t paradijs.

Straks breekt de gulden lamp aan stuk,
Voorbij is dan al ’t aards geluk –
Maar halleluja! Dan begint
Eerst ’t ware leven voor Gods kind!

O, wat zal ’t zijn, volmaakt en rein
Voor eeuwig met de Heer te zijn.
Als ook mijn lied Hem hulde biedt.
Neen, zulk een sterven vrees ik niet!

Maar kunnen we dit zo wel zingen? Wie kan dat zeggen? Zijn we dan niet bang voor de dood? Zeg maar gerust: veel bang! De innerlijke onzekerheid, het schuldgevoel… Wie kan God recht in de ogen zien?

Bij een begrafenis hoor je nog wel eens van familie, dat de overledene zo’n goed en gelovig mens is geweest. Nee, kerkgang was er niet bij, daar niet van. Maar daar komt het toch niet op aan.

Enfin, u kent dat wel. We doen daar zelf ook wel aan mee. Dat sust onze gevoelens van angst en onzekerheid wat. We mogen er natuurlijk ook niet over oordelen. Het oordeel komt alleen God toe. Maar, als je zoiets hoort, vraag je je toch wel eens af: hoe moet dat nou? We trekken op zo’n manier toch wel een erg grote wissel op Gods genade!

Wie kan recht doen gelden op God’s eeuwig huis? Een vraag om mee bezig te zijn, voor je zelf, midden in de wintertijd. Wintertijd kan ook een tijd van bezinning zijn. Wie mag op God’s eeuwig huis rekenen?  Van de mens uit: zeer weinigen. Maar van God uit: Zeer velen. De mens, die met lege handen tot God komt en zegt “Heer, wees mij arme zondaar genadig…” Zou die niet op weg zijn naar het eeuwig huis ?  Ja toch?

Zulk een mens mag u wezen. Met vallen en opstaan, met de twijfels die nu en dan de kop op steken, maar ook met de zekerheid dat Gods genade u genoeg is.

Goede reis!

Amen.                             

U bent gewaarschuwd

U bent gewaarschuwd

Handelingen 28, 11-31

Kaart van de reis van PaulusNa een verblijf op het eiland Malta van drie maanden vertrokken wij vandaar met een Alexandrijns schip dat op het eiland overwinterd had. Het heette ‘Castor en Pollux’, dat zijn de tweelingzonen van de oppergod Zeus die golden als de redders op zee, wanneer een schip in nood was. Wij deden Syracuse aan en bleven daar drie dagen, waarschijnlijk om lading te lossen en nieuwe vracht aan boord te nemen. Toen zeilden wij verder langs de kust naar Regium, de eerste stad in Italië zelf, en toen de wind zuid werd, konden wij al een dag later naar Puteoli. Daar troffen wij geloofsgenoten aan, die ons uitnodigden een week lang bij hen te blijven. Hoe die broeders en ik neem aan ook zusters daar waren, vertelt Lukas ons niet. Ze waren er opeens. Misschien hadden ze al bericht gekregen? Paulus zelf kon niets doen, want die was gevangen. Maar zijn begeleiders zoals Lukas hadden wel de mogelijkheid van het schip af te gaan en met mensen te spreken. En zo was de komst van Paulus waarschijnlijk als een lopend vuurtje verspreid. Trouwens, zo streng was de bewaking van Paulus nu ook weer niet, want hem werd toegestaan een week lang bij de zusters en broeders te verblijven. Dat moet voor hem een hele opsteker zijn geweest!

Van Puteoli gaat regelrecht een lange weg naar Rome, de beroemde ‘via Appia’. Over die weg moest men lopend de hele afstand afleggen. Misschien was er een ezelskar, waarop Paulus kon meerijden. Hoe dan ook,toen zij Rome naderden, kwamen Gemeenteleden hem al tegemoet. Want in Rome was al een christelijke Gemeente ontstaan. Daar had Paulus immers zijn Romeinenbrief aan geschreven, ook wel het testament van Paulus genoemd. Het gerucht van Paulus’ komst had Rome al bereikt. Al ver voor Rome, kwamen ze elkaar tegen, Paulus en de mensen uit Rome. Daar leefde de apostel helemaal van op. Toen Paulus hen zag, dankte hij God en greep moed. Zo schrijft Lukas daarover.

Nu is dan Paulus eindelijk in Rome en dan zou je denken, dat we iets gaan horen over de voortgang van zijn proces en de afloop ervan. Is de apostel terechtgesteld? Of is hij vrijgesproken en daarna verder getrokken naar Spanje? Daar horen we allemaal niets van, jammer genoeg. Wist Lukas dat dan niet? Natuurlijk wel! Maar hij vindt het niet belangrijk genoeg om te vertellen. Het gaat hem namelijk in het hele boek Handelingen  niet om de belevenissen van Paulus , om die door te geven, maar het is ‘m begonnen om het Evangelie van Jezus Christus, om te vertellen hoe dat Evangelie door Paulus gebracht is naar Rome, als het centrum van de toenmalige wereld. Wat Paulus daarbij overkomen is, is eigenlijk maar bijzaak! Alleen wat in betrekking staat tot de verkondiging van het Evangelie, dat vertelt hij. Daarom horen we niets van het proces, maar wel dat de apostel op zich zelf mocht gaan wonen om in alle vrijheid het Evangelie uit te dragen. Wat zullen daar een hoop mensen over de vloer gekomen zijn! Want niemand kon zo vurig over het Evangelie vertellen als Paulus. Drie dagen had hij nodig om zich in te richten en toen riep hij de vooraanstaande Joden bij zich. Tot hen zei hij: “Landgenoten! Hoewel ik nooit iets tegen het volk en de gewoonten van onze vaderen heb  gedaan, werd ik toch aan de Romeinen overgeleverd en zo kom ik hier als gevangene uit Jeruzalem. De Romeinen hebben mij verhoord, zij wilden mij vrijlaten, omdat ik in geen enkel opzicht de dood schuldig ben, maar toen de Joden daartegen protesteerden, heb ik geëist de zaak aan de keizer voor te leggen. Maar nogmaals wil ik benadrukken, dat ik van mijn kant niets tegen mijn volk heb. Daarom ben ik dus hier en heb ik u uitgenodigd bij mij te komen, om u te begroeten en u toe te spreken. Om Israëls geloof in de Messias draag ik deze boeien!” Zij antwoordden hem: “Niemand heeft ons uit Jeruzalem over u geschreven. Er is ook geen enkele landgenoot tot ons gekomen, die ons iets ten nadele over u heeft bericht. Maar nu wilden wij wel eens van u zelf horen, waar uw verkondiging op neer komt, want wat die partij betreft waar u toe behoort, weten wij wel zo veel, dat er aan alle kanten tegen geprotesteerd wordt.”

Zo maakten zij voor een bepaalde dag een afspraak met elkaar en op die dag kwamen er heel veel mensen in Paulus’ huis om naar hem te luisteren. Van heel vroeg in de ochtend tot laat in de avond gaf de apostel uitleg over het Koninkrijk van God en alles wat Jezus daarover verteld heeft en waarom hij gekruisigd werd en al die dingen, die ons ook verteld worden in de Kerk. Hij probeerde aan de Joden vooral ook te bewijzen, dat Jezus de Messias is, die zij eeuwen lang verwachten en over wie de profeten zo veel gezegd hadden. Sommige toehoorders werden door het woord van Paulus aangeraakt, zodat zij tot geloof kwamen, anderen lieten zich door hem niet overtuigen. Precies zoals dat nu nog is: de één komt tot geloof, een ander haalt er zijn schouders voor op.  “Zij gelooft en zij gelooft niet”, zo heette een programma van de EO. In onderlinge onenigheid gingen zij weer naar huis. Maar Paulus riep hen nog na: “Weten jullie nog van Jesaja, hoe die door de Geest van God moest zeggen:

Zie, ik schonk u een hart en ogen en oren,
maar gij wilt niet verstaan, niet zien en niet horen.
Verhard is uw hart en uw oren en ogen
houdt gij gesloten en leeft slechts uit logen (dat zijn leugens).
Hindert gij God u te helpen, te helen,
weet, dat gij dan slechts uw heil zult verspelen.”

Ja, beseft dat goed, dat jullie je heil, dat is je levensgeluk, zult verspelen! Aan de ongelovigen wordt dat nu geschonken, zij zijn het die het woord van Gods heil nu zullen horen!”. 

En zo is het ook gebeurd. Twee jaar lang heeft Paulus nog het Evangelie mogen verkondigen in alle vrijheid, in zijn huis te Rome. Wat er daarna met hem  is gebeurd, weten  we niet. Maar we weten wel, wat er daarna met het Evangelie is gebeurd: die is als een echte blijde boodschap vanuit Rome de wereld ingegaan om ook hier te landen, bij jullie.

De gelovigen zijn vaak afgestompt. Zij hebben er geen oren meer naar, naar dat heil, precies zoals Jesaja gezegd heeft. Daarom wordt het geschonken aan ongelovigen. Zou dat vandaag ook niet zo zijn?  De kerken zoeken op alle mogelijke manieren wegen om de ongelovigen te bereiken, en dat is goed. Want daar is het Evangelie voor! Als de gelovigen het af laten weten, dan moeten ongelovigen ons opnieuw laten zien wat Evangelie is! In de zogenaamde achtergebleven landen is dit volop aan de gang. Daar groeien de kerken, spectaculair, omdat die mensen begrijpen wat het Evangelie betekent. Zo gaan de armen ons rijken vóór! Wij hebben nog heel veel te leren, Gemeente…

“Hindert gij God u te helpen, te helen,
Weet, dat gij dan slechts uw heil zult verspelen.”

Amen.                             

De doop van Jezus

Ook tot Nazareth kwam het gerucht van de opwekkingsbeweging van Johannes. Jezus werd er door aangesproken.

Lukas 3, 21-22 en Matteüs 3, 13-17

Uit de eenzaamheid van de woestijn was hij plotseling opgedoken, Johannes. Jarenlang had hij daar geleefd. Nu zoekt hij de mensen op. Hij heeft een boodschap voor ze: het Koninkrijk van God is nabij gekomen, want de Messias is gekomen, Hij is onder jullie. Daar wisten ze van, dat was hun al eeuwen lang verteld. De Messias zou het oordeel brengen over de zondige wereld. Je kon er maar op één manier aan ontkomen: door je te bekeren en als teken daarvan je te laten dopen. De mensen reageerden daarop met een schok en massaal. Een hele volksbeweging kwam op gang. Duizenden verzamelden zich bij de Jordaan om te luisteren naar de donderpreken van Johannes en zich daar te laten dopen door hem.

Ook tot Nazareth kwam het gerucht van de opwekkingsbeweging van Johannes.  Jezus werd er door aangesproken. Stel je voor, daar is een beweging aan de gang van mensen, die het Koninkrijk van God verwachten! Daar moest Hij bij zijn, want daar ging het Hem toch ook om! En zo gaat Hij op reis, een heel stuk. Dan ziet  en hoort Hij Johannes. Hij ziet ook al die mensen, die zich laten dopen. Wat gaat Jezus doen? Blijft Hij op afstand staan? Verwonderd en blij om al die mensen? Of knielt Hij neer bij de Jordaan om God er v oor te danken? Gaat Hij soms naast Johannes staan om zijn neef een handje te helpen? We zouden dat kunnen begrijpen. Maar Jezus doet dit alles niet. Luister maar naar Mattheüs: “Toen kwam Jezus uit Galilea naar de Jordaan tot Johannes, om Zich door hem te laten dopen.”

Eigenlijk een beetje vreemd. Dat vond Johannes ook, want hij wist dat Hij de Messias was en Hij had de mensen al op Hem gewezen: “Die na mij komt is sterker dan ik en ik ben niet waard Hem de schoenriem los te maken.” Daarom is het voor hem een raadsel dat Jezus Zich door hem laat dopen. Het zou eerder omgekeerd moeten zijn! En dat zegt hij dan ook: “Ik heb nodig door U gedoopt te worden, en komt Gij tot mij?”

Gaat Jezus het hem uitleggen? Nee, dat doet Hij niet. Veel uitleg hebben de mensen nooit van Hem gekregen, ook niet toen hij sprak over Zijn lijden en sterven. Jezus is geen uitlegger, maar een doener. En nu zijn veel mensen in de weer om uit te leggen wat Hij gedaan heeft!  Jezus zegt alleen maar: “Laat Mij het nu maar doen, want zó wordt alle gerechtigheid vervult.” Je zou ook kunnen zeggen: “Laat mij nu maar doen, dit is nu eenmaal mijn roeping. Ieder heeft zijn eigen plicht in de wereld en moet die ook volbrengen. Jij, Johannes, bent er om te dopen, Ik om gedoopt te worden…” Johannes zag het toen ook, als in een flits, dat dit Gods bedoeling was. En hij doopte Hem.

Is het niet raadselachtig en wonderlijk, Gemeente? Toch ligt hier de grondslag van het Evangelie. Hele groepen mensen heeft Johannes al gedoopt, wekenlang, en het zal voorlopig ook nog wel zo doorgaan, wie weet maanden lang, tot Herodes de profeet op het schavot brengt. En nu wordt met al dat volk ook Jezus gedoopt. Tussen al die mensen, hoog en laag, rijk en arm, schriftgeleerden en soldaten, huismoeders en kinderen, zieken en gezonden, staat Hij daar. Je zou Hem niet herkennen. Hij is als één van al die anderen! Maar heeft Jezus dan ook zonde te belijden? Moest Hij Zich dan ook bekeren? Nee toch? Hij heeft bij de doop geen enkele gedachte aan zonde en bekering, integendeel: Hij denkt aan heel andere dingen, Hij denkt aan God en aan wie Hij is, en dat wordt Hem ook duidelijk, opeens, als Hij Gods stem hoort: “Deze is Mijn geliefde Zoon”. Jezus voelt Zich niet een zondaar, die bekeerd moest worden en daarom naast de mensen is gaan staan. Maar Hij voelde wel de behoefte om bij de mensen te zijn en uit solidariteit naast hen te gaan staan. Hij maakt Zich als ’t ware aan de zondaren gelijk… Hij laat Zich dopen, niet voor Zijn zonden, maar voor die van hén.

Ziet u wat Jezus hier doet? Dat wordt ons nog duidelijker, als we Hem naast Johannes zetten. Johannes staat eigenlijk tegenover het volk en preekt oordeel. Dat was zijn profetische opdracht. Hij moest de aankondiger zijn, de wegbereider. En alleen zó zou hij zijn gerechtigheid vervullen, dwz alleen zó zou hij recht staan tegenover God. Ook Jezus erkende dat bij Johannes, dat  hij de grote voorloper was, de laatste van de Oudtestamentische profeten, die de Messias zou aankondigen. Tegelijk echter vindt in dit gebeuren de omslag plaats van oud naar nieuw. Johannes sluit het Oude Testament af en geeft het stokje over aan Jezus, met Wie het Nieuwe Testament begint! Zo zal Jezus het later ook Zelf betuigen, dat Johannes weliswaar de grootste der profeten was, maar kleiner dan de kleinste in het Nieuwe Verbond. Het Oude en het Nieuwe Verbond staan hier tegenover elkaar, de oude en de nieuwe tijd, de oude en de nieuwe wereld. De houding van Johannes is die van de heilige toorn over de zonde, de houding van Jezus is die van de heilige liefde. De houding van Johannes is die van straf en oordeel, de houding van Jezus is die van vergeving en solidariteit. Natuurlijk is zo’n tegenstelling niet absoluut. Bij Johannes is de liefde ook best te vinden. Spoorde hij de mensen niet aan hun kleren en eten  te delen met de armen? En bij Jezus ontbreekt het ook niet aan toorn. Gooide Hij de tafels van de geldwisselaars niet om in de tempel? Maar er is een verschil in accent, wat bepalend is voor hun houding. Johannes staat tegenover de mensen, Jezus staat naast hen. Johannes staat vóór de mensen, Jezus staat achter hen. Johannes preekt het oordeel, Jezus buigt Zich onder het oordeel. Johannes houdt de anderen hun zonden voor, Jezus neemt de zonden van de anderen  op Zich.

Voor Johannes was dit eerst een raadsel. Later heeft ook hij het begrepen, toen hij tegen zijn discipelen zei: “Zie, het Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt.” De mensen om Johannes en Jezus heen zagen het trouwens ook gebeuren, toen de duif op Jezus neerdaalde. De duif, dat is de Heilige Geest. En als ze het nog niet begrepen, dan horen ze ook nog de stem van God, Die zei: “Gij zijt Mijn Zoon, Mijn geliefde, in U heb ik Mijn welbehagen.”

In dit nieuwe genadeverbond zijn wij gedoopt, Gemeente. In dit nieuwe genadeverbond beginnen wij ook een nieuw jaar. Wij behoren de nieuwe aeon toe, het Koninkrijk van God, dat onherroepelijk komt. Laten wij dan ook die nieuwe houding van Jezus aannemen en tonen: solidariteit met een zondige wereld, genade en barmhartigheid, nederigheid en zelfopoffering.

Gij armen en verdrukten,
Ziet uit naar Hem, die u bevrijdt;
Gebeukten en gebukten,
In zijn rijk is gerechtigheid.
Gij, die, u zelf tot schade,
Des Heren weg verliet,
De Heer is vol genade,
Voor eeuwig toornt Hij niet,-
Hij die voor u blijft zorgen,
De zonde van u doet
Als de avond van de morgen,
Ja, kwaad vergeldt met goed.
                                Gezang 15, 2

Amen.

Vallen en opstaan

Vallen en Opstaan

Lukas 2, 34

Zie, deze is gesteld tot een val en opstanding van velen in Israël

We hebben Kerstfeest gevierd en veel van de daarbij behorende opsmuk is al weer verdwenen. De rest zal binnenkort ook wel  naar zolder verdwijnen of bij het oude vuil worden gezet. Voor velen is het leven weer even leeg en zinloos als tevoren. Je blijft zitten met een kater. Tot volgend jaar dan maar weer. Herkent u dat gevoel? De leegte bij alle drukte, het geestdodende bij al het geestelijke van Kerstmis is opvallend, en in die stille leegte ligt alleen de overlevering van een goed bericht:

’t Is geboren het godd’lijk Kind,
dat ons allen zo teer bemint.

Een goed bericht, ja wel, het mooiste bericht dat we ons kunnen indenken, maar ook een bericht dat schaduwen trekt over deze aarde, grote diepzwarte schaduwen op de achtergrond van dat felle licht. “Zie, deze is gesteld tot een val en opstanding van velen in Israël…” Licht en donker, vallen en opstaan. Waar worden we dat sterker gewaar dan juist in deze tijd, nu de boodschappen van vrede over de wereld zijn gegaan en in landen als de Verenigde Staten, Irak en Israël men zich tegelijkertijd zorgen maakt over wat het nieuwe jaar weer zal brengen aan oorlogsdreiging en terreuraanslagen.

Kerstmis 2005, tot een val en opstanding van velen, en dat niet alleen in Israël, over heel de wereld. Deze profetische uitspraak van de oude Simeon staat wel in lijnrechte tegenspraak tot het hoerageroep van de engelen in Efrata’s velden: Hoera, de Heiland is geboren! Vrede op aarde voor de mensen van Gods welbehagen, of -zoals u wilt- voor alle mensen van goede wille!

Voor vallen en opstaan is Hij gekomen. Hij zal aanstoot geven en verdeeldheid en ergernis en weerstand…Vallen en opstaan, Gemeente, daar zal dat mooie Kerstfeest van ons op uitdraaien! Aan de ene kant verzet en ongeloof en afwijzing, aan de andere kant “ja en amen zeggen”, een blij geloof voor een wereld verloren in schuld… Waar de grens ligt, wordt ons niet verteld. Om welke mensen het gaat, evenmin. Maar duidelijk is wel in onze tekst, dat het Evangelie alle mogelijke weerstanden zal oproepen, bij de Joden, toen en nu, maar ook onder ons. Daardoor heeft men Hem aan het kruis gebracht, daardoor zijn er talloze martelaren geweest in de Kerkgeschiedenis, daardoor is het in sommige landen nog gevaarlijk om je Christen te noemen. Hoe komt dat toch? Het Evangelie, het mooiste wat er is, waarom sluit dat niet van nature aan bij onze verlangens? Waarom wordt het eerder gevoeld als iets minderwaardigs, iets kinderachtigs, een geloof van bange mensen, een zoethoudertje, een zielig gedoe, al dat gepreek over achteruitgezette en verdrukte mensen, dat benadrukken van de schuld en de zonde van mensen, en dan die schuldvergeving van God en de verzoening door de kruisdood van Christus en dat huichelachtige “stil maar, wacht maar, alles wordt nieuw!” Nee, het is waardiger en manlijker fier en gedurfd te leven, je eigen beslissingen te nemen en verantwoordelijkheid te dragen voor je eigen daden, echt modern: ieder voor zich, en vooral voor je zelf opkomen en morgen gezond weer op !

Jezus is eigenlijk een storend element voor dat heel gewone en vanzelfsprekende van het leven naar onze natuur,  zoals de spreekwoorden het treffend uitdrukken: “Voor wat hoort wat; wie zijn billen verbrandt, moet op de blaren zitten; door scha en schande wordt men wijs; als je niet luistert, moet je maar voelen.” Jezus met zijn boodschap van liefde en zelfverloochening en offer is een belemmering voor onze vrijheid, waarbij wij ons kunnen uitleven naar ons believen. Voor velen is zo de helpende en reddende God een aanstoot, een ergernis… Zoals Paulus het al 2000 jaar geleden vaststelde: “de Joden een ergernis, de Grieken een dwaasheid.”

Wij hebben die God helemaal niet nodig. Mensen van de 21e eeuw, die wij zijn, zelfbewuste mensen, die het allemaal best zelf wel kunnen. Het is nu de tijd, waarin niet God ons helpt, maar wij God een handje kunnen helpen. Wij moeten zelf het heft in handen nemen, want als je ’t van God moet verwachten, kun je lang wachten. Normen en waarden, verbeter de wereld, begin bij je zelf! Beginnen bij God? Met die sombere voorstellingen over zonde en schuld? Kom, laat me niet lachen!

Tot een val en opstanding…

Er zijn vele mogelijkheden om te vallen. De mens staat God in de weg, de mens staat zichzelf in de weg, de mens staat de ander in de weg. De mens is een egotripper. Hij valt, en niemand raapt hem op. De eenzame mens ten voeten uit. Het beeld van onze maatschappij. Wie zich hoog verheven acht, kan heel diep vallen. Maar ook het omgekeerde heeft de geschiedenis ons geleerd: de mens die zich vernedert, kan hoog stijgen. Jezus is niet alleen gesteld tot een val van velen, maar ook tot een opstanding van velen. Het Evangelie wordt aangenomen, met blijdschap wordt het geloofd en het gaat als een lopend vuurtje de wereld rond. Eindelijk goed nieuws! Niet de mens heeft het voor het zeggen, maar God! Aan de tirannie van mensen komt een eind, eens zal het alom vrede zijn en krijgt iedereen z’n eigen plek. Wat een geweldige boodschap. Jezus krijgt macht over mensen. Mensen, die zich niet kunnen onttrekken aan dat wonderlijke gezag van Hem… een man naar wie men moet luisteren! Simeon begreep dat en de oude Anna en Johannes de Doper, die zei: na mij komt iemand die groter is dan ik! En Petrus, die beleed: Gij hebt woorden van eeuwig leven! En Maria Magdalena, een vrouw met een verleden, en Martha en Maria en Lazarus en de vrouw aan de waterput en de lammen en blinden… Het zijn de eenvoudigen, die de Messias herkennen: wat voor wijzen en verstandigen verborgen is, zal aan de kinderen geopenbaard worden. Hoe moeilijk is het daarom om verstandelijk ingestelde mensen tot geloof te brengen. Maar Zacheüs kreeg ‘t, dat geloof, zo maar. Hij komt tot opstanding, als hij aangrijpt wat Jezus hem aanbiedt: Hem te volgen! Dan klimt hij écht uit de boom!

Inderdaad, deze is gesteld tot een val en opstanding van velen in Israël, en Israël staat hier plaatsvervangend voor heel de wereld. “Gesteld tot”, dat is: door God bestemd. Het is Gods bedoeling, dat voor velen het kritieke moment zal aanbreken om te kiezen: voor of tegen Jezus! De mens moet ontmaskerd worden, de echte mens moet opstaan. Niet de mens zoals die zich naar buiten voordoet, met z’n schijnvroomheid en zelfverheffing en domme ikzucht. O wee, als we bevonden zullen worden als de Farizeeën, van buiten o zo fatsoenlijk en godvruchtig en sociaal, maar naar binnen… niet eerlijk en eerbiedig tegenover God. Allemaal schijnheiligheid! Zo zou het bij ons ook wel eens kunnen zijn. Heel dat Kerstgebeuren, niets dan schijnheiligheid! Of bent u echt in de stal geweest en heeft u dat kind heel diep in de ogen gekeken, en zag u daarin alle ellende van de wereld, de 50 miljoen mensen in Afrika, die van de honger dreigen om te komen, en al die duizenden kinderen overal in de wereld, die zo dol gelukkig zijn gemaakt met een schoenendoos, gevuld door kinderhanden. Bent u echt in de stal geweest om het kindeke eer te bewijzen samen met die domme wijzen, die daar  een paar duizend kilometers woestijnreis op een schommelende kameel voor  over hadden? Wat hadden wij er voor over? En wat zullen wij er voor over blijven hebben?

Kerstmis 2005, tot een val en opstanding van velen. Het plaatst ons allen opnieuw in de crisis, voor de uiteindelijke beslissing van ons leven: val of opstanding. Bidden wij God, dat Hij ons de ogen opent om te zien wat Simeon zag en dat wij zo tot opstanding mogen komen. Want je moet het echt gaan zien, wie Jezus was, in de stal en op Zijn levensweg naar het kruis toe en daarna Zijn opstanding en hemelvaart. Uit je zelf zie je dat niet. Uit je zelf zie je alleen maar oorlogsdreiging en moeders die huilen bij het sterven van haar kinderen en duistere wolken rondom… Simeon zag het heil van de Almachtige in dat kind van Maria, dat hij in zijn handen hield. Hij zag het, omdat de Heilige Geest zijn ogen verlichtte. Dat staat er uitdrukkelijk bij! Omdat hij leefde bij de profetie, het Woord van God, omdat hij daarin geloofde! Maar is dat geloof er nog? Leeft het nog in u en in mij? Wordt onze generatie niet genoemd de eerste generatie op aarde zonder toekomst? Wat een triest beeld! Het is de gevallen wereld ten voeten uit.

Gelukkig is dat niet het laatste wat we mogen horen. Er is God lof ook sprake van opstanding. En daar houden we ons aan vast, daar trekken we ons aan op. Was Paulus het niet, die zei: het heil is ons nu meer nabij dan in de dagen van Simeon? Hoe kon die man dat nou zeggen? In die slechte wereld waarin hij leefde? Want de grieks-romeinse wereld was geen haar beter dan de onze! Hij kon dat zeggen, omdat hij weet had van de Heilige Geest, die was uitgestort, de Geest, die de ogen van mensen opent en ze de goede beslissing laat nemen: voor opstanding en niet voor val. Voor Simeon was het alleen nog toekomstmuziek, maar voor Paulus was het al realiteit. In de kracht van de Geest kan een mens tot opstanding komen. En alle mensen, die om de Geest bidden, zullen die Geest ook ontvangen, zo is ons beloofd. Deze Geest alleen is het die ons dorre hart kan omtoveren tot een levende fontein. Moge die Geest ons vergezellen het oude jaar 2005 uit , het nieuwe jaar 2006 in !

Amen.                             

Met stomheid geslagen

Met stomheid geslagen…

Lukas 1, 20

En zie, gij zult zwijgen en niet kunnen spreken,
tot die dag toe, dat deze dingen geschieden,
omdat gij mijn woorden niet geloofd hebt,
die op hun tijd in vervulling zullen gaan.

Door de spectaculaire viering van de geboorte van de Heiland met Kerst zou je bijna vergeten dat er in die dagen van Augustus nog een ander kind geboren werd, ook heel bijzonder. Want ook van hem hebben de profeten gesproken en als wegbereider van de Messias neemt ook hij een voorname plaats in het Evangelie in. Het nieuwe dat er gloort in de wereld van God en mensen is met hem begonnen, met zijn geboorte. Wij willen er vandaag alsnog bij stil staan. Juist hierom, omdat in deze wondere geschiedenis van twee oude mensen en een jong kind zo duidelijk naar voren komt, dat het oude voorbij gaat en God alles nieuw maakt.

Lukas tekent ons die oude wereld in enkele figuren: Zacharias en Elisabeth. Zij vertegenwoordigen als ’t ware het joodse volk van die dagen. Het geloof was uitgeblust. Ze hadden al zo lang op de Messias gewacht, vergeefs. Twee oude mensen, Elisabeth en Zacharias. Met slepende voeten schrijden hun dagen, hun jaren voort. De hoop op het wonder hebben zij al lang opgegeven. Een enkeling kan dat nog opbrengen, een Simeon en een Anna, ook twee oude mensen. Maar de rest leeft vanuit het principe: laten we eten, drinken en vrolijk zijn.

Het bejaarde priestersechtpaar Zacharias en Elisabeth zijn zeker niet de slechtste vertegenwoordigers van het volk. Zij zijn van goede komaf. Elisabeth is zelfs afkomstig van de dochters van Aäron. Het zijn ook gedegen mensen en godsdienstig tot en met. Lukas beschrijft hen als rechtvaardig, onberispelijk, wandelend in al de geboden en rechten van de Heer. Beiden zijn op hoge leeftijd gekomen, maar hun gezinsleven zelf schijnt een teken van wat Israël geworden is: het bestaat wel, maar er gebeurt niets. Ach, wat heb je als oude mensen ook nog voor nieuws te verwachten? Of gebeurt er nu toch wat? Het lot is de oude priester gunstig. Het bepaalt dat hij in de beurt van zijn afdeling de dienst in de tempel mocht verrichten. Dat was een buitengewone gebeurtenis in het leven van een priester. Iedereen wilde dit wel eens in zijn leven, maar men kwam zelden aan de beurt.

Zacharias en Elisabeth hadden geen kinderen, geen één. Zij hadden er samen lang naar uit gezien, maar het was niet gekomen. Wat een spanning moeten die twee hebben meegemaakt, wat een teleurstelling keer op keer. In die tijd was dat een zwaar lot, want kinderen hebben -en zeker het hebben van zonen- gold als een zegen van God. Het betekende ook garantie voor de oude dag: dat je geslacht in takt bleef en dat je in de ouderdom verzorgd zou worden. Vandaag liggen deze dingen genuanceerder.

Maar zeker is, dat voor velen ook vandaag een kinderloos gebleven huwelijk een groot verdriet is, waaraan dikwijls door mensen met kinderen al te gemakkelijk voorbij wordt gegaan.

Men spreekt in dit verband wel van ‘verborgen rouw’. Er is veel stilte, er wordt veel gezwegen en er heerst vaak onbegrip vanuit de omgeving rondom een miskraam, een doodgeboren kind, een kinderloos huwelijk. Net of er gewoon geen woorden gevonden worden. En zo krijgen de mensen, die het treft, vaak onvoldoende mogelijkheden om hun verlies en gemis te uiten en te verwerken. Terwijl het toch ook hier om rouw gaat… verborgen rouw. Ook van kerkelijke zijde wordt er veelal gezwegen. Er is niet eens een pastorale handreiking op dit gebied.

Het wordt verzwegen, verwaarloosd, alsof het er niet mag zijn, dit verdriet. Het kan natuurlijk zijn, dat we er geen raad mee weten. Zo is het vaak ook met de gang naar het ziekenhuis en zeer zeker de gang naar het verpleeghuis. Daar zijn hoge drempels, waar we tegen op zien en die we dan ook maar liever vermijden. We willen niet graag andere mensen kwetsen, en daarom hebben we ’t er maar niet over, over dat verdriet. We willen die ander sparen. Maar, Gemeente, iemand heeft eens treffend gezegd: “De ander sparen is die ander verwaarlozen!”

Hoe dikwijls in hun lange leven zullen Elisabeth en Zacharias daar niet tegenop gelopen zijn? Zeker in die oude tijd werd er nog wel eens meewarig op kinderloze echtparen neergekeken, en helaas, misschien gebeurt dit nog wel eens. Dat moest niet zo zijn, want huwelijken zonder kinderen dragen in zich dezelfde huwelijkszegen en huwelijksvolheid, die aan huwelijken met kinderen beschoren is. Misschien, ja zeker, is de band en liefdevolle genegenheid tussen man en vrouw daar nog veel sterker.

Bij Zacharias en Elisabeth was dat zeker ook het geval. In de loop der jaren waren ze naar elkaar toegegroeid. En met Gods hulp hadden zij hun eenzame lot gedragen. Zij waren er niet door verbitterd geraakt, er was zelfs nog een gebed in hun hart gebleven, getuige het woord van de engel: “Wees niet bevreesd, Zacharias, want uw gebed is verhoord.”

In hun oude bijna uitgebluste leven valt opeens de engel binnen en belooft dat hun vurige wens in vervulling zal gaan. Maar ja, wat is een mens? Hij staat altijd klaar met zijn logica. Geen wonder dat ook Zacharias zegt: ja, maar dat kan toch niet, daarvoor is mijn vrouw nu toch te oud geworden!

In plaats van dat we tegenover God nou eens onze mond zouden houden! Maar dat doet die mens niet, u en ik ook niet. Daarom doet God het: Zacharias wordt het zwijgen opgelegd. Hij wordt met stomheid geslagen. Een zinvolle bestraffing, vindt u ook niet? Want hoezeer er ook door hem trouw gebeden was, er lag toch geen echt vertrouwen in! De omstandigheden waren er ook niet naar, een oude vrouw, en dan een kind…

Zacharias is hier inderdaad de verpersoonlijking van heel Israël en ik denk ook van heel onze huidige wereld. “Ik ben oud en mijn vrouw is verre op haar dagen!” Het gebed en de eredienst gaan wel door, zoals een nachtkaars, die bijna is uitgegaan. Zij flakkert nog wel, een beetje bleek en op een heel laag pitje. Je bidt nog wel, maar houdt er toch eigenlijk geen rekening mee  dat je gebed ook verhoord zal worden.

Is ’t met ons ook niet zo gesteld, op het eind van weer een jaar? Wat heb je nog te verwachten? Het leven is oud, al tweeduizend na Christus, en nog is er niets nieuws gekomen. Wij gaan voort op platgetreden paden. Het heden, de nieuwe tijd, ligt als ’t ware verlammend om ons heen. De tijden gaan hun machteloos eendere gang. L’histoire se répète’, de geschiedenis herhaalt zich. Ook God kan het gebeuren blijkbaar niet doorbreken.

Wie zo denkt, Gemeente, wordt met verstarring geslagen, die moet maar eens een poosje stom zijn en zijn mond niet open kunnen doen! Een terecht vonnis! God bevestigt daarmee eigenlijk wat er van binnen bij ons is: daar spreekt niets meer, daar klopt geen hart meer, geloof, hoop en liefde zijn daar weg. Daar binnen in ons is het helemaal leeg. Wij zijn al lang sprakeloos, net als Israël dat was. Met al onze mooie woorden en dikke boeken zijn wij met niets anders bezig dan God dood te zwijgen en onszelf in de put te werken. Wij zijn innerlijk geblokkeerd, stom. Wij leven net als de Joden in de tijd van Jezus alleen bij wat plichten, normen en fatsoen, als dat er al is. Wij leven bij de gratie van wat er geweest is en dat nooit meer terug zal komen. Ook onze kerken zijn op hoge leeftijd, voor een jonge en nieuwe aanpak zijn de organen te strak geworden. Veel jongeren verkiezen dan ook maar liever het buiten de kerk te zoeken.

Als de grote stomheid over de mensen, over de maatschappij en de kerken valt, dan spreekt de engel opnieuw: u geschiede naar uw geloof!

Het is goed om een poosje het zwijgen opgelegd te krijgen, het biedt je de gelegenheid om tot inkeer te komen. Zo was het ook voor Zacharias en zijn vrouw: een geweldig teken! Elisabeth verborg zich 5 maanden lang, dat was haar voorbereidingstijd op de geboorte van haar kind. Meestal maakt de vrouw alleen zo’n incubatietijd door, de man voelt zich daarbij vergeleken een beetje buitenstaander, toeschouwer. Bij Zacharias ligt dat anders: hij moet er ook doorheen, door die tijd van voorbereiding en beproeving, zijn tijd van inkeer. Zacharias’ geloof zal ook een soort bevruchting en dracht verwerken. Hij moet in zelfonderzoek. Hij moet de zwakte in zijn geestelijk leven gaan ontdekken. Hij is een priester van het heden en voor de toekomst, maar zijn God was een God van het verleden. Hij weet van de God der vaderen, maar niet van de God der kinderen. Hij stond eigenlijk nauwelijks nog in dienst van de God, die gisteren en heden en morgen Dezelfde is en tot in eeuwigheid!

Een God, Die niet laat varen de werken van Zijn handen.

Hoe is ’t wat dat betreft met ons Gemeente? Zijn wij zwijgend en luisterend het nieuwe millennium binnengegaan? Hebben wij een pas op de plaats gemaakt? En ruimte gemaakt voor de God, die alleen ons veilig leiden zal door de nieuwe aangebroken tijd?

Als het zwijgen voorbij is, komt het spreken. Zacharias kan weer spreken. Maar nu zijn het geen woorden meer van ontkenning en twijfel: hoe kan dat nou? Maar hij spreekt woorden van belijden, van instemmen in het koor der engelen, om God lof toe te zingen: de lofzang van Zacharias! Gaan wij dat ook doen? Vandaag en morgen en al de dagen van ons leven? Onze onvolprezen dichter Schulte Nordholt heeft het in het nieuwjaarslied gez.398 zo treffend onder woorden gebracht:

Valt om ons heen steeds meer het diepe zwijgen,
de eenzaamheid, die nergens uitkomst ziet,
laat ons dan allerwege horen stijgen
tot lof van U het wereldwijde lied.

In goede machten liefderijk geborgen
verwachten wij getroost wat komen mag.
God is met ons des avonds en des morgens,
is zeker met ons elke nieuwe dag.

Amen.                             

Wat moeten wij dan doen?

Wat moeten wij dan doen?

Lukas 3, 10-14

Johannes de DoperAdvent is tijd van bezinning. Eigenlijk precies zo als toen Jezus begon op te treden. Daar was ook bezinning voor nodig. Dat gebeurde in de woestijn waar Jezus verzocht werd door de satan, tot drie keer toe. Het is zoals het oude spreekwoord zegt: bezint eer gij begint. Bezinning houdt ook in, dat je je overgeeft aan God en dat je boete doet. In zo’n tijd van bezinning wordt de mens opgeroepen een nieuw leven te beginnen. Dan kom je als vanzelf voor de vraag te staan: wat moeten wij dan doen

De mensen om Johannes heen hadden dat ook. Zij werden opgeroepen tot bezinning en gingen zich afvragen: wat moeten wij dan doen? Johannes de Doper, in zijn kamelenharen jas en met sandalen aan zijn voeten, moet wel veel geleken hebben op een oude boeteprofeet. Zij kenden de verhalen wel van Jesaja en Jeremia en Elia en Elisa en al die anderen in de joodse geschiedenis. Maar niet alleen van buiten, ook in zijn gedrag en wat hij sprak leek hij veel op die oude boeteprofeten. Hij vermaande de mensen om zich te bekeren en boete te doen van hun zonden, want –zo zei hij- het Koninkrijk van God is nabij gekomen en de beloofde Messias is al midden onder jullie. En de mensen die dat hoorden werden er door geraakt en zij spraken er over met elkaar. En zij vroegen aan Johannes: wat moeten wij dan doen?

Dit is DE existentiële levensvraag! Het is wel allemaal mooi, advent en het naderende Kerstfeest, de menselijke gezelligheid en de vredesboodschappen, maar na het feest komt de ontnuchtering en blijf je met de vraag zitten: wat doe ik er nou mee? Wat doe ik er aan? En wat moet ik dan doen?

Johannes heeft daar een heel eenvoudig antwoord op. Hij zegt niet: jullie moeten mij maar volgen. Of, met de Farizeërs: onderhoudt maar goed de geboden van God, trouw naar de kerk gaan, de zondag heiligen enzovoort. Ook geeft hij niet het antwoord van de ondergrondse, de Zeloten, in hun strijd tegen de Romeinen: neem het zwaard op en vecht tegen de onderdrukkers. Zelfs antwoordt hij niet met de Essenen, dat zijn heel gelovige mensen die zich teruggetrokken hebben in de woestijn om daar een heilig bestaan te leiden. Zij zouden beslist gezegd hebben: verzaak de wereld met al zijn verleidingen, weg met de steden, weg met al die kerken, weg met de zogenaamde welvaart, maar kom bij ons in onze eenvoudige gemeenschap. Al die antwoorden waren mogelijk geweest. En dan hebben we ’t nog niet eens over wat wij moderne mensen hadden  kunnen antwoorden. Het socialistische antwoord bijvoorbeeld: afstand doen van je privé-bezittingen. Of het pacifistische antwoord: alle wapens het land uit! Of het groene antwoord: terug naar de natuur! Of de bekende vuistregels: geen alcohol, geen vet, geen stress enz. Niets van dat alles roert Johannes aan.

Zijn antwoord is anders, eenvoudiger, zou je zeggen, maar ook radicaler. Die er wat beter bij zit moet straks delen met zijn arme buurman. En dan kan het om kleding gaan of om proviand of om een slaapplaats. Gewoon de ander laten meedelen, heel gewoon, een kind zou het gezegd kunnen hebben. Van de tollenaar wordt niet gevraagd onmiddellijk te breken met zijn goddeloze beroep. Van de soldaat wordt niet gevraagd onmiddellijk de dienst te verlaten. De winkelier hoeft zijn winkeltje niet op te geven en  de moeder van 6 kinderen kan gewoon voor haar gezin blijven zorgen. Nee, maar àls je tollenaar bent, vraag dan niet te veel aan de voorbijganger. En als je soldaat bent dan ga dan niet plunderen en mensen afpersen. Wees tevreden met je soldij en doe gewoon je werk goed. En als je huismoeder bent, zorg dan goed voor je man en kinderen.

Wat moeten we dan doen?

In de antwoorden die Johannes aan de verschillende mensen om hem heen geeft wordt ons direct één ding duidelijk: al die mensen worden herinnerd aan hun medemensen. En we moeten  even aan het woord van Jezus denken: wat je aan je naaste hebt gedaan, hebt ge Mij gedaan en mijn Vader in de hemel. Dit is de centrale gedachte die we overal in het Nieuwe Testament tegenkomen: dat onze verhouding tot God menselijk vertaald wordt in onze verhouding tot onze medemensen. Dit is trouwens niet alleen in het Nieuwe Testament zo, maar ook bij Israëls oude profeten zoals Amos en Micha en Jeremia. Ook in de joodse wetten vinden we terug dat wees en weduwe beschermd worden en mensen die wat aan lager wal geraakt zijn een nieuwe start mogen maken in bepaalde feestjaren. Godsdienst wordt zo ook mensendienst.

En dat kan eigenlijk ook niet anders. Want achter deze gedachte om elkaar bij te staan staat toch niemand minder dan God Zelf. Van Hem wordt getuigd dat Hij het verlorene achternagaat en het verdrevene zoekt. Bij de Psalmen en  profeten kom je dit herhaaldelijk tegen. “Het geknakte riet zal Hij niet verbreken en de kwijnende vlaspit zal Hij niet uitdoven.” (Jesaja 42, 3) En nog een bekende tekst (Jesaja 61, 1): “Hij heeft mij gezonden om een blijde boodschap te brengen aan ootmoedigen, om te verbinden gebrokenen van hart, om voor gevangenen vrijlating uit te roepen en voor gebondenen opening van de gevangenis.” Het is steeds weer de God niet van de rijken en sterken – zij die gezond zijn hebben geen geneesheer nodig. Het is de God van de zwakken, de armen, de zieken, de underdogs, de eenzamen en geslagenen. Omdat God zó onze God wil zijn, hebben zijn profeten ook zó geprofeteerd: denk in de eerste plaats aan je medemens, dan weet je wat je te doen staat, dan hoef je je niet steeds weer af te vragen “Wat moet ik nu doen?”

In deze lijn staat Johannes de Doper en de mensen om hem heen zullen het ook
zonder twijfel goed begrepen hebben. Hier sprak de stem van de oude profetie! Een nieuwe Godstijd was aangebroken! Zouden wij ook  niet moeten luisteren? Naar die stem? Daarom worden wij in de Advent ook altijd weer opgeroepen tot een nieuwe levenshouding, die God zoekt dicht in de buurt van  de mensen, voor wie wij op de een of andere manier iets betekenen kunnen. Kerstfeest is het feest van het machteloze, DE machteloze. Niet voor niets wordt Hij geboren als een machteloos Kind en sterft Hij weerloos aan het kruis. Pas wie de machteloosheid van Jezus ontdekt zal ervaren dat zijn naam Immanuël is: God-met-ons. Wat moeten wij dan doen? Leven met en delen met de machtelozen, laten zien dat je zelf ook machteloos bent en dat je je daarvoor niet schaamt. Wij zijn dan wel niet de rijken die hun slaapplaatsen moeten delen met de minder bedeelden en wij zijn ook geen  tollenaars die teveel belasting vragen (eerder betalen!) en wij zijn ook geen soldaten die op rooftocht gaan. Maar omgezet naar onze tijd en onze leefomstandigheden hebben wij van alle drie wel wat. Wij hangen erg aan ons bezit en kunnen maar moeilijk iets afstaan, wij vragen als het om geld gaat eerder te veel dan te weinig en plunderen kunnen wij ook, al is het op een andere manier dan de soldaten deden. Laten we daar alstublieft oog voor hebben en de hand in eigen boezem steken. Dan wordt het pas goed Advent: tijd van bezinning, van nadering tot God.

Geen ander teken ons gegeven
geen licht in deze duisternis
dan deze mens om mee te leven
een God die onze broeder is.
Zingt voor uw God, Hij openbaarde
in Jezus zijn menslievendheid.
Zo wordt de wereld nieuwe aarde
en alle vrees aanschouwt het heil.
                                Gezang 160, 2

Amen.

De Heer regeert, de aarde verheuge zich

De heer regeert, de aarde verheuge zich!

Psalm 97

Zó begint Psalm 97 en daarmee wordt ons gewezen op Advent; uitzien naar Gods machtige daden. Het is een belijdenis dat Hij regeert en niet wij. En dat Hij Zijn plan met de wereld gaat voltrekken. Zijn heilsplan, zó noemen we dat.

De komst van Jezus hier op aarde heeft daar ook alles mee te maken. Je zou het Gods machtigste daad kunnen noemen om de mensen weer tot Hem terug te brengen. Met een deftig woord noemen we dat ‘verzoening’, goedmaken. Het moet weer goed gaan komen tussen de mensen en God. Tussen God en de mensen is het al goed, maar andersom…

“De Heer regeert, de aarde verheuge zich.”

We weten niet wie de dichter was van Psalm 97. Ook de tijd van zijn ontstaan blijft in het duister. De inhoud van de Psalm geeft hierover ook geen duidelijkheid. Maar één ding is wel duidelijk, het was een slechte tijd waarin de dichter leefde. Heeft hij het niet over tegenstanders, bliksemen die de wereld verlichten, bergen die smelten als was, de aarde die beeft? Het zijn allemaal aanduidingen van geweldadige gebeurtenissen. De wereld is in beroering. Wie weet zijn er oorlogen gaande en wordt het volk onderdrukt. Ook in zijn persoonlijke leven is er misschien veel aan de hand: teleurstellingen, angst, stress. Het is een duistere wereld waarin wij leven en dat zeker niet alleen in de donkere dagen vóór Kerst!

De Psalmdichter begint zijn lied met een juichtoon en hij eindigt er mee. Alsof hij wil zeggen: de wereld mag dan wel donker zijn en vol raadselen, maar God blijft Dezelfde, de Koning die ’t al regeert. “De Heer regeert”, zo begint hij. Je kunt ook zeggen “de Heer is Koning”. En de psalm eindigt met: “Gij rechtvaardigen, verheugt u in de Heer!” In dagelijkse taal zeg je dan: “Jullie, gelovige mensen, wees nou maar blij in je God.” De psalm begint met iets te zeggen over het geloof en hij eindigt daarmee. En daar tussenin wordt in allerlei beelden gesproken over de noden van de wereld. Wat hier gebeurt is belangrijk ook voor ons. Ook wij moeten beginnen en eindigen met “geloof”. Dan staat alles wat we meemaken in het goede perspectief. Ook wat je meemaakt in je persoonlijke leven. De Fransman zegt “C’est le ton qui fait la musique”, de toon maakt de muziek. In de Adventstijd merk je dat ook direct, de Sinterklaasliedjes zijn over, de Kerstliedjes klinken weer overal door. Toch is dit alleen maar de buitenkant. Wat ik bedoel met ‘toon’ is wat een mens ‘van binnen’ mag voelen: het vooruitzicht van de grote dingen die God aan ons doet. De toon van het geloofsvertrouwen. De dichter gaat niet met zijn verstand te werk om alles wat er in de wereld gebeurt te verklaren, nee, hij gelooft dat de Heer regeert en van daaruit laat hij licht vallen op wat op aarde gebeurt.

Je moet het wel gelóven -soms zelfs tegen je verstand in- dat de Heer regeert. Met redeneren kom je niet ver. Dan blijf je steken in het “hoe kan dat nou als God regeert?” Bij zoveel dingen die niet te verklaren zijn. Als kind kon je nog zingen met volle overgave:

“God, die alles maakte, de lucht en ’t zonlicht blij,
 De hemel, zee en aarde, zorgt ook voor mij”.

Nú moet je constateren dat God het wel erg druk moet hebben met al die 6 miljard mensen op onze planeet en wie weet hoeveel planeten er nog meer zijn waarop menselijk leven mogelijk is.  En dan “God die alles maakte…” Ook weer zo moeilijk. Zou God het hier laten plenzen terwijl elders op aarde de droogte gruwelijk toeslaat? Allemaal zo onlogisch en zeker van een almachtige God niet te begrijpen.

De dichter van Psalm 97 heeft daar geen last van, van dat verstand met z’n vele vraagtekens. Hem kan dat ook niet overkomen. Omdat hij niet bij een vraagteken begonnen is en er ook niet mee eindigt. Hij begint met een statement van het geloof en van daaruit kijkt hij naar de dingen die gebeurd zijn en om hem heen gebeuren. Zó staat hij van meet af aan op vaste bodem. Je zou anders denken dat hij toch wel eens aan het wankelen gebracht moet zijn. Met alles wat die man heeft meegemaakt in zijn  leven. Hij spreekt van bliksemen, vuur, bergen die smelten, en geeft daarmee in beelden aan hoe het er met hem en met deze wereld voorstaat. Wij zijn in een strijd betrokken van de machten die over ons heersen: die van licht tegen duisternis. Het lijkt er op, dat God toch hierin de hand niet kan hebben, en dat Hij veeleer de wereld aan haar eigen dwaasheid heeft prijsgegeven. Het kan een mens behoorlijk van stuk brengen. Maar de Psalmdichter schijnt daar geen last van te hebben. Hij weet waar hij ’t zoeken moet en plaatst zich op de hoogte, waar de verschrikking hem niet kan bereiken: De Heer regeert!

Niet dat hij ’t begrijpt, hoe… Hij zegt het nadrukkelijk: rondom hem zijn wolken en donkerheid. Zou hij niet daarmee bedoeld hebben dat ook hij het niet weet wat er van komt en hoe het komt en wanneer het komt, maar wat hij wel weet is dat de Heer regeert! Hij regeert in wolken en donkerheid, voor mensen ogen onzichtbaar, voor mensen verstand onvatbaar, maar daar in de donkerheid zijn recht en gerechtigheid de vastheid van Zijn troon. Dat wil zeggen: hoe het ook gaan zal, het gaat in ieder geval langs de lijn van recht en gerechtigheid.
Dat is het éne zekere van onze dichter en ik hoop ook van u. Dat het wereldbestuur in Gods hand is, dat is hem voldoende. God zal tenslotte alles volbrengen, wat Hij Zich voorgenomen heeft. Hier zijn geen blinde noodlotskrachten aan het werk en geen toeval, maar het gaat recht af op Gods doel. Hier geldt het ‘nochtans’ als de kern van ons geloof: al ziet ’t er ook niet naar uit… nochtans de Heer regeert en ik mag de weg gaan zoals Hij het wil en bepaald heeft. Wat voor kromme sporen ik ook trekken moet!

Laat Hem besturen, waken,
’t is wijsheid wat Hij doet.
Zo zal Hij alles maken
dat g’ u verwond’ren moet.

Op het eind van zijn lied spreekt de Psalmdichter de gelovigen toe. “Gij rechtvaardigen”, jullie gelovige mensen, weest blij in de Heer! Nu wordt het iets persoonlijks. Het gaat ook u aan. “Hij, die de zielen van zijn gunstgenoten  bewaart, redt hen uit de hand van de goddelozen.” Waar in de Bijbel ‘ziel’ staat, wordt de mens zelf bedoeld. Wij zeiden dat vroeger ook wel als een schip met zoveel zielen was vergaan.

Gij rechtvaardigen, weest blij! Verheugt u!  “Het licht is voor de rechtvaardige gezaaid, en vreugde voor de oprechten van hart” (vers 11). Daarmee wordt het Advent: het licht is gezaaid. Wij gaan het Licht tegemoet. We zingen straks weer: 

“En onder miljoenen heeft Hij ook mij op ‘t oog.”

Wat een onbegrijpelijk wonder!

“Looft Zijn heilige naam!”

Amen.                             

Preek werd gehouden op zondag 11 December 2005 in de Hervormde kerk te Waarde.

Gaaf Vet Lauw Cool

Gaaf, vet, lauw, cool

Johannes 15, 5

“Ik ben de wijnstok, gij zijt de ranken.
Wie in Mij blijft gelijk Ik in hem,
die draagt veel vrucht,
want zonder Mij kunt gij niets doen.”

Wij hebben vandaag een bijzondere dag. Niet alleen omdat het 2e Advent is, maar ook omdat iemand in ons midden wordt bevestigd in een bediening. En dat is denk ik heel bijzonder. Bevestiging in een ambt zoals dat van predikant, ouderling of diaken komt wel vaker voor. Maar in een bediening, dat is bijzonder. Misschien dat het in de toekomst wel meer zal gebeuren, want de Kerk verandert en daarmee ook haar ambtelijke structuur.

Wat is een bediening eigenlijk? Dat je een taak krijgt opgedragen in de kerkelijke gemeenschap, bijvoorbeeld om pastoraat te doen of het jeugdwerk te gaan leiden of zieken te verzorgen. Allerlei bezigheden waartoe mensen in de Kerk zich geroepen voelen. Om ze toe te rusten tot zo’n functie worden ze in het midden van de Gemeente opgedragen aan God met de bede, of God hun werk mag zegenen. Het is dus ook een soort inzegening. Precies zoals dat met een huwelijk gebeurt. Je weet dat je die zegen van God nodig hebt, wil je in je werk vruchtbaar zijn. Het is ook daarom dat Masineke die mooie tekst uit Johannes 15 heeft uitgekozen voor de preek: “Ik ben de wijnstok, gij zijt de ranken. Wie in Mij blijft gelijk ik in hem, die draagt veel vrucht, want zonder Mij kunt gij niets doen.” U hoort het: zonder Hem zal het niet lukken! Al doe je nog zo goed je best. En ik ben er van overtuigd dat Masineke dat doet en altijd zal doen: haar best. Dat heeft ze niet alleen geleerd in haar opleiding, maar zo is ze grootgebracht. In je opleiding krijg je bagage mee om je werk te kunnen uitvoeren. Maar de motivatie en inspiratie krijg je van huis mee. Dat je als Christen dienstbaar en sociaal moet zijn. En dan komt het er niet meer zo op aan in welke gemeenschap je dat doet, in welke Kerk, in welk verband van mensen. Dat geldt dan net zo goed voor de kerkelijke Gemeente van Vierpolders als voor het meer randkerkelijke oecumenische werk in de Havenkerk van de Schilderswijk in den Haag. Je hebt daarvoor een Leidsman nodig, iemand die naast je gaat en  je leidt, tegen wie je ook aan kunt leunen, van wie je afhankelijk bent, en dat niet omdat het zo nodig moet, maar omdat je dat fijn vindt, omdat je je daarin geborgen en veilig voelt. Zouden we dat niet allemaal wel willen? Jonge mensen zouden zeggen: dat is gaaf, vet, lauw, cool! Dat is gewoon “te gek”! Te weten dat er Iemand bij je is op wie je vertrouwen kunt door dik en dun en voor wie je dan ook alles over hebt. Sommige jongeren gaan daarvoor het klooster in. Anderen zoeken het meer buitenshuis, in een bediening bijvoorbeeld.  Zo iemand is Masineke. Zij wil graag iets voor God betekenen en voor de mensen. En zij krijgt daartoe vandaag een officiële opdracht.

Hoe kan een mens zo’n nieuwe taak vervullen? In een wereld die in veel dingen niets meer van God en mensen moet weten? Alleen door dichtbij God te blijven en dichtbij de mensen.

Zoals Jezus ons dat heeft voorgedaan. In verbondenheid met Hem krijgt zo’n opdracht kans van slagen. Zoals de Heer Zelf het ons heeft voorgehouden: “Wie in Mij blijft gelijk Ik in hem en in haar, die draagt veel vrucht.” En Hij gebruikt hierbij het beeld van de wijnstok en de ranken. Zonder ranken is de wijnstok niets, en evenzo: zonder wijnstok heb je ook niets aan de ranken. Die beiden horen bij elkaar en bevruchten elkaar. Zo alleen krijg je veel vruchten. En als u eens langs de wijngaarden in Zuid Frankrijk bent gereden dan heeft u met eigen ogen kunnen zien hoe waar dat is! “Want zonder Mij kunt gij niets doen. Dit is mijn gebod, dat gij elkander liefhebt, gelijk ik u heb liefgehad. Het zo bij elkaar horen en door elkaar vrucht gaan dragen wordt gevoed door de liefde. De liefde is de bindende kracht! “Waar liefde woont, gebiedt de Heer Zijn zegen” is een heel oud spreekwoord, maar nog steeds actueel. De mensen in Nederland  krijgen vandaag meer en  meer het gevoel dat die liefde ontbreekt nu onze regering steeds meer mensen letterlijk in de kou laat staan. Maar er is gelukkig ook een andere kant: hierdoor krijgen kerken en gemeenschappen van mensen en ook mensen individueel een kans om hun liefde voor de naaste in nood te bewijzen. En dat gebeurt ook, op grote schaal. Er ontstaan voedselbanken en gratis winkels waar mensen die niet meer rond kunnen komen van hun uitkering tenminste het benodigde voedsel kunnen gaan halen. En ik lees in mijn krant het Nederlands Dagblad hoe vele Diaconieën en Rooms Katholieke armenverenigingen  geld bijeenrapen om gezinnen in nood bij te staan. Dat komt Masineke zeker ook volop tegen in haar werk in de Schilderswijk van Den Haag, de armste stadswijk van Nederland. Wat mensen het meest nodig hebben is liefde en aandacht, dat iemand aan je denkt. Dat je jouw ellende met iemand kan delen. Dat zijn de vruchten waar Jezus op doelt. Wij moeten allemaal tonen dat wij ranken zijn van die éne wijnstok, onze Heer. Voor Masineke geldt dat zij hierin een bijzondere taak en opdracht krijgt. Zij mag letterlijk werken in de wijngaard des Heren.

Aan de vruchten kent men de boom. “Ik heb u uitgekozen en aangewezen , opdat gij zoudt heengaan en vrucht dragen en uw vrucht zou blijven, opdat de Vader u alles geve, wat gij Hem bidt in mijn naam.” Een  bediening is een soort uitverkiezing. Dat schept grote verantwoordelijkheid. God ziet iets in je. En als het soms moeilijk is in je werk, misschien zelfs ondragelijk, als je krachten tekort schieten en je denkt: hoe kan ik zo’n opdracht nou volbrengen? Blijf dan tegen jezelf zeggen: “En toch, en toch ziet God iets in me en heeft Hij me geroepen en uitverkozen….” Zoals Maarten Luther dat steeds weer tegen zich zelf moest zeggen als hij het moeilijk had: “En toch, en toch ik ben gedoopt….” Als je dan terug mag kijken naar de dag van vandaag, zeg dan gerust: “En toch en toch Hij heeft mij in deze bediening bevestigd, Zijn zegen vergezelt mij.” En dan zul je merken hoe God u alles geven zal, waarom je bidt, in Jezus’ naam. “Vraagt wat gij maar wilt en het zal u geworden.” Heeft de Heer het Zelf niet zo aan ons gezegd? Deze zekerheid mag u -Masineke- ook in uw werk meenemen en uitdragen.

Het is vandaag ook tweede Adventszondag. Wij zijn al een stukje op weg om de geboorte van de Heiland te vieren. En dan moeten we denken aan de Psalmen en Profeten, waar zo vaak gesproken wordt over Iemand die in de toekomst zou komen om mensen gelukkig te maken. Ik denk aan Psalm 72:

Hij zal de Redder zijn der armen,
Hij hoort hun hulpgeschrei.
Hij is met koninklijk erbarmen
hun eenzaamheid nabij.
Hij helpt,  met hun bestaan bewogen,
die zijn in vrees verward.
Hun bloed is kostbaar in zijn ogen.
Hij draagt hen in zijn hart.

Hebben wij zo Iemand nodig? De Psalmdichter denkt van wel. Ik denk ’t ook. En Masineke weet het ook wel zeker. Wij voelen ons vaak zo hulpeloos en eenzaam en angstig, precies zoals de Psalmdichter het zegt: in vrees verward. Daarom hebben we de Helper nodig! God weet dat ook van ons. Hij zendt ons die Helper. Wij zien naar Hem uit! Vandaag en elke dag van ons leven. In je persoonlijke leven is dat zo, Masineke, maar ook in het werk waartoe je geroepen bent. Hoeveel mensen zul je niet mogen helpen  met die boodschap van Kerst: dat de Helper gekomen is, voor arme mensen, die zijn in vrees verward. Ga met Hem! Wie in Mij blijft gelijk ik in hem of haar, die draagt veel vrucht.

Amen.                             

Preek gehouden in de dienst van 4 December 2005 in de Dorpskerk van Vierpolders, waar mevr. Masineke de Jong werd bevestigd in de bediening van het pastoraat.

Advent 2005

Advent 2005

Lukas 1, 30

“Wees niet bevreesd, Maria, want gij hebt genade gevonden bij God.”

Advent MariaHet ene woordje ‘genade’ is de Adventsboodschap bij uitstek.
Dat was het toch, wat de engel aan Maria te zeggen had: dat zij genade
gevonden had bij God. Zou het daar niet ook in ons leven op aankomen?
Paulus schrijft daar een hele brief over: de Galatenbrief (toelichting). Niet door eigen
toedoen, zegt hij, niet door eigen toedoen komt de mens bij God in Zijn
Koninkrijk, maar alleen wanneer die mens genade gevonden heeft bij God!
Zo is het Maria vergaan en Maarten Luther en al die anderen, die tot geloof
gekomen waren. Genade gevonden bij God… dat kan niet anders zijn dan
dat God u vindt! Niet dat u op zoek bent naar Hem en alles wat daarmee te
maken heeft in uw leven, is het belangrijkste, maar dat Hij op zoek is naar u!
En dat Hij u vindt! En als Hij u gevonden heeft, dan hebt u genade gevonden
bij Hem. Zo zit dat in elkaar! Alles gaat van God uit, alleen van Hem. ’t Is
alles genade!

Dat heeft de beroemde engelse schrijver John Bunyan ook zo getroffen,
toen hij de Galatenbrief las. Bunyan leefde in het midden van de zeventiende
eeuw in het door de godsdienst verdeelde Engeland. Na jaren als soldaat gediend te hebben, met alle vreselijke ervaringen vandien, maakte hij een geestelijke strijd door. Hij dacht zelfs aan zelfmoord. Toen kreeg hij Luther’s commentaar op de Galatenbrief in handen. Luistert u maar naar wat Bunyan zelf
daarvan zegt:

“Het boek was zo oud, dat het bijna uit elkaar viel, als ik er in bladerde. Zo
oud als het was, beviel mij dit boek geheel goed. Want, zodra ik het had opengeslagen, vond ik mijn eigen toestand zo breed en uitvoerig behandeld, alsof het
boek uit mijn eigen hart geschreven ware…”

In 1655 werd Bunyan Baptisten-predikant. Toen kwam er een nieuw bewind in
Engeland. Karel II kwam op de troon en deze legde de geestelijke stroming van
de puriteinse (=zuivere) leer, waartoe ook Bunyan zich rekende, aan banden. De
puriteinen, die veel kritiek hadden op de goddeloze toestanden in Engeland, werden toen vervolgd en hun voorgangers, ook Bunyan, belandden in ’t gevang.
Twaalf jaar – van 1660 tot 1672 – moest Bunyan toen geisoleerd van de buitenwereld leven, doch niet van zijn God! Integendeel, in deze periode is hem steeds
duidelijker geworden, wat genade betekent. Toen is ook dat prachtige boekje
ontstaan, dat naderhand de wereld heeft veroverd. Misschien heeft u het ook wel
in de kast, of anders staat het wel op internet te lezen: ‘Een Christenreis naar de eeuwigheid‘.

Het was al genade wat Christen op zijn levensreis ondervond, tot in eeuwigheid!
En is het dat ook niet voor ons? Daar begint Advent mee: wees niet bevreesd,
u hebt genade gevonden bij God. Dat overkwam Maria en Paulus en Luther en
Bunyan. Moge het u en mij ook overkomen!

Amen.                             

Kerstboodschap 

Middenin de onrust van het leven,

middenin de kou van het bestaan,

komt een Kind ons vrede en warmte geven,

komt een Man, die met ons mee wil gaan;

komt een hand, die wonden kan genezen;

komt een licht op onze donk’re baan;

komt een stem: Ik wil je Vader wezen,

middenin de kou van je bestaan.

(Jelly Verwaal, uit: Beloofd is beloofd)

Eeuwigheidszondag

Eeuwigheidszondag is de laatste zondag van het kerkelijk jaar. Het is traditie dat dan de doden worden herdacht. Soms doet men dit ook op de laatste zondag van het jaar, op 31 december. In ieder geval staat de prediking vandaag sinds onheuglijke tijden in het teken van de “laatste dingen”: Gods Koninkrijk, het oordeel, de opstanding, de hemel.

Johannes 11, 31

Hervormde Kerk Piershil“De Joden dan, die met haar in het huis waren en haar troostten, zagen Maria ijlings opstaan en naar buiten gaan en zij volgden haar, vermoedende dat zij naar het graf ging om daar te wenen.”

Vandaag is de laatste zondag van het kerkelijk jaar. Het is traditie dat dan de doden worden herdacht. Soms doet men dit ook op de laatste zondag van het jaar, op 31 december. In ieder geval staat de prediking vandaag sinds onheuglijke tijden in het teken van de “laatste dingen”: Gods Koninkrijk, het oordeel, de opstanding, de hemel. Ik heb hiervoor de geschiedenis van de opstanding van Lazarus genomen en als tekst eigenlijk dat wat aan de opstanding van Lazarus voorafgaat: het verdriet van Martha en Maria en ook van Jezus. Het staat er zo nadrukkelijk, midden in het verhaal, dat Maria naar buiten ging en dat de mensen dachten dat zij naar het graf ging om daar te huilen. Waarom doen mensen dat? Huilen bij het graf? Uit sentimentaliteit of zelfmedelijden? Nee, uit verdriet, uit eenzaamheid en zich verlaten voelen, er niet meer tegen op kunnen, tegen het leven met z’n grote zorgen. Huilen laat de echte mens zien in zijn angsten en verlorenheid. Huilen mag ook weer gelukkig. Je ziet het zelfs op de televisie. Grote en sterke mannen en vrouwen laten daar soms hun tranen de vrije loop. We moeten ons gevoel ook niet wegstoppen of kleineren alsof het maar zenuwachtig gedoe is. Nee, het is een aparte dimensie in de mens waarin de echte mens naar voren komt. Tranen zijn het beste dat de mens te bieden heeft.

Daarom is het ook zo goed dat we vandaag op Maria gewezen worden die wellicht naar het graf ging om daar te huilen. De mensen vonden dat heel vanzelfsprekend. Als er iemand gestorven is dan ga je huilen. En in de Arabische landen is dat helemaal zo: iedereen huilt mee en het geweeklaag is niet van de lucht. Huilen bij de dood. De eerste Christenen vonden dat dat eigenlijk niet kon, want de dode zou opstaan. “Wij gaan ten hemel in en erven koninkrijken…” Soms lieten ze in de vroege Gemeente op de grafzerk beitelen: “Spaar uw tranen”. Een gedachte die past bij het Evangelie van opstanding en blijdschap. Velen van ons geloven dat ook nog, gelukkig maar. En toch zijn we verdrietig als iemand die ons dierbaar is van ons wegvalt. Dat is zo heel menselijk. Trouwens, dieren  hebben dat ook. Soms loopt een hond of poes dagen lang te zoeken naar een maatje of een kind dat hen is weggenomen. Ze eten en drinken niet, zo verdrietig zijn ze.

Zou Maria zo iets ook niet gevoeld hebben toen haar lieve broer Lazarus van haar werd weggenomen? Je wilt dan elk moment wel naar het graf om bij de geliefde te zijn. Onze zusters en broeders van de Rooms Katholieke Kerk doen dat ook, 1 keer per jaar, op Allerzielen, 2 november. Dan bidden ze voor de rust van de overledenen. Ze gaan naar het kerkhof en verzorgen de graven en pinken nu en dan een traantje weg. Misschien doen wij dat niet zo, als Protestanten. Wij hebben daar geen ritueel voor. Jammer eigenlijk. Want het is toch een rijke gedachte om 1 keer per jaar op één bepaalde dag de herinnering aan de ontslapenen wakker te roepen. Laten wij daarom vandaag op de laatste zondag van het kerkelijk jaar aan onze doden denken, eenvoudig, stil en eerbiedig. Met de bede in ons hart, dat we allemaal eens zullen worden opgewekt tot het eeuwige leven in Gods Koninkrijk.
Keren we terug tot Johannes 11, dat diepe ontroerende ingrijpen van Jezus in de dood. Maria was eerst thuis gebleven om de mensen te ontvangen die hun rouwbeklag kwamen doen. Want het leven gaat door. De mensen moeten ook koffie krijgen en een broodje. Toen had Martha haar ingefluisterd: “De Meester is daar en Hij roept u.” En zij ging direct naar Jezus toe. Maar de mensen die bij haar waren begrepen ’t niet: “Zij gaat natuurlijk naar het graf om te huilen.” Waarschijnlijk deed zij dat telkens weer. Ook heel logisch. Zoals wij van haar gehoord hebben in het Evangelie is zij een zachte liefhebbende vrouw die erg veel van haar broer hield en daarom naar de grafspelonk ging om er te huilen en te peinzen over alles wat haar overkomen was.

Ik wil u aansporen het voorbeeld van Maria te volgen. Het is goed om zo nu en dan aan onze doden te denken. Niemand kan zeggen: wat gaat mij dat aan! Want we zijn er allemaal bij betrokken. Elke dag worden we met de dood geconfronteerd. En hoe ouder je wordt, hoe erger dat wordt. Hoe vaak hoor je mensen niet verzuchten : ik loop van de ene begrafenis naar de andere, ’t wordt zo stil om me heen. We hebben allemaal onze doden. De weduwen denken aan hun mannen van wie zij zo veel steun en liefde ondervonden. Weduwnaars denken terug aan de tijd van vroeger toen zij er nog was, hun geliefde vrouw. Een moeder denkt aan haar kind dat spelend in de huiskamer ziek werd, zó ziek dat zij ’t moesten afgeven. En u, die hier voor me zit, denkt misschien aan uw vader of moeder of beide. Je kunt ze toch niet missen… al die mensen van wie je zo gehouden hebt. Zo dragen we allemaal onze doden  mee in het diepste van ons hart.

Of zou dit vandaag niet meer zo zijn? Soms heb ik wel eens de indruk dat het minder is dan vroeger. Door het jachtige leven wordt men gauw ontrouw aan de dingen die tijd en aandacht kosten. In een van de mooiste werken van Charles Dickens vinden we een gesprek tussen de doodgraver en een kind dat bij het gedolven graf loopt te spelen. Het kind vraagt de oude man: “Waarom verwelken de bloemen toch zo gauw op een kerkhof?” Hij keek naar al die dode neerhangende bloemen overal om hem heen. De doodgraver antwoordde: “Dat komt omdat zij die er onder liggen zo gauw worden vergeten. Eerst komen de mensen nog wel en de bloemen worden begoten en verzorgd, maar dan wordt het zoetjesaan minder en tenslotte blijven ze helemaal weg.” Wat vindt u daarvan? Had de doodgraver het zo mis? Hoe vaak hebben ook wij het niet gezegd: “We moeten nodig eens naar het kerkhof.” Tenslotte zeg je ook dat niet meer, maar je blijft gewoon weg. Het is een teken van deze tijd dat we het leven najagen en  alles wat daarbij hoort. Laten we eten en drinken en vrolijk zijn en morgen weer gezond op! Denken aan de dood staat daar haaks op. Als we ons zelf op dat punt eens zouden bevragen, we zouden schrikken. Wat zitten we toch vast aan het leven! En wat zijn we toch bang voor de dood! Vele kerkhoven liggen  er verwaarloosd bij. Het is maar goed dat de meeste gemeenten daar een verordening voor hebben, waardoor je voor het grafonderhoud betalen moet en de graven door gemeentewerkers worden verzorgd.
Bij de Hindoes doen ze dat anders. Daar denken ze wel aan de doden. Die tellen nog gewoon mee in het leven. Ik heb gelezen dat ze op het graf een kooitje zetten met een zangvogeltje er in. Dan fluisteren ze dat vogeltje allerlei lieve woordjes in, boodschappen van de liefde. Ze openen de kooi en het vogeltje vliegt uit, naar de hemel, om die liefdeboodschappen over te brengen aan de geliefde doden. Zouden zo ook niet onze gedachten en gebeden zo nu en dan moeten opstijgen tot hen die ons wachten bij God in de hemel? In Oostenrijk doen ze dat met lantarentjes die op Allerzielen worden aangestoken als gedachtenis aan de overledenen. Indrukwekkend, hoe dan  alle familieleden bij de graven verwijlen.

Hoe zou Maria teruggekeerd zijn van het graf? Zou ze daar troost gevonden hebben? Ik denk het niet. Het graf op zich biedt geen troost. Maar wel het denken aan de dode die daar ligt, aan alles wat je met elkaar hebt meegemaakt, al die mooie lieve herinneringen. En de ontmoeting met Jezus die het graf voor Lazarus opent als een voorbode van al die graven die eens ook geopend zullen worden. De doden worden opgewekt, zij zullen opstaan ten eeuwige leven. Dat geeft troost. De dood is niet het laatste dat we te verwachten hebben. De dood heeft niet het laatste woord… gelukkig maar. God blijft bij ons ook in de dood. Hij bewaart ons daarin. Hij houdt ons wel de rekening voor, dat noemen we het laatste oordeel. Alles wordt bij elkaar opgeteld, je goede dingen en verkeerde dingen. Alles hebben we te verantwoorden. Maar ons geloof in Christus telt ook mee, zo kan het saldo toch nog gunstig uitvallen. Een batig saldo noemen  we dat. Daar vertrouwen we op. En dat geeft heel veel troost. We hoeven niet bang te zijn voor de dood. We moeten er wel bij stil staan, het in gedachtenis houden, er op berekend zijn, er niet voor weglopen.

Het is een ernstige dag, die dag vandaag, de laatste dag van het kerkelijk jaar. Ook een blijde dag, want we zien Maria huilen en Lazarus opstaan en Jezus die de tranen van Maria afdroogt.

Amen.

Vals of echt?

Vals of echt?

Jeremia 7

“Echt of vals?” is een actuele vraag. Het heeft te maken met normen en waarden waar we ons in deze tijd  terecht weer op gaan bezinnen. “Echt of vals?” je vraagt je dat soms af in de politiek, in de omgang met elkaar op het werk, op school, in de kerk en thuis. Mijn kleinzoon zei ’t vroeger vaak: “Maar dat is vals!” als ’t er op leek dat zijn grotere broer meer gekregen had dan hij. Dat is oneerlijk! Dat is gemeen! Zo is er veel oneerlijk en gemeen in de wereld. Bijvoorbeeld dat de rijken steeds rijker worden en de armen steeds armen. En dat rijke en belangrijke mensen meer rechten hebben dan de gewone man. In ieder geval kunnen zij veel makkelijker tot hun recht komen dan arme mensen. En dat is bij ons ook zo. Kijk maar naar de zwervers op straat en naar al die mensen die hun hand moeten ophouden om wat bijstand te krijgen. Het is zeker niet eerlijk, het is gemeen. En dat geldt niet alleen voor mensen, dat is ook ’t geval met dieren. Zij kunnen al helemaal hun mond niet opendoen, als ze gekweld en afgeslacht worden. Gelukkig – zo heb ik gelezen- komt er nu een rechtbank voor dieren, waar de mensen die slecht omgaan met dieren in het strafbankje zitten. Het vervoer van dieren is soms ook gruwelijk. Daar mogen we zeker ook wel wat meer aandacht aan geven!  “Vals of echt?”

Houden we wel echt van dieren, als we soms zo slecht met hen omgaan?

Hervormde kerk BoskoopIn de kerk is dat niet anders. Veel kerkmensen worden door de buitenwacht voor ‘schijnheilig’ verklaard. Gelovige mensen, ach wat: mooi van buiten, maar lelijk van binnen. En daar heb je voor op te passen, ook wij hier vanmorgen in de kerk. Want zo gemakkelijk ontaardt geloof in valse schijn. De profeet Jeremia wist daar alles van en waarschuwt er voor keer op keer. En ook de Heer Jezus heeft die valse godsdienst hevig aan de kaak gesteld. We hebben het gehoord: Hij dreef die mensen de tempel uit en smeet de tafels van hun handel om! Zij lijken ook op elkaar, Jeremia en de Here Jezus. Als Jezus eens aan zijn discipelen vraagt: wie zeggen de mensen dat ik ben? Dan antwoorden zij: Johannes de Doper, Elia en ook Jeremia. Jeremia was ook zo’n mens, die eigenlijk alleen stond en het altijd aan de stok had met zijn medemensen, vooral met de toenmalige ‘high society’: de rijken die de armen verdrukten, de leiding van de kerk die macht uitoefende over de machtelozen. Wees en weduwe en armen werden daar het slachtoffer van. Jeremia wilde het volk terugbrengen tot de normen en waarden van God Zelf. Hij werd daardoor een martelaar. Want de mensen tegen wie hij zich keerde pikten dat niet. Net zoals bij Jezus. De waarheid mag niet gezegd worden. En zo werd Jeremia een man van smarten, die geslagen wordt, veracht, onschuldig, gedood… net als Jezus later.

Het is ook daarom, Gemeente, dat we beide Schriftlezingen naast elkaar hebben gezet. In Jeremia 7 lezen we, hoe Jeremia de opdracht krijgt te gaan staan in de tempelpoort en zich te richten tot de tempelbezoekers. Dit doet ons direct denken aan Jezus die de tempel van al die onwaardige handel bevrijdde. Ze hadden van de echte godsdienst een valse godsdienst gemaakt. Ook een figuur als Johannes de Doper leek op Jeremia. Ook hij kwam op voor het recht der armen en moest dat met de dood bekopen. Zijn hoofd werd op een zilveren schotel de feestzaal van de wereld binnen gedragen… Jeremia en Jezus en Johannes, zij allen richtten zich tegen de toenmalige schijnheilige valse godsdienst. En zij verkondigden de levende dienst aan God door echt met God om te gaan in handel en wandel en Hem trouw en gehoorzaam te zijn en dat te doen wat God Zijn volk geboden had. Mensen moesten terugkeren tot de normen en waarden, door God Zelf vastgesteld. Daar ging het om en daar gaat het nu nog om, denk ik. Natuurlijk, het is niet allemaal fout in de maatschappij en in de kerk. Soms kan de bestaande godsdienst wel goed en zuiver zijn en het geloof van de mensen ook. In Israël zijn er ook best tijden geweest waarin dat het geval was. Maar, Gemeente, vaak is het anders, dan treedt er verval op, het geloof verwatert, het wordt onecht, vals, meer een sleur dan levend en actueel. De godsdienst die in vaste banen is gekomen gaat vaak een eigen leven leiden. Het wordt meer gewoonte dan actief met God bezig zijn. Het wordt allemaal zo vanzelfsprekend, de verwondering is er uit en ook de beweging. Men zit vastgeroest in eigen opvattingen en gebruiken. En “Samen op Weg” is geen uitdaging meer, maar wordt een gevecht waarin ieder z’n stellingen betrekt. Wat is echt en wat is vals?

De gevaren waar een gelovig mens voor moet oppassen, kennen we allemaal wel.

Hooglandse kerk in LeidenDaar is in de eerste plaats de zelfgenoegzaamheid dat je gelukkig en tevreden bent met je zelf en je geloof. De Joden in de tijd van Jeremia dachten ook dat hen niets kon gebeuren, want zij geloofden toch? Maar Jeremia waarschuwt ze in onze tekst: Stelt uw vertrouwen niet op bedrieglijke woorden: “Des Heren tempel, des Heren tempel, des Heren tempel is hier!” Het toppunt van zelfgenoegzaamheid: wij hebben de tempel, dat is God, dus kan ons niets gebeuren. Hoort u dat uzelf ook zeggen? “Ik ben gelovig, ik ga naar de Kerk, ik lees in de Bijbel, wat kan er mij dan nog gebeuren?” Daar moeten we echt voor oppassen. Want dat is hoogmoed en verwaandheid, daarmee denken we dat we beter zijn dan een ander.

Er is nog een ander gevaar in ons geloof: de dubbele moraal, het verschil tussen leer en leven, met de mond belijden we God maar in het dagelijkse leven is daar niets van te zien. Op zondag zijn we ó zo gelovig, maar in de week… ho maar! De mensen in Jeremia’s tijd deden ook met alles mee. Wij kennen dat wel: van twee walletjes eten! Luister maar in vers 10:

“Stelen, doodslaan, echtbreken, vals zweren. Baäls achterna lopen… en dan -op sabbat- komen jullie staan voor Mijn aangezicht in dit huis, waarover Mijn naam is uitgroepen, en jullie zeggen: wij zijn geborgen! Terwijl jullie al die gruwelen bedrijven?!”

“Op zondag de geest, door de week een beest….”

Kijk eens naar uzelf, of u daar ook iets van heeft. Ik denk van wel. We moesten ons schamen. Dat is nou echt vals geloof. Het is niet eerlijk tegenover God en ook niet eerlijk tegenover elkaar. Laten we echt zijn, op God letten en op elkaar letten door er voor elkaar te zijn. Want dat is de wil van God!

Een laatste gevaar voor ons geloof zou ik willen noemen: de verstarring. Godsdienst is een systeem geworden. Je trekt een laatje open en je weet van tevoren wat er komt. Woorden, allemaal mooiklinkende frasen. De naam des Heren is een vanzelfsprekendheid geworden, genade is een goed, waar men recht op heeft… de toekomst is vast en zeker!

Augustijnenkerk in DordrechtHiertegenover, Gemeente, preekt de profeet de levende dienst aan de levende God. Hierin is geen valsheid en schijnheiligheid meer, maar heilig ontzag, de vreze des Heren, en bekering, dat is dat je je omkeert van je zondige leven af naar God toe, respect en eerlijkheid tegenover God en je medemens en ook tegenover jezelf, dankbaarheid en blijdschap, en bovenal: geloof, hoop en liefde. En dat je openstaat voor het wonder: dat God je hebben wil en dat Hij je daarom vergeeft, wat je ook misdaan hebt. Wij kunnen dat niet begrijpen. Geloof is niet: een plus een is twee, zo werkt God niet. Het is altijd anders dan je denkt… God gaat met ons Zijn ongekende gang. Dat is een mysterie, waarvan alleen Hij de sleutel heeft. Niemand kan dit natrekken, wat denken wij mensen wel? Waar iedereen denkt, dat God is, daar is Hij niet; en waar niemand Hem verwacht, laat Hij zich vinden.

Als mensen zo doen, zo vals zijn en helemaal niet echt, dan moet daar straf op volgen. Anders leren de mensen het nooit! En zo kondigt Jeremia het volk de straf van God aan. Zo doet Jezus later ook. “Gij hebt het huis van mijn Vader tot een rovershol gemaakt!” Wij hebben het geloof in God tot een farce gemaakt waarover mensen lachen. Jezus keert zich net als Jeremia tegen de vanzelfsprekendheid, de vastgeroestheid en gemakzucht van de gelovigen, de verstarring van de vormen in de kerk, het zelfbedrog en de dubbele moraal, waaraan zoveel Christen lijden. In al die dingen is de echte verering van God zoekgeraakt. In de plaats daarvoor zijn gekomen allerlei menselijke motieven en winstbejag en eerzucht, hoogmoed en eigen belangen, schijnheiligheid. Toe maar, ga zo maar door, breek deze tempel maar af….. “En Ik zal hem in drie dagen weer opbouwen” zegt Jezus. Hij bedoelt daarmee de nieuwe tempel, de nieuwe godsdienst, die Hij brengt als Hij opstaat uit het graf. Echt geloof, Gemeente, werkelijke verering van God zal alleen daar zijn waar we Christus kennen – dat is met Hem omgaan en naar Hem luisteren, waar ons geloof voortkomt uit de opstanding van Christus en het opnieuw geboren wordt uit de Heilige Geest.

Hervormde Kerk BoskoopBetekent dit nu dat we de kerk maar overboord moeten gooien? Veel stemmen gaan tegenwoordig die richting op. De kerk heeft afgedaan en God heeft ook afgedaan. Maar ik denk dat we zo niet mogen spreken. Je kunt niet zo maar aan de kant zetten waarin mensen twee duizend jaar hun houvast in gevonden hebben. Want als je de tempel en alles wat daarmee samenhangt overboord gooit, heb je nog geen nieuw geloof, geen nieuwe houvast. Nee, je houdt helemaal niets meer over. Je komt in een vacuüm, een luchtledig terecht. Veel mensen is dit vandaag de dag overkomen. Ze zijn stuurloos geworden. Met het geloof zijn ook alle normen en waarden verdwenen. We zien het om ons heen: de verloedering, hoe mensen met elkaar omgaan, alles kan maar en alles mag… Nee, overboord gooien helpt niets. We moeten hervormen, luisteren naar de boeteprofeet, ons stellen onder de kritische boodschap van God. Het is nodig dat daardoor bestaande vormen worden doorbroken, dat er een nieuw elan ontstaat om God te zoeken en elkaar als mensen terug te vinden. Nieuwe wegen om tot God te komen, nieuwe belijdenissen zullen ontstaan. Prima. Maar ook dan liggen de gevaren waartegen Jeremia ons waarschuwt op de loer. Daar moeten we oog voor krijgen, ook in ons persoonlijke geloofsleven. Volmaakt zal het nooit worden, als we dan ook maar niet de schone schijn ophouden. ’t Zit hem niet in uiterlijke dingen, een kerk, een dominee en zo, ’t komt aan op de geest die er van binnen waait.

Echt of vals?  Voor ons een vraag, voor God een weet.

Amen.                             

Armoedebestrijding

Armoedebestrijding

Mattheüs 5, 13

Gij zijt het zout der Aarde.

koptisch vriendschapsicoonJezus gebruikt voor de positie waarin de discipelen en de Kerk zich bevinden twee beelden: zout en licht. Twee voor de hand liggende dingen. Elke dag kom je ze tegen: zout en licht.

Zout werd al lang voor Jezus in het oude Israël veel gebruikt, voor allerlei zaken. Het is dan ook een van de weinige natuurproducten van eigen bodem. We denken aan de Dode Zee, waarin verschillende zoutwaterbronnen uitvloeien waardoor na verdamping onder de felle oosterse zon het zout vanzelf achterblijft. We denken ook aan de vrouw van Lot, die werd tot een zoutpilaar toen zij omkeek naar de verdorven stad Sodom. En we denken aan de befaamde zoutmijnen van koning Salomo. Geen wonder, dat zout een dagelijks gebruiksartikel was in Israël.

In het oude wetboek Leviticus beveelt God de offers te zouten: “Elke offergave van uw spijsoffer zult gij zouten; bij al uw offergaven zult gij zout toevoegen; gij zult het zout van het verbond uws Gods niet laten ontbreken” (Leviticus 2,13). Het wordt dus zelfs iets goddelijks, een teken van het Verbond dat God met Zijn volk gesloten had. Dat heeft -denk ik- te maken met de eigenschap van zout dat het  zuivert en tegen bederf bewaart. Zout wordt dan ook veel in de tempel gebruikt. Je had er speciale plaatsen om de offers te laten zouten. Daarnaast kwam het natuurlijk in elk huis voor, net als bij ons. We herinneren ons nog wel de tijd dat we de boontjes in grote Keulse potten gingen inzouten.
Nog eten we zoute haring en zuurkool uit de pot en zoute ham.

Preekstoel in 'de Stek' te BoskoopZout heeft een zuiverende, kruidende en behoudende kracht. In Jezus’ tijd hadden de mensen daar ook spreekwoorden over. Zoals: “Het zout van het geld is het gebrek”, wat -denk ik- betekent: alleen wie het gebrek, de armoede, gekend heeft, weet het geld te waarderen. Het werd ook wel anders geformuleerd: “Het zout van het geld is de barmhartigheid” wat betekent: alleen wanneer je barmhartig bent en je geld kunt delen met anderen, ben je goed bezig; dan heeft je rijkdom pas echt zin!

En daarmee zitten we midden in ons onderwerp van vanmorgen: armoede-bestrijding. Heeft dat niet alles te maken met ‘barmhartigheid’ en ‘delen’?

Zou Jezus het niet zo bedoeld hebben, toen Hij -ook tot ons vanmorgen- zei: Jullie zijn het zout der aarde? Waarom? Omdat jullie het Evangelie van God in jullie harten hebt, de blijde boodschap van Gods barmhartigheid, die de mensen reinigt en voor bederf bewaart, die mensen gelukkig maakt, niet in de laatste plaats door armoede tegen te gaan en alle mensen een menswaardig bestaan te geven.

Symbolisch bloemwerk SOW 'de Stek' te BoskoopWe moeten oppassen, dat ‘armoede’ niet een ‘hot item’ wordt, waar wel veel over gesproken wordt, in talkshows voor de TV en ook in de Kerken en zelfs in de Tweede Kamer, maar waartegen nog steeds niet veel gedaan wordt. Als ’t er echt om spant, krijgt armoede-bestrijding niet de prioriteit, maar zal ’t altijd in de eerste plaats gaan om economisch gewin. Soms krijg je hoop, wanneer politici laten zien dat zij moeite hebben met de huidige bezuinigingspolitiek, die met name de mensen met lage inkomens treft. De aankondiging van een nieuwe partij die gerechtigheid en opkomen voor de armen propageert, geeft wellicht ook een beetje moed. Laat de aandacht toch niet verslappen!

Heel denigrerend wordt wel gesproken over ‘minima’ en de ‘onderkant van onze samenleving’. Je zou daar maar toe gerekend worden en het stempel van armoede met je mee moeten dragen. Geen wonder dat velen er niet voor uit durven komen dat zij bepaalde uitgaven niet kunnen doen en zich er voor schamen om daarvoor bij de Bijstand aan te kloppen. Ook in ons uiterlijk zo welvarende Nederland is er bij velen een bittere armoede, des te schrijnender omdat anderen zo rijk zijn dat zij hun oodschappenkarretjes overvol kunnen laden en soms aan één niet genoeg hebben.

SOW 'de Stek' te Boskoop“Het zout van het geld is de barmhartigheid”. Daar ligt de kern van armoedebestrijding: barmhartigheid. Dat is in arme landen net zo als in het meer welvarende Nederland. Maar soms is het makkelijker om ver weg wat te doen of te laten doen dan dichtbij. Hoe kun je mensen bij je in de buurt helpen, mensen, die het niet zo breed hebben? Je kunt natuurlijk je schouders ophalen en denken: daar hebben we toch de Bijstand voor, die zullen er wel voor zorgen, dat is mijn pakkie-an niet. Maar misschien weten die het niet? Misschien moet u ze er eens op wijzen? Misschien moet u -op een heel tactvolle manier natuurlijk- de nood van die ander eens hier en daar ter sprake brengen, bij instanties die financieel kunnen bijspringen zoals bij de diakenen in de kerk? Ja, en zelf, wat kunt u er zelf aan doen? ‘Barmhartigheid’, wat houdt dat voor u in? Toch zeker ook dat je naar die ander toe gaat en waar mogelijk hem probeert te helpen. ‘Delen met elkaar’ noemen we dat. Je hebt een kist appels gekregen of een ander meevallertje, geef er van mee. Maar altijd zo, dat het niet kwetsend is. Ik weet wel, we zijn daar een beetje bang van. Vroeger, toen niemand wat had, of iedereen hetzelfde, was het heel gewoon dat je met elkaar deelde en ook van elkaar leende. Nu schaam je je daar voor, zo is het toch vaak?  Laat zien, dat je ’t niet uit de hoogte doet, in de trant van “ik heb meer, dus kan ik weggeven”. Veeleer moet het zijn, dat je uit de laagte komt, uit nederigheid tegenover God, uit dankbaarheid dat Hij je zoveel gegeven heeft, zeg maar uit ‘onverdiende genade’. Uit het van God gekregen ‘rentmeesterschap’. Niets behoort immers onszelf toe, maar alles is van Hem, en wij… wij mogen het gebruiken ten goede, om goede rentmeesters te zijn van Gods genade.

Symbolisch bloemwerk SOW 'de Stek' te BoskoopArmoedebestrijding en rentmeesterschap van Gods genade horen bij elkaar. Een rentmeester is niet de eigenaar zelf die heer en meester is over zijn goed, maar hij is de vertrouwensman aan wie het beheer is toevertrouwd. Een beheer dat zich niet beperkt tot de zorgvuldige bewaring en verzorging van het goed, maar dat ook kan bestaan in het gebruik en zelfs uitdelen van deze goederen, voor zover de dienst aan de eigenaar dit toelaat. Zo is de mens ook niet de volstrekte eigenaar van zijn leven. Hij kan eigenlijk niet spreken van zijn kracht en zijn tijd en zijn geld, want het is alles van God die ons als rentmeesters over dat alles heeft aangesteld. Wij mogen het leven gebruiken en er ook van genieten. En we mogen er anderen mee helpen en ondersteunen. En eens zal er aan ons gevraagd worden: “Wat heb je er mee gedaan? Met je leven, met je gezondheid, met je geld?” Een rentmeester heeft rekenschap te geven van zijn beheer.  Vergeet dat nooit!

Paulus zegt, dat wij rentmeesters zijn van de velerlei genadegaven Gods. Gods genade is velerlei! En wij zijn rentmeesters, een ieder naar de genadegave(n) die hij of zij ontvangen heeft. Misschien denkt u wel: ik een rentmeester? Ik voel me zo arm en ik heb zo weinig, en op geestelijk gebied kan ik niets opbrengen. Toch noemt de apostel het uitdrukkelijk: een ieder naar de genadegave die hij ontvangen heeft. Wij hebben allemaal iets van Gods genade ontvangen! Geestelijke rijkdommen, geloof, hoop en liefde, en aardse rijkdommen, have, geld en goed. Als we dat ons eens goed realiseerden zouden we vast wel meer oog krijgen voor de ‘armoede’ bij anderen en voor de mogelijkheden en middelen ook om daar iets aan te doen. Wie weet van Gods genadegaven in zijn eigen leven verdraagt de armoede van anderen niet, maar doet er iets aan. Dat is het rentmeesterschap, waartoe we geroepen zijn.

Symbolisch bloemwerk SOW 'de Stek' te BoskoopNogmaals: het zout van het geld is de barmhartigheid. En Jezus roept ons toe: Gij zijt het zout der aarde! Hij stelt ons rentmeesterschap in wereldwijd perspectief. We denken vandaag aan die vele vele armen overal in de wereld en we voelen ons schuldig, omdat ze er zijn, terwijl dat niet zou hoeven als de rijken maar wat meer zout waren, als ook wij op onze beurt maar wat meer ons best zouden doen. We worden vandaag door God Zelf aangesproken op ons rentmeesterschap, wat we er van gemaakt hebben en of ‘armen’ daar ook iets van gemerkt hebben. Wij ondersteunen het werelddiaconaat en de hulp aan de slachtoffers van aardbevingen en watersnoodramp, maar mensen dicht bij ons kunnen een beetje hulp van ons ook best gebruiken in hun ‘armoede-bestrijding’.

Kom op, we laten ze toch niet in de steek?!

Gij zijt het zout der aarde!

Amen.    

Deze preek werd gehouden op zondag 6 november 2005 in de SOW ‘de Stek’ te Boskoop.

Waar is God?

“Zijt Gij niet de God in de hemel en woont Uw naam niet in dit huis?”

2 Kronieken 20, 6 + 9

Kerk KattendijkeJosafat is de geschiedenis ingegaan als een groot en machtig koning. Niet dat hij rijk en machtig was zoals zijn voorvaderen David en Salomo, maar omdat hij gezegend en sterk was doordat God met hem was. Dat zien we ook duidelijk in 2 Kronieken 20. Josafat mag als een tweede Mozes zijn volk leiden tot de overwinning, waarbij Jahweh Zelf voor hen strijdt. De koning –zo staat er– wandelde in de vroegere paden van zijn voorvader David en dat maakte hem sterk.

De koning van het noordelijke rijk, Achab, had dat niet zo. Die was van de oude paden  afgeweken en afgoden gaan dienen. Daarom bevestigde God het koningschap van Josafat over het kleine zuidelijke rijk Juda, omdat die Hem trouw gebleven was. Dat zien we ook in de oorlog met de naburige volken. Toen die Juda waren binnengevallen dwars door de woestijn van Juda, roept Josafat het volk niet op om de wapens op te nemen, maar om te gaan vasten en te bidden in de tempel. De koning zelf stond daar in de tempel temidden van zijn volk en hij spreekt de gedenkwaardige woorden:

“Here, God onzer vaderen, zijt Gij niet God in de hemel, heerst Gij niet over alle koninkrijken der volken?… Indien ons onheil overkomt, dan zullen wij ons voor dit huis en voor Uw aangezicht stellen, want Uw naam is in dit huis; wanneer wij in onze benauwdheid tot U roepen, zult Gij horen en helpen.”

Een indrukwekkend gebed van een man en een volk in grote nood. Wij kunnen hierin zo goed zien, hoe ’t land en het volk en de belofte van God en Zijn aanwezigheid in het heiligdom bij elkaar horen. Géén ramp kan en mag dit verstoren! God zal horen en helpen, dat is wis en zeker!

“Zijt Gij niet de God in de hemel en woont Uw naam niet in dit huis?”

Het zijn eigenlijk deze twee dingen die Josafat’s geloof bepalen: God in de hemel en Zijn naam in dit huis. Deze zelfde elementen hebben later ook een grote rol gespeeld bij de Hervorming. Dat God in de hemel woont, komen we overal in het Oude Testament tegen. Maar God woont niet alleen in de hemel, we horen ook dat God woont op de Sinaï, in de ark, in de tempel, Hij gaat voorbij in het suizen van de wind en is aanwezig in de wolk- en vuurkolom. Misschien kunnen we ook het onderscheid maken tussen woontempels en verschijningstempels.  In Babylonië had je bijvoorbeeld de beroemde tempeltorens als vaste woonplaats van een godheid. In Israël verbleef Jahweh in de Ark, eigenlijk een lege troon: tussen 2 cherubs in, lichtende engelen, was de aanwezigheid van God gedacht. Je zou het een tijdelijke verblijfplaats van God kunnen noemen. Zijn vaste woonplaats is de hemel als Gods troon. Dit wordt later ook de algemene opvatting, dat God in de hemel woont en van daaruit regeert over hemel en aarde. Zijn plaats wordt ook nog hoger dan de hemel gedacht,

“want de hemel der hemelen, de mooiste hemel, vermag Hem zelfs niet te bevatten”

zo lezen we in 1 Koningen 8. De hemel zal ook later net als de aarde bij het laatste oordeel worden vernietigd en dan  komt er een nieuwe hemel en een nieuwe aarde.

Hoe moeten we ’t dus verstaan, als Josafat bidt: “Zijt Gij niet de God in de hemel?” Zou het niet zo zijn: dat Hij alles in handen heeft, heel de geschapen werkelijkheid? Laten we bij ‘hemel’ dus niet zo zeer denken aan de plaats waar God woont, als een soort geografische werkelijkheid. Maar denken we veeleer aan de aard van Gods aanwezig zijn: dat Hij de Machtige is, die alles bestuurt.

Later, in de tijd van Jezus, is men de hemel wel gaan zien als een plaats, waar het heil gevestigd is, een soort tweede paradijs, waar de gerechtvaardigden, de gelovigen, komen te wonen: Gods huis, het huis met de vele woningen. Maar ook dan is de hemel niet zo zeer een geografisch begrip als wel een kwalitatief begrip. Op weg naar de hemel betekent dat je op weg bent naar God, naar Zijn heerlijkheid.

En dan  het tweede element van Josafat’s geloof: Zijn naam woont in dit huis. De Naam heeft altijd een belangrijke rol gespeeld in de godsdienst. Vanouds heeft de mens gevoeld dat in de naam macht besloten ligt. Wanneer je iemands naam kon uitspreken, had je macht over hem. De naam geeft ook weer, wie en hoe iemand is, zeg maar: zijn wezen  en karakter. Zoals je heet, zó ben je! Zo wordt Abram Abraham en Sara wordt Sarai, toen ze een andere bestemming kregen. Het kennen van  de naam van God is dus ook heel belangrijk. Jakob verlangde die Naam te kennen en ook Mozes. En als God tenslotte Zijn naam openbaar maakt, dan wordt het volk ook aangespoord die Naam aan  te roepen. En het wordt verboden de Naam van God te ontheiligen. Tenslotte kan de Naam van God plaatsvervangend voor Hem gebruikt worden. Jahweh woont in de hemel, maar Hij kiest een plaats op aarde om Zijn naam daar te doen wonen, zo lezen we herhaaldelijk in Deuteronomium. Josafat staat helemaal in die traditie, als hij bidt: “want Uw naam is in dit huis”. God in de hemel, ja, maar Zijn naam is dicht bij ons: in dit huis!

Voor de Hervormers is dit laatste van groot belang geweest. Dat God in de hemel is, dat wisten de gelovigen van toen wel. Zij vierden de feesten van Maria-hemelvaart en natuurlijk ook de Hemelvaartsdag van Christus. God ziet van Boven af op ons neer. Hij is het alziend oog en bepaalt al onze wegen. Dat was hen en ook ons van jongsafaan geleerd. Maar, dachten de Hervormers, wat hebben we aan een God die zo hoog en superieur is, maar in feite voor mijzelf zo veraf, zo ongrijpbaar? Veel mensen hebben vandaag ook moeite daarmee. Zij geloven wel in een hemelse God en dat er meer is tussen hemel en aarde. Maar wat heb ik daar nu persoonlijk aan? De theorie is mooi, maar wat betekent het in de praktijk? God spreekt tot ons Zijn Woord, vanuit de hoogte van Zijn goddelijke majesteit tot de diepte van onze menselijke ellende. Maar het is zo ver weg…

Toen bedachten de Hervormers net als Josafat: zo moet het niet. God in de hemel -da’s prachtig en mooi-, maar Zijn naam in dit huis, zo komt God ècht bij ons. Zij wilden God weer de eer geven die Hem alleen toekwam en zij wilden Hem dicht bij de mensen  brengen, of andersom: de mensen dicht bij God. En dat was in die tijd hard nodig ook want de christelijke godsdienst was in  de Middeleeuwen zo vermenselijkt en verzakelijkt dat God omlaag was gehaald naar ons niveau. Je kon over God beschikken in de eucharistie, de hostie, ’t kerkgebouw, gewijde voorwerpen, gewijde aarde, beelden en altaren, het hele rijke roomse leven. Geweldige uitingen van  vroomheid, dat wel natuurlijk, maar ó zó vermenselijkt. God was omlaag gehaald. Dat was de Hervormers een doorn in het oog. Zij wilden de majesteitelijke God weer op Zijn troon plaatsen:

“Here God onzer vaderen, zijt Gij niet de God in de hemel?”

Maar toch is ook God bij ons, in ons midden. De Kroniekschrijver laat ons vandaag horen hoe Josafat dit dilemma van “God ver weg en toch dicht bij” had overwonnen: God in de hemel, ja, maar Zijn naam bij ons op de aarde, in dit huis. Maar waar is dat huis dan nu? Josafat dacht aan de tempel, Gods huis. Maar wij? Is het ons mooie oude kerkje hier? Of is het thuis, waar wij wonen? Of thuis in mijn binnenste, mijn hart? Is het in ons Gemeente-zijn, in ons persoonlijke geloofsleven? Het was ook de gewetensvraag van Maarten Luther: “Hoe krijg ik een genadige God?” Hij kreeg tenslotte een antwoord van God Zelf: “Mijn genade is u genoeg”, en in de Romeinenbrief las hij: “De rechtvaardige zal uit geloof leven”. Toen begreep hij, dat de Naam ons geopenbaard is in  Jezus Christus en dat deze Naam op ons is gelegd en onder ons woont.

“Vraagt gij Zijn naam, zo weet, dat Hij de Christus heet”.

In het aanroepen van deze Naam, mogen ook wij God heel nabij weten. Deze Naam is in dit huis, deze Naam is in uw hart, op uw gedoopte hoofd en biddende lippen. Deze Naam waait mee overal waar de Heilige Geest u brengt, waar mensen uit de Naam leven en in de Naam werken.

Hervormingsdag doet ons er aan herinneren dat we in Jezus’ Naam mogen leven en werken, liefhebben en dienen, lijden en sterven.

“Zijn Naam moet eeuwig eer ontvangen, men loov’ Hem vroeg en spa”.

Zo zongen we vroeger. Waar God is? Is dat nu nog een vraag?

Amen.

Deze preek werd gehouden op zondag 30 oktober 2005 in de Hervormde Kerk te Kattendijke.

Melk bij het avondmaal

Melk bij het avondmaal…

1 Petrus 2, 2

“en verlangt als pasgeboren kinderen  naar de geestelijke, onvervalste melk…”

Kerk BruinisseHet is nog steeds de vraag of de Petrusbrieven ook echt door de apostel Petrus zijn geschreven. Waarschijnlijk niet. Men gebruikte vroeger wel meer beroemde namen om eigen producten te promoten! Maar het is wel zeker dat de Oude Kerk in die brieven het Evangelie heeft gehoord. En daar ging het toch om. En daarom werden die brieven in de Bijbel opgenomen.

De schrijver vertelt zelf op het einde van zijn brief welke bedoeling hij met zijn brief heeft: de lezers sterk maken in de overtuiging dat het Christelijk geloof een geschenk is van Gods genade. En Petrus wil hen en ons dan ook aansporen om volgens die genade te leven. Onze tekst zegt dat ook duidelijk:

“en verlangt als pasgeboren kinderen  naar de geestelijke, onvervalste melk…”

Een Christen moet een leven leiden dat de heilige God waardig is! Dat ook waardig is aan Jezus, het zuivere lam, de Verlosser, en tenslotte ook waardig aan het Woord van God, waardoor wij het nieuwe leven ontvangen, als we tenminste dat Woord aanvaarden. En als de Christen zo verbonden is met God, in een nieuw aan God gewijd leven, dan mag de gelovige zich verheugen over de hoogste uitverkiezingen. Petrus zegt het zo:

“Gij zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige stam, een volk dat Zijn eigendom geworden is, opdat gij de grote daden zoudt verkondigen van Hem, die u uit de duisternis naar Zijn wonderbaar licht heeft geroepen…..”

Nou, als je zo verkoren bent, dan moet je er ook naar leven, dan heb je je er ook naar te gedragen. Je bent ‘t, maar dan moet je ’t ook laten zien! Wees wie je bent!

“Legt dus af alle boosheid, alle bedrog, huichelarij, afgunst van elke soort en lasterpraat, en verlangt als pasgeboren kinderen maar de geestelijke, onvervalste melk, opdat gij daardoor naar het heil moogt groeien, omdat gij geproefd hebt, dat de Heer vol goedheid is.”

De briefschrijver gebruikt hier een drietal plastische beelden voor het geestelijk leven: melk, groei en proeven. Ik denk dat het daarom ook gaat in de viering van het Heilig Avondmaal. Pasgeboren kinderen hebben voor hun groei melk nodig. Dat hebben de nieuwelingen in het geloof ook, zoals de jonge Gemeente, aan wie Petrus schrijft. Zij moet verlangen naar geestelijke en onvervalste melk om op te groeien en tot rijpheid te komen. Maar niet alleen nieuwelingen, ook de gevorderden hebben voedsel nodig om uit te groeien tot volwassenheid. Ook wij, die al een poosje onderweg zijn, moeten in het geloof gevoed worden.

Dat gebeurt vandaag bij het Heilig Avondmaal, in de tekenen van brood en wijn. Het is Gods voedsel voor ons, die onderweg zijn. Een rantsoen voor onderweg! Wij krijgen vandaag ons rantsoen, ons driemaandelijks rantsoen, zodat we er weer even tegen kunnen.

Zou dat niet met die “geestelijke onvervalste melk” bedoeld zijn? De blijde boodschap van God Zelf, het Evangelie dat Jezus Zijn leven gegeven heeft tot een verzoening van al onze zonden. Het is voedsel, dat onze zintuigen te boven gaat: geestelijk en onvervalst. Het kan nooit schaden, want er zitten geen schadelijke stoffen in. Het is zuiver brood en zuivere wijn. Daar wordt ook op toegezien bij het bakken van het Avondmaalsbrood en de wijn, die men bijvoorbeeld in de Rooms Katholieke Kerk als miswijn gebruikt is ook heel speciaal, zonder dat daar chemische stoffen aan toe zijn gevoegd of dat het met water is aangelengd. Het zijn immers de tekenen van de hemelse boodschap: Gods heil voor een verloren mensenwereld. Een zuivere en blijde boodschap! Daar moeten we naar verlangen, net als pasgeboren baby’s verlangen naar kostelijke onvervalste moedermelk. En aan dat verlangen komt God vandaag tegemoet: Hij schenkt ons die melk, wij ontvangen het straks uit Zijn hand. Wij mogen eten het brood van Zijn lichaam en wij mogen drinken de wijn van Zijn bloed.

Het beeld van “melk” komen we in een andere betekenis ook nog bij Paulus tegen in 1 Korintiërs 3 en Hebreeën 4 vers 12. Daar staat ‘melk’ tegenover het vaste voedsel. De melkdrinkers zijn dus Gemeenteleden –zegt Paulus– die wat het geloof betreft nog in de kinderschoenen staan. Maar hier bij Petrus is dat niet zo! Hij wil met het beeld van de ‘melk’ de gelovigen alleen maar aansporen dóór te groeien in hun geloof om zo het eeuwige heil te bereiken. Later is dit beeld van de melk verder ontwikkeld in de Oude Kerk. Al in de tweede eeuw horen we van een gebruik om de dopeling na de doop een drank van melk en honing te geven. Dit wordt gezien als een bevestiging van wat de Doop betekent: voedzame melk en honing voor de gelovige op weg naar de volwassenheid. Zo mogen we ook het Avondmaal ervaren als melk en honing, kostelijke voeding voor ons geloof. Daarom:

“verlangt als pasgeboren kinderen naar de geestelijke, onvervalste melk … omdat gij geproefd hebt, dat de Heer vol goedheid is.”

Dit laatste is een aanhaling uit Psalm 34, het negende vers. “Omdat gij geproefd hebt, dat de Heer vol goedheid is.” Proeven is smaken, zoals wij wel zeggen “de vreugde smaken”. Het is een zintuiglijke ervaring. Je proeft iets en je vindt het lekker of vies… “Zoals gij geproefd hebt, dat de Here vol goedheid is.” Jullie hebben Gods goedheid als ervaren, zegt de apostel. Jullie hebben de smaak er al van te pakken, en het smaakt naar meer! Daarom nogmaals: “Verlangt als pasgeboren baby’s naar de geestelijke en onvervalste melk…” Wilt u ook proeven, Gemeente? Gods goedheid, Zijn genade ook over u? Hebt u ’t al geproefd in het leven dat achter u ligt? Zoals wij straks zullen zingen:

Gods goedheid is te groot
Voor het geluk alleen,
Zij gaat in alle nood
Door heel het leven heen.
(Gezang 223, 2)

Zien, proeven, smaken, hoe groot Gods goedheid is. Wij mogen aan Zijn tafel zitten om voedsel te ontvangen, dat we zo nodig hebben voor onze geestelijke groei. “Opdat gij daardoor naar het heil, dat is het eeuwige heil, moogt groeien”, zegt de apostel. Verlangen we daar ook naar? Om naar het eeuwige heil te groeien? Willen we ook werkelijk verder komen op de weg van onze geestelijke groei? Voelen wij ons wat het geloof betreft ook nog een beetje als een baby? Nog lang niet volgroeid! Wat zijn we toch nog klein en onvolwassen in ons geloof, en wat hebben we dus die geestelijke onvervalste melk hard nodig! Wat heerlijk, dat God ons vandaag in Zijn goedheid deze melk schenken wil. Hij voedt en laaft ons met Zijn goedheid. “Opdat gij daardoor naar het heil moogt groeien…” Er zit groei in! En dat hebben we nodig. Wij zijn nog in de groei, niet volwassen, niet volkomen, niet volmaakt. Als u dan ook soms somber bent over uw geloof, dat u er niet veel van terecht brengt en zo, laat dit dan u tot troost zijn: we zijn nog maar in de groei! Maar eens zullen we ’t heil bereiken!

Laten we dan ook eten en drinken. Gods goedheid kent geen grenzen, die is er voor u allemaal. In vreugde en verdriet, in ziekte en gezondheid, in rijkdom en armoede… daarom:

Al gij die God bemint
En op Zijn goedheid wacht,
De oogst ruist in de wind
Als Psalmen in de nacht.
(Gezang 223, 7)

Amen.

Deze preek werd gehouden in de Avondmaalsdienst op zondag 16 oktober
2005 in de Gereformeerde Kerk te Bruinisse.

Wie weet?

Wie weet ?

Jona 3

Hervormde Kerk YersekeDe mensen in Ninivé zijn opgevoed in de leer dat er een noodlot bestaat waarvoor zij maar te bukken hebben. Het staat in de sterren geschreven – wat zou je er dan nog aan veranderen? Toen Jona met zijn onheilsboodschap kwam, was dat dan ook voor de Ninivieten een duidelijke zaak: zo was dat van hogerhand over hen beslist. Over 40 dagen wordt de stad verwoest, verschrikkelijk, maar niets aan te doen: ” ’t Staat in de agenda van de hemel, we moeten er maar in berusten! ’t Wordt ons niet door mensen aangedaan.”

Maar nu is het verrassende in deze geschiedenis, dat zij hun oude gewoonten doorbreken en de sprong wagen naar iets totaal nieuws: naar een God, Die berouw zou kunnen hebben, Die een streep zou kunnen halen door Zijn eigen plan, Die een blaadje uit Zijn agenda zou kunnen scheuren. Ze zeggen: wie weet? God zou zich kunnen omkeren, tot andere gedachten komen, het lot van Ninivé veranderen! Dat was een hele gewaagde gedachte. Daar was best wel moed voor nodig. En een  sterk vertrouwen in God, Die niet laat varen het werk van Zijn handen. Dat je niet kunt geloven, dat God op de verwoesting van de wereld en  op dat van een mens persoonlijk  uit is. Heeft u daar ook zo’n moeite mee? De heidense Ninivieten gingen u daarin voor, zo’n tweeëneenhalf duizend jaar geleden!

Gemeente, twee levenshoudingen worden ons hier getekend: de houding van de mens, die zijn handen in de schoot legt en gelaten zegt: “We moeten maar afwachten, wat God over ons beschikt heeft.” En de houding van de mens, die heen en weer loopt, handenwringend, en zegt: “Wie weet? Misschien komt het toch anders, want God kon nog wel eens op andere gedachten komen!” Twee soorten mensen: de mensen van het vraagteken, “Och, wat weten wij ervan?”,  en  de mensen van het uitroepteken, “Wie weet?” Het scheelt maar één  kronkeltje, maar ’t is een hemelsbreed verschil, want de hemel ligt er tussen…

Wat moeten wij daar nu mee?

Als u met ziekte te maken krijgt of teleurstelling en tegenslag te verwerken hebt, hoe gaat u daar dan mee om? Hebt u zich daar bij neergelegd, met het hoofd in de schoot, weggekropen in de berusting: er is toch niets aan te doen? Het vraagteken. Of trekt u zich op aan  het uitroepteken: wie weet?! Het heeft veel te maken met uw Godsgeloof: welke kijk heeft u op God? Is God voor u een starre Persoon, die onbeweeglijk voltrekt wat in Zijn eeuwig besluit vaststaat? Zoals Jona geloofde? Die ging er immers van uit, dat het oordeel over Ninivé moest losbreken, omdat hij het nu eenmaal namens God heeft aangekondigd.

Interieur Hervormde Kerk YersekeOf is God voor u zó, zoals de mensen in Ninevé plotseling wagen te denken: dat God Zijn besluit terugneemt en de stad genadig zal zijn? Zoals een mens ook wel eens heeft, als hij een hard oordeel geveld heeft: daarover nadenkend ziet hij opeens de verschrikkelijke gevolgen ervan en hij keert op zijn schreden terug, het kwaad zou erger zijn dan het recht. Daar hopen de mensen in Ninevé op: “Wie weet, God mocht toch nog tot andere gedachten komen!” Dat mensen zó over God kunnen denken, is eigenlijk een groot wonder. In de eerste plaats al dat je iets met God hebt. Zelfs de Ninivieten hadden dat. Het geloof in God is oeroud. Een persoonlijke God, bedoel ik. Het is daarom zo erg, dat een bekend theoloog als Kuitert in zijn laatste boek verklaart niets meer met een persoonlijke God te kunnen hebben en zodoende God niet meer met een hoofdletter, maar met een kleine letter schrijft. Het geloven in een persoonlijke God is de mens van ’t begin af aan gegeven, het is als ’t ware ingebakken toen de mens geschapen werd. De mens draagt het stempel van zijn Schepper. En dan ook nog dat de Bijbel zo echt menselijk over God spreekt, ik vind het een wonder.

Dat mensen God kunnen zien als iemand die niet star en onbeweeglijk is, maar bewogen kan worden door andermans verdriet. “Wie weet, God mocht Zich omkeren?” Dat dat bestaat bij God! Dat is het wonder van de Bijbel. Daar wordt niet alleen gesproken van mensen die zich moeten bekeren – maar ook van een God, Die Zich omkeert! Ja, werkelijk hetzelfde woord waarmee de profeten roepen: “Bekeert u!”, roept Mozes naar God: “Bekeert U en kom tot inkeer! Heb toch berouw!” En God zegt: “Mozes, je hebt gelijk”. En Hij gaat staan met Zijn rug naar Zijn eigen plan, het plan om Israël uit te roeien. Precies zoals Hij lang geleden berouw had gekregen om de zondvloed.

Laten we daarom toch ook oppassen met één twee drie te zeggen “Het is Gods wil” Wat weten wij daar immers van? En als ’t Gods wil is, wie weet? God mocht Zich eens omkeren! God laat Zijn plan wel eens varen omwille van de mensen, om hun gebeden, hun angsten en zorgen. Gods plan is nooit een gesloten systeem, want Hij opent Zich voor onze gebeden en noden. Daarom bidden wij ook “door Christus, onze Heer. Amen”, want Hij is onze opening, onze toegang tot God.

Flentrop-orgel Hervormde Kerk YersekeGemeente, de God van de Bijbel is allereerst de God, Die Zich laat verbidden. Die heidenen van Ninivé hadden dat beter begrepen dan Gods eigen profeet Jona. God is een God van verrassingen, van nieuwe wegen. Je kunt nooit zeggen waar Gods weg met u uitkomt, want wie weet? Vandaag gaat God deze kant met u op, morgen misschien een andere, wellicht keert Hij Zich zelfs om! En ook u! Dat geeft ons de moed om ‘ja’ te zeggen tegen het leven, onder alle omstandigheden, al zijn nog zo belabberd. Niet berusten, maar positief ‘ja’ zeggen met de gedachte “wie weet, morgen is het anders! Want God is er bij, bij mij in dit leven. Hij is met mij begaan en hoort mijn gebeden.” We moeten dus niet berusten, want dat is “ja” met een diepe zucht, we komen ook niet in opstand, want dat is “ja” met een gebalde vuist en misschien wel vloek, maar we hebben het geloof dat Hij bij ons is, en daarom “wie weet”.

Er wordt veel gediscussieerd over de vraag van het “waarom ?” Wil God al die ellende in de wereld? Zoals nu weer die verschrikkelijke aardbeving in Pakistan en omgeving? Nadat we dit jaar al die Tsunami en verwoestende orkanen hebben gehad. Ja, zegt de één, anders zou het er niet zijn. Zo staat het toch ook in  de Heidelberger: dat alles ons uit Zijn vaderlijke hand toekomt. Nee, zegt de ander, God wil onze ellende niet, Jezus bestraft de koorts en de demonen en Hij geneest de zieken en maakt de mensen gelukkig en gezond. Wie heeft er nou gelijk?

Koorzijde Hervormde Kerk YersekeZe kunnen allebei gelijk hebben of allebei ongelijk. God ziet “met andere ogen”. Als wij bidden “Uw wil geschiede”, zou dat dan niet betekenen: “Heer, laat ons die ziekte en zorg van ons toch zien zoals U ze ziet”? En dus niet: “Laten we ons er maar bij neerleggen zoals wij ze zien en ervaren.” Zou het niet veeleer betekenen: laat deze ziekte en nood van ons iets anders zijn dan wij er van gemaakt hebben! Laten we in opstand komen tegen deze ellende, zoals die in onze agenda staat. Maar laten wij het aanvaarden zoals die in Uw boek geschreven staat. En wie weet? God kan straks die bladzijde wel omslaan, misschien wel overslaan om helemaal opnieuw met ons te beginnen!

Misschien kunt u dit moeilijk voor uzelf geloven, omdat u net als Jona vastzit aan een God die vastzit… Jona werd boos omdat God anders was dan hij gedacht had. God is niet consequent, dacht Jona – Jona zelf was dat wel. Hij was zó consequent dat hij God niet meer wilde zien. Misschien is dat bij Kuitert en de zijnen ook wel het geval. Wat heb je immers aan een God Die niet doet wat Hij gezegd heeft? Denkt u dat ook wel eens? Een God Die zo anders is dan wij gedacht hadden! Anders dan de God die wij van Hem gemaakt hadden! Gelukkig maar, dat God zo heel anders is!

Daarom: zeg altijd “wie weet?” Houdt dat maar vast! God moge ons de ogen openen net als bij de mensen in Ninivé.

Amen.

Deze preek werd gehouden op zondag 23 oktober 2005 in de Hervormde Kerk te Yerseke.

Een brief van Christus

Een brief van Christus

2 Korintiërs 3, 3

De apostel Paulus noem zijn Gemeente in Korinthe “een brief van Christus”.

“Daar gij toont een brief van Christus te zijn.” (2 Korintiërs 3, 3).

Dat is me nogal wat. Zo positief kunnen wij van onszelf en van onze Gemeente, denk ik, niet spreken. Daarvoor is er te veel wat niet goed is, wat niet “van Christus” is. We doen natuurlijk wel ons best. Tenminste dat mag ik hopen!

Preekstoel ColijnsplaatWe worstelen om het te pakken te krijgen: dat leven “in Christus”, in vallen en opstaan. Met de vele twijfels, die het geloof vandaag met zich meebrengt. We houden ook krampachtig vast aan de ‘oude’ zekerheden. Vooral aan onszelf, want je wilt je zelf niet verliezen. Maar dan merk je, dat je toch je zelf uit handen moet geven, wil je Christus toebehoren. Dan kun je gelukkig weer opademen uit al dat krampachtige gedoe. Dat is bevrijding. Ik behoor niet mezelf toe, gelukkig maar, want dan zou het er slecht voor me uitzien. Ik ben van de Heer en ik mag in alle dingen op Hem vertrouwen. En Hij zal mijn leven maken en richten naar Zijn wil, als ik me maar op Hem verlaat. Zo word ik “brief van Christus”.

Die gedachten moet Paulus gehad hebben, toen hij zo optimistisch aan de Korinthiërs schreef: “daar gij toont een brief van Christus te zijn”. Hij heeft het daarbij ook over zichzelf. Hoor maar:

“Gaan wij onszelf aanprijzen? Of hebben wij soms aanbevelingsbrieven bij u of van u nodig? Onze brief zijt gij, geschreven in onze harten, kenbaar en leesbaar voor alle mensen, daar gij toont een brief van Christus te zijn, door onze dienst opgesteld, niet met inkt geschreven, maar met de Geest van de levende God, niet op tafelen van steen, maar op tafelen van vlees in de harten.”

De Gemeente is een brief van Christus. Daarom houdt Paulus ook zo van zijn Gemeenten. Herhaaldelijk lezen we, dat hij naar hen verlangt. Bijvoorbeeld in Philippenzen 3, waar hij zo hard de wereldse gezindheid van de Gemeente aan de kaak stelt, zegt hij tenslotte:

“mijn geliefde broeders, naar wie mijn verlangen uitgaat, mijn blijdschap en kroon!”

Hoe kan de apostel die Gemeente van Korinthe, waarin zoveel onchristelijke dingen gebeuren, toch nog zo positief waarderen als “brief van Christus”? Een Gemeente, waarin zoals we horen de liefde en nederigheid nogal eens ontbreken, waar veel losbandigheid en egoïsme de boventoon voeren…

Orgel ColijnsplaatJa, zegt Paulus, dat is zo, maar toch ondanks het zo gebrekkige vlees is de Geest van de levende God in de Gemeente aanwezig. En dat is bepalend dat de Geest in de Gemeente z’n werk doet! De Gemeente is niet “brief van Christus” omdat zij Christelijk heet of Protestants Christelijk en een dikke Kerkorde heeft en een ingewikkelde landelijke structuur en de opgeschreven geboden van God in de Bijbel, maar omdat de Geest van de levende God daar in de harten van Gemeenteleden aanwezig is: niet met inkt geschreven op tafelen van steen, maar op tafelen van vlees in de harten. Wat is het fijn, dat de apostel dit onderscheid maakt. Wat hebben we ’t ook nodig ons zo te laten bemoedigen: jullie zijn net als de Korinthiërs een brief van Christus! Ja, Hijzelf schrijft in jullie harten. Hijzelf maakt jullie bekwaam om God te dienen. Hijzelf brengt jullie steeds weer samen om Gemeente te zijn. Een brief van Christus, geschreven met de Geest van de levende God in de harten, precies zoals de oude Jeremia het geprofeteerd had, toen hij zei: “Ik zal mijn wet in hun binnenste leggen en die in hun hart schrijven” (31,33).

Gemeente, wat betekent het nu vandaag voor ons, dat we brief van Christus mogen zijn?
Ten eerste: Christus heeft aan Zijn Gemeente het leven toegezegd. En Hij is vandaag in die Gemeente aan het werk om het nieuwe leven te brengen, ook hier. En dan mag ik denken aan alles wat er gedaan wordt om elkaar te helpen. Ik denk aan de zieken en eenzamen, stervenden en ongelukkigen, die troost mogen ontvangen en een helpende hand. Ik denk ook aan het diaconaat, waardoor wereldwijd mensen de liefde van Christus mogen ervaren, Kerk in aktie – zoals dat tegenwoordig genoemd wordt. We horen van voedselbanken en weggeefwinkels in de grote steden en hul-acties voor de aardbevingsslachtoffers in Pakistan. Ik denk aan de vele jonge mensen, die in hun moderne muziek en praise-liederen het Evangelie uitdragen. En zo kan ik wel doorgaan. Allemaal letters in die brief van Christus, geschreven door de levende Geest Zelf.

Dat is het eerste, waaraan we moeten denken: dat de Geest in de Gemeente aan het werk is en dat wij Hem de ruimte moeten geven, door onszelf in dienst te laten stellen van die Geest en ons door Hem te laten aanwakkeren!

Een tweede ding, wat opvalt in de tekst van Paulus is dit: het tot leven brengen van de Gemeente gebeurt niet door het geschrevene of voorgeschrevene. Al te lang is de kerk een instituut van voorschriften geweest. Dit mag je niet en dat moet je wel. Regels te over, allemaal goed bedoeld, maar het heeft velen de Kerk uitgejaagd. Het Levende Woord is achter die regels verdwenen. Daarin schuilt een groot gevaar, als Gods Woord wordt ingeblikt… Het Leven wordt er aan ontnomen, het wordt eigenlijk dood gemaakt. Velen, die de Kerk verlaten hebben, spreken daarvan, hoe ’t vroeger bij hen thuis was en in de Kerk. In heel veel boeken kom je dit ook tegen. Die verstarring in het kerkelijke leven. Soms zie je dat nog om je heen, hopelijk niet hier. In ieder geval moeten we daar op bedacht zijn. De Gemeente komt niet tot leven door wat er geschreven is, op tafelen van steen, maar alleen door de Geest van God, Die werkt in ons hart.

Kerk ColijnsplaatTenslotte nog dit: ondanks het gevaar van de verstarring en het zo gebrekkige functioneren van de Gemeente heeft het werken van de levende Heer toch nooit opgehouden. Jullie zijn mijn brief, zegt Paulus, ja zelfs brief van Christus. Hij is de afzender van de Gemeente. En daarom komt een Gemeente pas echt tot leven, als zij bereid is te luisteren naar wat Jezus te zeggen heeft. Als zij, zeg maar, in Zijn spoor komt. Als de woorden van Jezus, en dat zijn woorden van God Zelf, in ons leven tot levende werkelijkheid worden. Daar hebben we Zijn Geest ook bij nodig, anders blijft het alleen maar mensen werk. We hebben dus altijd te luisteren naar wat de Geest ons in Jezus’ woord te zeggen heeft, niet wat wij er zelf in menen te horen of wat wij er zelf van gemaakt hebben ! Dat betekent ook, Gemeente, dat we bereid moeten zijn van dode platgetreden paden terug te keren en nieuwe wegen te begaan. Het is ten enenmale onvoldoende je alleen tevreden te stellen met het bewaren van het oude, zonder uit te zien naar en oog te hebben voor nieuwe en grotere wonderen, die we van de Heer mogen verwachten. Zo zal er ook plaats gegeven moeten aan de jonge generatie, die vaak op een andere eigentijdse manier het Evangelie willen uitdragen. Geef ze een kans om op hun manier een levende bouwsteen van de Gemeente te zijn, letters van de brief van Christus.

Jullie zijn een brief van Christus, zegt Paulus. Een brief zegt iets over de Afzender, een brief laat ook iets horen van degene(n), tot wie hij gericht is. Willen we zo’n brief zijn? Getuigend van de Schrijver, de lévende Heer? En willen we zo’n brief zijn: echt gericht op de ontvanger, wij zelf, oud en jong, gericht ook op de wereld met zijn angstige hopen en zuchten en grote verdeeldheden? Een brief van Christus, voor de wereld, want Hij is gekomen om de wereld te redden. Waar blijft U met uw wonderen? Brief van Christus!

Amen.                             

Ben je al twaalf?

Ben je al twaalf?

Lukas 8, 40-56

Het is druk aan het meer. Het staat er vol met mensen, als Jezus in een bootje komt aanvaren en aanlegt aan de oever. De mensen hadden hem zien aankomen en stonden geduldig te wachten, want ze hadden iets met Jezus. Wat? Ze konden het waarschijnlijk zelf niet eens zeggen. Jezus trok de mensen aan. En zij voelden, dat Hij heel veel voor hen betekende.

Onder al die mensen was ook een verdrietige vader. Wie weet van hoever hij gekomen was. Maar hij zou naar Jezus toe. Want zijn dochtertje, zijn enige kind, was ernstig ziek. Zo erg, dat zij misschien wel dood ging. En als hij Jezus ziet, rent hij naar voren en valt voor de voeten van Jezus neer. Smekend kijkt hij naar Hem op en schreeuwt het uit: “Kom mee, Heer, naar mijn huis, want mijn dochtertje ligt op sterven! Zij is mijn enige kind en ze is twaalf. Kom tocht! Gauw! Als U uw handen op haar legt, kan ze nog gered worden!”

En Jezus ging met hem mee. Maar de weg was lang en er waren natuurlijk ook nog andere mensen die graag door Jezus geholpen wilden worden. Dus duurde het wel even, voor zij bij het huis van de vader aankwamen. Jaïrus heette die ongelukkige vader. Wat ging er al die tijd niet door hem heen? Jezus kon voor hem niet vlug genoeg opschieten. Maar ja, Hij was er ook voor anderen, natuurlijk. En toch: zou Hij zijn kind vergeten zijn? Wat duurt dat allemaal toch lang, veel te lang! Soms moet een mens leren wachten en niet zo ongeduldig zijn. God heeft echt wel aandacht voor jou. Hij heeft aandacht voor iedereen die Zijn hulp nodig heeft. Maar alles op zijn tijd. God kan wachten, en Hij laat ons ook wel eens wachten. Alleen, wij zijn zo ongeduldig, wij willen altijd alles direct. Ook Jaïrus, en dat is heel goed te begrijpen als je kind zo ziek is. En toch zal ook hij moeten leren dat God nooit laat varen de werken van Zijn handen. Dat is een tekst uit het Psalmboek. En het betekent zoveel als: dat God niet in de steek laat wat Hij een keer begonnen is: het werk van Zijn handen. Wij zijn ook een stukje werk van Hem, Hij heeft ons gemaakt, en daarom mogen wij geloven dat Hij ons nooit in de steek zal laten. Jaïrus moest daar ook vertrouwen in hebben. Maar ja, je moet ’t maar kunnen, als je kind op sterven ligt. Geduld hebben met Gods genade, dat is het. Het komt echt wel. Op Gods tijd. Misschien is ’t nodig dat God ons nog even laat wachten om tot een sterker geloof te komen of zo, misschien ook heeft God eerst nog wat anders te doen. Misschien is het wel dit: dat God er een bedoeling mee had om straks het dode kind tot leven op te wekken. Ja zeker, dat zal ’t geweest zijn: de mensen moesten zien, dat Jezus is de Redder, die niet alleen zieken geneest, maar zelfs doden opnieuw tot leven brengt.

Ondertussen waren zij bij het huis van Jaïrus aangeland, en kijk, daar heb je ’t al: er komt iemand aanlopen uit het huis met de boodschap dat het kind al gestorven is. Waar Jaïrus zo bang voor was geweest, is nu gebeurd. Dat is me toch wat! En het gekke is, dat Jezus deed alsof hij het niet hoorde. En dan zegt hij ook nog tot die angstige vader: “Wees niet bang. Heb vertrouwen!” En Hij wilde geen mens mee naar binnen hebben dan alleen Petrus en Jakobus en Johannes, de beide broers. Als zij naar binnen gaan komt het verdriet hen tegemoet: allemaal huilende mensen en ook al klaagmuziek voor de doden. En Jezus roept: “Wat moet dat hier, al dat gehuil en geklaag. Het kind is niet dood, het slaapt alleen maar. De mensen lachten hem vierkant uit, zij wisten immers wel beter! Maar Hij, Hij werkte ze allemaal de straat op. Weg jullie! Alleen de vader en de moeder en zijn drie discipelen mochten mee naar boven. En zo ging hij de kamer in, waar het kind lag.

Ja, Gemeente, dat zal je toch maar gezegd worden, als net je kind gestorven is: “Wees maar niet bang, geloof alleen.” Kunnen wij dat nog wel, onder zulke moeilijke en beangstigende omstandigheden? Wie kan nog geloven bij de dood van zijn kind? En wat moet ik dan geloven? Dat God mij troosten zal? Ik weet het niet. Ik denk niet dat het een bevel is om maar altijd hoe moeilijk ook te blijven geloven. Wat Jezus hier tot de vader zegt is denk ik geen bevel, veeleer een bemoediging, dat werkelijk nog niet alles verloren is. Al heeft het daar -menselijk gesproken- alle schijn van. “Wees maar niet bang, heb toch vertrouwen, want Ik ben bij jullie.”

Maar de mensen lachten hem uit. Mensen moeten het altijd beter weten! Nog beter dan Jezus en dan God! Zij willen het niet voor waar hebben, dat Jezus is de Machtige ook over de de macht van de dood. Daarom staat er met zoveel nadruk in onze geschiedenis: maar Hij, Hij “ekballei”, dat is: Hij werpt ze er uit. Al die betweterige mensen, precies zoals Jezus dat deed met kwade geesten en demonen die soms in mensen huizen. “Eruit jullie!” Waar de Zoon van God optreedt is geen plaats meer voor jullie kwaadsprekerij. Zij er uit en Hij er in. Hier wordt een drempel overschreden. De ziekte en het kwaad moet wijken als Jezus binnenkomt.

Hij nam de hand van het kind en zei tegen haar: “Talitha koem!” D.w.z. “Meisje, sta op!” En meteen kwam zij overeind, het meisje, en ze liep al weer rond; ja, een meisje van twaalf jaar. En je begrijpt, hoe sprakeloos en blij die vader en moeder waren, en al die mensen die ze het gauw gingen vertellen.

Mensen die elkaar aanrakenIn de doodskamer staat Jezus en Hij strekt Zijn hand uit naar het dode kind. Hij pakt haar hand vast. Doden mocht je eigenlijk niet aanraken volgens het joodse geloof. Maar Jezus is de Heer over de dood en dat laat Hij hier duidelijk zien. Hij raakt een dode aan. Zo is het ook gegaan met die jongen uit Nain, de enige zoon van een weduwe, toen Jezus de baar waarop de dode jongen lag, liet stil staan en de jongen aanraakte. Dat je elkaar aanraakt is heel belangrijk, Gemeente. Dat geeft lijfelijk contact. Daardoor stroomt er iets van jou in die ander over. Iets van jouw lichaamswarmte, je voelt het hart van die ander kloppen. Letterlijk, maar ook figuurlijk: je deelt elkaars zorg en liefde en kracht. We zouden dat meer moeten doen: elkaar aanraken om te laten zien dat je er voor elkaar bent. Zeker moeten we dat doen bij zieken en hulpbehoevenden, die misschien zelf niet meer de handen kunnen uitsteken om u aan te raken.

“Kom kindje, sta op”. Een dubbele opstanding eigenlijk. Zij stond op uit haar bed en zij stond op uit de dood. Ze is 12, toevallig of misschien ook niet staat daar het getel, dat we zo vaak in de Bijbel tegen komen. TWAALF. Hier betekent het dat zij al groot is en natuurlijk kan lopen. Waardoor zij in werkelijkheid kan laten zien dat zij weer tot leven gekomen is. Maar TWAALF zou ook iets anders kunnen betekenen. Het is het getal van de goddelijke volheid. Het betekent dan dat iets af is, voltooid. Het meisje heeft dan het eerste deel van haar leven volbracht, het is klaar. De twaalf jaren zitten er op en zij begint aan de tweede 12 jaar. Het is dus een soort overgang van oud naar nieuw. Met twaalf jaar ben je kind af en groot gegroeid. Je begint dan aan de overgang naar de volwassenheid, wat we ook wel puberteit noemen. Je kunt al lopen, dat wil dan ook zoiets zeggen als dat je al een beetje op eigen benen kunt staan. Je hebt je ouders niet bij alles meer nodig. Ouders willen dat wel eens niet begrijpen en dan krijg je ruzie. Je mag ook nooit iets zelf doen of zelf weten. Jullie kennen dat wel. Met 12 jaar sluit je een deel van je leven af en begin je aan het volgende deel. Je verlaat de lagere school en de kinderkerk en je gaat naar het vervolgonderwijs, ook in de kerk, dat noemen we dan catechisatie. Je voelt je al heel wat. Je bent misschien al eens verliefd, en je wilt in alles meespreken thuis. Je hebt geheimen met je vriendjes en je denkt na over de toekomst. Het nieuwe leven lacht je toe!

Met het dochtertje van Jaïrus is dat ook zo gegaan. Maar dan letterlijk: zij was dood geweest en kwam tot leven. Zij was twaalf. Dat geeft aan het ”12 jaar zijn” een diepere zin. Het wordt het getal van Gods belofte: dat je altijd opnieuw mag beginnen, het oude heeft afgedaan, het nieuwe is gekomen. En Jezus raakt je aan, Hij duwt je het nieuwe leven in. De mensen raken opgetogen. Zoiets hadden ze nog nooit meegemaakt. Ze zouden het meisje daardoor bijna vergeten, maar zo niet Jezus. Hij blijft bij haar en maakt Zijn werk helemaal af en zegt doodgewoon: “Geef haar iets te eten”. Want als je een nieuw leven begint, moet je ook kracht krijgen, voedsel voor onderweg. Je zult het nodig hebben. Ook jullie zullen dat nodig hebben. Want een nieuw leven na je twaalfde kost veel inspanning. Je hebt zoveel te leren, zoveel nieuwe dingen ook, je zult ook vaak teleurgesteld worden, als ’t op school niet meezit of als je vrienden je in de steek laten, het leven kan soms heel erg hard zijn, misschien zul je iemand verliezen van wie je veel hield. Daar heb je voedsel voor nodig, letterlijk en figuurlijk. Vooral ook steun van je ouders, van God. Ben je al twaalf? Dan krijg je te eten, om ook dertien te worden en veertien, zo oud als God wil. Hij Zelf zal daarvoor zorgen.

Amen.                             

Wie zal vertoeven in uw tent?

Psalm 15

Psalmen 15

Here, wie zal vertoeven in uw tent,
Wie zal wonen op uw heilige berg?
Wie onberispelijk wandelt en gerechtigheid werkt,
Wie waarheid spreekt in zijn hart,
Wie geen lastering draagt op zijn tong.
Hij doet zijn vriend geen kwaad,
Hij draagt geen hoon tegen zijn naaste;
In zijn ogen is de verworpene verachtelijk,
Maar hij eert die de Heer vrezen;
Heeft hij tot zijn nadeel gezworen, toch verandert hij niet
Hij geeft zijn geld niet op rente,
En een geschenk neemt hij tegen de onschuldige niet aan.
Wie dat doet, zal niet wankelen, voor altoos.

De Psalmdichter is een gelovig mens en hij houdt van zijn “Kerk”.
Dat wordt al direct aan het begin duidelijk, waar hij zegt:

“Here, wie zal vertoeven in uw tent?
Wie zal wonen op uw heilige berg?”

Hij gaat er van uit, dat er mensen zijn, die dat graag zouden willen doen. En ik denk, dat hij ook van zichzelf spreekt. Wij zouden zeggen: “Heerlijk om bij God te mogen zijn!” Met de tent wordt de tabernakel in de woestijn bedoeld, en later ook heel dichterlijk de tempel op de heilige berg Zion. De heilige berg, die hier genoemd wordt, heeft dan ook
betrekking op de berg Zion.

Er zijn dus mensen, die tempelwaarts willen gaan en daartoe de heilige berg beklimmen. Om daar voor Gods aangezicht te zingen en te bidden en te getuigen van dankbaarheid door het brengen van offers. Om ook vandaar mee te nemen naar hun woonsteden de priesterlijke zegen! Eigenlijk precies datgene, waarom wij ook naar onze kerken gaan… Verlangen naar God, kent u dat ook? Ik weet wel: onze kerkdiensten halen niet bij de rijke eredienst van oud-Israël, toch kan ook een mens vandaag een sterke behoefte hebben “dicht bij God” zijn. Een fijne dienst, een goede preek, een heerlijk lied, het gevoel van saamhorigheid, bovenal het ontvangen van het Evangelie en de zegen van God stemmen de kerkgangers nu nog tot grote vreugde en dankbaarheid.

Iemand zei eens na een fijne dienst: “Nu kan ik er weer even tegen, ik heb teerkost voor onderweg ontvangen.”

Als de Israëliet naar de tempel ging, dan was hij in de tegenwoordigheid God, want God woonde daar en openbaarde Zich daar aan de mensen. In het Heilige der Heilige stond immers Gods troon: de ark met de cherubs aan beide zijden…..Verlangen naar de tempel was dus verlangen naar God zelf. Kennen wij ook dat verlangen? Gemeenschap met God is het hoogste, dat zich laat denken. Het is een zaligheid, die niet van de aarde is, die niet van mensen komt, maar die God ons als Zijn genadegave schenkt. Wat kan een mens daar naar verlangen!

Maar nu rijst de vraag: “Komen wij ook in die gemeenschap met God?” De Psalmdichter wist, dat er ook mensen waren, die er niet mochten komen. Anders zou hij de vraag niet gesteld hebben: “Wie zal vertoeven in uw tent?”

That is the question! Een vraag, die ook wij stellen en die ons benauwt. Want als ’t van mij moest komen, ben ik bang dat ik er nooit kwam! Maar wie mogen dan wel van het heil genieten? Wie zullen het ervaren? Laten we voorop stellen, dat Gods tent er is en ook zijn heilige berg, zonder toedoen van de mensen. God heeft ons daarbij echt niet nodig. God kan goed zorgen voor zijn eigen scheppings- en openbaringswerk. Tent en berg zijn er. Het heil in Christus is er ook en het geldt iedereen. Maar geldt het ook mij? Op deze prangende vraag van ons, geeft onze psalm een antwoord. Misschien een ander antwoord dan men verwachten zou.

Welk antwoord geeft de Psalmdichter? Wellicht had u gedacht: de
priester en de Leviet, die in Gods dienst staan. Nee, dat zegt de dichter
niet! Ook niet worden hier mensen genoemd, die heel veel offeren (dus
veel voor de Kerk over hebben) en voor Gods zaak in de weer zijn
(hoe belangrijk dat ook is!).

Nee, de Psalmist noemt mensen, die met een goede ‘intentie’ in het leven
staan, waaruit de liefde voor God en de naaste blijkt:

“Wie onberispelijk wandelt en gerechtigheid werkt, wie waarheid spreekt
in zijn hart, wie geen lastering draagt op zijn tong. Hij doet zijn vriend
geen kwaad, hij draagt geen hoon tegen zijn naaste; heeft hij tot zijn nadeel gezworen, toch verandert hij niet; hij geeft zijn geld niet op rente,
en een geschenk neemt hij tegen de onschuldige niet aan (omkoperij bij
de rechtspraak!).”

In de levensinstelling, de handelingen die je doet, je houding tegenover
elkaar, daaruit blijkt hoe je tegenover God staat: of je de Heer vreest.
Daarom is het zo belangrijk, dat je Gods geboden gehoorzaamt in je leven.
Niet om daarmee een plaatsje in de hemel te kopen, want dat lukt u niet.
Maar om daarmee van je liefde voor God en je medemens te getuigen. Het
Gehoorzamen van God is een stuk der dankbaarheid! Het gebod staat ook
(net als het gebed) in de Heidelberger onder het stuk der dankbaarheid.
Voorop in de christelijke levenshouding staat duidelijk de waarachtigheid:
De waarheid spreken, geen lastering, het gestand doen van de eed, recht
doen aan de onschuldige. Zeg niet, dat dit toch vanzelf spreekt. Was ’t maar
zo! Helaas is er veel onwaarachtigheid in de wereld, ook in ’t wereldje van
Christenen en christelijke kerken. Onwaarachtigheid is de grootste ondeugd
onder de mensen. Er is geen gebod, waartegen zo fel gezondigd wordt als
juist het negende: “Gij zult geen valse getuigenis spreken tegen uw naaste.”
Welnu, onze Psalm zegt duidelijk en onomwonden, dat zulke onwaarachtige
mensen één ding moeten doen: buiten Gods tent blijven en geen voet zetten
op Gods heilige berg. Dat is wat! Voor hen is de gemeenschap met God niet
weggelegd. En het gaat daarbij niet alleen om het spreken van waarheid,
maar ook om het denken (“wie waarheid spreekt in zijn hart”).

Het is precies zoals de Heer Jezus later zou zeggen in de Bergrede: Een ieder
die een vrouw aanziet om haar te begeren, heeft in zijn hart reeds echtbreuk
met haar gepleegd (Matteüs 5:28). Toch geldt ook hier: Wie zal dan zalig worden?
En Jezus antwoordt: Bij mensen is dat onmogelijk, maar bij God is alles mogelijk!
Het is ook niet zo, dat in de Psalm gezegd wordt, dat alleen zondeloze mensen
tot God mogen naderen. Zou dat het geval zijn, dan mocht niemand tot Hem
komen, omdat wij allemaal gezondigd hebben en Gods heerlijkheid derven
(Romeinen 3:23). God roept in Christus juist zondaars tot Zich: Hij spreekt hen vrij
en rechtvaardigt hen. Alleen wij mensen sluiten ons dikwijls zo toe…
U bent gerechtvaardigd, laat dit dan ook zien!
U staat in het nieuwe leven, geef daar dan ook blijk van!
U staat in de “Waarheid”, leef dan ook waarachtig!
Luister wat Petrus zegt in 1 Petrus 1,15:
“Gelijk Hij, die u geroepen heeft, heilig is, wordt zo ook gij zelf heilig in al
uw wandel!”

Pasen en Pinksteren op één dag

Pasen en Pinksteren op één dag

Schriftlezingen Psalmen 102, 1-12 en 24-29, Genesis 32, 22-31, Romeinen 6, 1-8

“Indien wij dan met Christus gestorven zijn,
Geloven wij, dat wij ook met Hem zullen leven!”
Romeinen 6: 8

Pasen en Pinksteren op één dag, dat kan toch niet! Niet in werkelijkheid natuurlijk, maar wel in je geloofsbeleving. Neem nou onze tekst. Daarin klinkt het Paasgebeuren nog na en tegelijk klinkt er ook al iets door van Pinksteren. De oude mens sterft en de nieuwe mens staat op.

Paasgeloof opent voor ons de hemel: wij gaan ten hemel in en erven koninkrijken! Wij wachten op het Leven, en de Heilige Geest brengt dat Leven. Dat alles is als ’t ware één gebeurtenis. Zo mogen we toch ons geloof beleven. Ja, dan bedoel ik ook echt beleven, er naar leven. Leer en leven moeten in elkaar overgaan, een eenheid worden. En niet zoals het bij ons vaak is: je weet wel wat het geloof leert, maar je doet er niet naar. Leer en leven liggen bij ons soms mijlen ver uit elkaar! Geloven met de mond, maar de daden… ho maar! Zó kan en mag het toch niet. Mensen zeiden vroeger: als het erts blijft liggen naast de smeltkroes wordt het nooit tot zuiver goud, het wordt eigenlijk nooit wat, zelfs geen doublé! Als wij niet heengaan door het proces van afsterving van de oude mens wordt de nieuwe mens nooit geboren. Pasen en Pinksteren moeten bij ons gaan samenvallen!

Dat zien we heel duidelijk bij Jakob in Genesis 32. Daar zien we een man sterven en opstaan. Jakob (‘bedrieger’) heet hij. Als hij opstaat is hij zulk een ander mens geworden dat de oude naam niet meer voor hem past en God hem een nieuwe naam moet geven: Israël, strijder Gods. Dat past voortaan beter bij hem!

De geschiedenis van Jakob kan ons iets leren, als we maar de moed hebben om in de spiegel te kijken. Nu gaat dat niet zo één twee drie. Een mens is niet ineens waar God hem brengen wil. Dit is vaak een lange en moeizame weg omdat wij zo hardleers zijn. Wij willen liever niet veranderen maar blijven graag zoals we zijn, zoals anderen zijn. We gaan mee met de anderen en willen geen uitzondering zijn. Maar soms worden wij tot de orde geroepen, door God, die ons examineert. En dan zakken we als een baksteen. Net zoals dat bij Jakob ging. Hij heette vroeger ‘hielenlichter’. Niet zo’n beste naam. De Bijbel verklaart het nog wel door te vertellen dat toen hij geboren werd als tweeling met zijn broer Ezau, hij toen de hiel van zijn broer vasthield. Later blijkt dat dat ‘hielenlichten’ ook met zijn karakter te maken had. Als je iemand bij de hiel pakt dan doe je dat om die ander te laten struikelen. Een beetje gemeen dus. Pootje lichten noemen we dat. Nou, daar had Jakob best aanleg voor, want dat blijkt uit verschillende verhalen die van hem zijn overgeleverd. Onze aanleg berokkent ons vaak moeilijkheden. Dat was bij Jakob ook zo. Hij zal er dikwijls ook zelf een hekel aan hebben gehad. Het merkwaardige is nu dat dat nou juist de punten en momenten zijn waarop God Jakob aangreep. Bij ons gebeurt dat ook. Je zou kunnen zeggen dat God van onze zwakheden een dankbaar gebruik maakt om ons te heropvoeden.

Jakob bedriegt zijn broer. Dat is nog tot daar aan toe. Die beer van een kerel, Ezau, kan immers best voor zichzelf opkomen. Maar later ziet hij er niet tegen op om ook zijn oude blinde vader te bedriegen. Dat is veel erger! Wat als een komedie begon eindigt dan als een tragedie! Ezau is vreselijk boos als hij merkt dat hij bedrogen is. Het eerstgeboorterecht is hem ontfutseld, een echt minne streek. En Jakob? Hij kan niet anders dan vluchten… Onderweg slaapt hij onder de blote hemel. Daar krijgt hij een wonderlijk visioen. God spreekt met hem, nog vriendelijk ook. Hij krijgt zelfs de belofte dat God hem niet zal verlaten. Een hele bemoediging voor onze vluchteling. Maar zou hij daardoor ook iets geleerd hebben? Heeft hij berouw gekregen? Belooft hij God dat hij zijn leven zal gaan beteren? Ik denk het niet. Natuurlijk, hij richt een gedenksteen op. Maar dat is alleen maar uiterlijk vertoon. Hij spreekt ook tot God en daarin klinkt zijn ware egoïstische aard door: “Als U mij bewaart en brood en vooruitgang geeft, dan zal ik U dienen…” Niet “ik, arme zondaar” maar “ik, flinke stoere kerel”. Jakob handhaaft zichzelf en gebruikt daarvoor God. Is dat bidden, is dat tot bekering komen?

Hardleerse man, die Jakob, en dat zal zo blijven. God heeft heel wat met hem te stellen! Naar buiten toe wordt zijn leven een groot succes: rijkdom, vrouwen, kinderen, niet te kort. Daar kun je jaloers op zijn ! Maar wat is de binnenkant? Eigenlijk alleen maar angst om zichzelf te verliezen. Daarom was hij er altijd op uit om zichzelf te handhaven. Zijn wij niet ook zo? En als we er God bijhalen, dan toch alleen dan als wij zelf niet verder kunnen. Hij mag wel met ons gaan, maar alleen om ons te helpen en te zegenen… De vraag is echter: zijn wij ook bereid met Hem te gaan?

Dan is het 20 jaar later. In zo’n lange tijd heeft een mens toch heel wat kunnen leren, zou je zeggen. Bij Jakob zien we dat niet, tenminste niet datgene wat God hem had willen bijbrengen. Bij Ome Laban was het leven goed. Toch moest het volgens Jakob nog beter, steeds maar weer beter… Zo was hij altijd druk in de weer om plannetjes te smeden voor zichzelf. Tenslotte kreeg hij heimwee naar huis. Alles werd bij elkaar gepakt, karavanen vol. Hij is best ook wel een beetje bang: hoe Ezau hem zou ontvangen. De spookbeelden van het verleden. Die kunnen een mens behoorlijk in de war maken. Misschien had hij ook last van een midlifecrisis: wat is er van mijn leven geworden? Wat is er uitgekomen van al die idealen? Het verleden grijnst Jakob aan…

Nu komt hij bij de beek Jabbok. Iedereen is er over, hij blijft alleen achter. Hij zoekt de eenzaamheid. En in die eenzame nacht waarin Jakob vecht met zichzelf, vindt de worsteling plaats met God. Hier maakt Jakob die geestelijke ervaring door die duizenden na hem gemaakt hebben. God houdt zich alsof Hij verder wil gaan. “Laat Mij gaan, Jakob, laat Mij gaan, want de dageraad is gekomen.” Maar Jakob kon God toch niet laten gaan zolang de dageraad hem zelf het licht niet had gebracht. Het licht waar zijn hart naar schreeuwde! Een genadige God. Zoals Luther zich later ook afpijnigde in zijn zoektocht naar een genadige God.

Er komen ogenblikken in ons leven waarin God doet alsof Hij ons prijsgeeft. Denk aan Jezus in de storm op zee. De discipelen waren in doodsangst, maar Jezus sliep. Jakob had aan zichzelf altijd genoeg gehad. Wij ook, altijd met ons zelf bezig. De handhaving van ons zelf, van die oude mens in ons. En dan komt God en zegt: doe ’t dan maar met die oude mens, red je zelf! Je kunt het toch zo goed? Je bent toch zo’n slimmerd, Jakob? Doe ’t maar zonder Mij. En dan blijkt hoe hopeloos je er voor staat en dat het niet gaat zonder Hem.

“Willen jullie ook maar niet liever weggaan?’ vraagt Jezus aan Zijn discipelen als iedereen Hem verlaat. En dan komt de bezinning, eerst bij Petrus: “Tot wie anders zouden wij gaan?” Wat is het leven zonder Jezus? ’t Is een schreeuw uit de diepte! Ik hoor ’t Jakob uitschreeuwen: “Ik laat U niet gaan, tenzij Gij mij zegent!” Zonder Hem is ons leven echt een zinkend schip. Maar vaak moet er veel gebeuren in ’s mensen leven eer hij dat bekennen wil. Eer je die oude mens in je kan prijsgeven om God aan te grijpen. Hem nooit meer loslaten, wat er ook gebeurt, al zou je ook met Hem moeten lijden en sterven… In Zijn dood vinden wij het leven.

Toen werd het voor Jakob Pasen en Pinksteren ligt voor hem in het verschiet. Nee, eigenlijk is het voor hem ook al Pinksteren: het nieuwe leven gaat beginnen! Hij krijgt een nieuwe naam en wordt een nieuw mens. En de geschiedenis eindigt zo mooi: “En de zon ging over hem op, toen hij door Pniël getrokken was.” Pniël: aangezicht van God. Jezus. Hij zegt: “Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien.”

Voor Jakob was toen de duisternis voorbij. Na die donkere nacht kwam voor hem echt de dageraad, als voorbode van de nieuwe dag, voor nieuwe mensen, die leven met en voor God. Dan mag je hinkend achterblijven, dat geeft niet. Het is Pasen en Pinksteren geweest, op éénzelfde dag, in één zelfde nacht. Aan God heb je dan genoeg.

Een man die hinkend zijn weg gaat, zoals Paulus een doorn in z’n vlees had, en u en ik weer wat anders hebben. Een man die hinkend zijn weg gaat, maar die aan God genoeg heeft.

Amen.                             

Zeventig maal zeven maal

Zeventig maal zeven maal

Mattheüs 18 21-35

Hoeveel keer moet ik vergeven, Heer? Zeven maal? Dat is toch best heel veel!

dorpskerk VierpoldersDe meeste mensen kunnen nog niet één keer vergeven. Moet dat nou echt, zeven keer? Als U eens wist, wat ze me hebben aangedaan, wat een verdriet… O God, zeven maal vergeven? Wat zegt U? Niet zeven maal? Nog meer? Zeventig maal zeven maal? Dat kan toch nooit, daar is toch geen beginnen aan! ALTIJD vergeven. Dat houdt een mens toch niet vol! Er komt toch eens een einde aan je geduld. En de liefde kan toch niet altijd van één kant komen…

Gemeente, Jezus zegt: “Wie veel vergeven is, heeft veel liefde.” Dat slaat op God, die veel vergeeft aan ons mensen. Waarom wij veel liefde moeten hebben! De liefde komt dus inderdaad van één kant. In de eerste plaats van Gods kant, maar dan ook van ónze kant. Zo zou het moeten zijn. En dan kan een mens ook vergeven.

Om dit duidelijk te maken vertelt Jezus van een koning die afrekening houdt met zijn slaven. Er is er één bij die een machtige positie innam in het koninkrijk. Hij was als ’t ware de bedrijfsleider, de manager. Hij had de organisatie in handen en runde ook de financiële kant van het bedrijf. Dat het geld goed werd besteed en dat het bedrijf winst maakte. Maar dat was niet goed gegaan. Miljoenen waren besteed aan zaken die niets hadden opgebracht. Hij had niet voorzien dat de aandelen zouden instorten en de conjunctuur zou instorten. En zo had die slaaf opeens een schuld van 10 duizend talenten aan zijn meester. Dat is een heleboel geld. Omgerekend naar de huidige maatstaven wel een miljard Euro.

Wat gebeurt er nu met die man die zoveel schuld heeft? Hij moet terug betalen, natuurlijk. Maar daartoe is hij niet in staat. Als ze alles zouden verkopen dat hij bezat, zouden ze toch niet verder komen dan een paar honderd duizend Euro. Blijft hem maar één ding over: z’n excuus aanbieden en om vergeving vragen. Hij valt op de knieën voor de koning en zegt: “Heer, heb toch geduld met mij, ik zal m’n uiterste best doen om veel geld te verdienen en u later alles terug te betalen!”

En de koning krijgt medelijden. Hij weet dat er maar één oplossing is: dat hij de schuld overneemt. Hij is de enige die zo’n groot verlies kan dragen zonder er aan te gronde te gaan. De slaaf mag opstaan en als een vrij man heengaan.

Een mooi verhaal, vindt u niet? Ja, maar toch… Je schrikt wel even. Het is geen vrijblijvend verhaal. Als Jezus het vertelt, kijkt hij daarbij ook ons aan. Ben jij soms die manager, die ’t allemaal zo goed dacht te kunnen maar ondertussen schuld op schuld laadde? Bent u ’t soms, die zo verschrikkelijk door de mand valt bij de afrekening voor de grote Baas? Wat dunkt u dat we hem schuldig zijn?

Voor ons egoïsme en onze ondankbaarheid? Vele miljoenen. Voor onze schijnheiligheid, voor ons kleine geloof, dat we ons schamen over ons geloof, voor onze liefdeloosheid en ga zo maar door. Vele vele miljoenen. Een sterk oplopende reeks! Voor de verkeersdoden, de martelingen van mensen en dieren, overal in de wereld, het onrecht dat gedaan wordt, de aanslagen die gepleegd worden, de hulp die te laat kwam in New Orleans, de onvrede tussen Joden en Palestijnen, de genocides in Afrikaanse landen, en weer kunnen we doorgaan, een eindeloze reeks! Allemaal miljoenen schuld. Bij elkaar wel meer dan een miljard.

En dan hebben we ’t nog niet eens over je persoonlijke zonden, familieruzies, relatieproblemen, onderdrukking, hoogmoed en alles wat daaruit voortkomt. Misschien dat u zegt: ja, maar, ik toch niet? Ik heb nooit ruzie gemaakt, nooit een dier of mens tekort gedaan, altijd netjes gereden in het verkeer, ik rook niet, ik drink niet, altijd keurig opgepast, m’n bijdrage gegeven in de collectes enz.

Dat zal zeker wel. Maar stelt dat nou echt iets voor? Dat is toch peanuts tegenover al die rampen die over de wereld gaan en waar mensen schuldig aan zijn, ook jij! Wij ontkomen niet aan de grote schuld, die als een vloek op de wereld ligt. Ieder heeft daar z’n deel aan. De 10 duizend talenten van de bedrijfsleider zijn opgebouwd uit allerlei kleine beetjes, ook die van mij en van u.

Hoe onvoorstelbaar is het dat de koning alles zo maar kwijt scheldt?

Wat een schitterend verhaal! Ja, als ’t hier stopte. Maar het verhaal gaat verder. De mensen gaan de kerk uit, verzadigd en verkwikt… Alle zonden vergeven, de Heilige Geest gaat met je mee, alles lacht je toe. Maar dan kom je die buurman tegen aan wie je zo’n geweldige hekel hebt. Of je krijgt woorden met je kinderen of ouders. Je ziet op tegen de dag van morgen, omdat je weer moet samenwerken met vervelende mensen.

Net als die manager die buiten iemand tegen komt die hem nog geld schuldig is. Wie weet hoe lang al! Maar nu zal ie hem eens daarover aanspreken. Dat is toch geen manier om iemand zo lang op z’n geld te laten wachten! Hij pakt hem bij z’n schouder en zegt: “Nu betalen, anders…” Gelukkig hoort de koning daarvan en hij roept z’n manager tot de orde. “Slechte slaaf, al die schuld heb ik u kwijt gescholden, daar gij het mij dringend had gevraagd. Had ook gij geen medelijden moeten hebben met uw medeslaaf, zoals ook ik medelijden had met u?” En zijn meester werd toornig en gaf hem in handen van de folteraars, totdat hij hem al het verschuldigde zou betaald hebben. Alzo zal ook mijn hemelse Vader u doen, indien gij niet, een ieder zijn broeder, van harte vergeeft. (vers 35)

Het vergevingswerk is over en weer. Daar zit een wederzijdse verplichting in. Als wij er van mogen uitgaan dat God ons de zonden vergeeft, moeten wij elkaar dan ook niet vergeven? Zoals wij bidden in het Onze Vader: “zoals ook wij vergeven onze schuldenaren”. Gods vergeving heeft alles te maken met de gang van Jezus naar Golgotha, met zijn kruis. Hij stierf voor onze zonden. Hij zei toen: “Het is volbracht”. De grote wijsgeer Pascal heeft daarbij aangetekend: dat Jezus in doodsnood zou zijn tot aan het einde der wereld. “Het is volbracht”, dat is dat God onder ongelooflijk lijden is ingedaald in deze gebroken wereld tot waar Hij blijvend -deze hele wereld lang- genadige en vergevende gemeenschap kan hebben met zondige mensen. “Het is volbracht” betekent: het grote vergevingswerk kan voortgang vinden; mensen worden geroepen om dat goddelijke werk onder Gods leiding en zegen voort te zetten. In zondaren kan de Heilige Geest worden uitgestort, mensen worden nieuw, de grote man speelt niet meer mooi weer met meneer’s centen en de kleine man wordt niet meer uitgeperst, mensen hoeven niet meer te leven in het “oog om oog, tand om tand”, leer om leer… Want ze mogen leven in Christus, dat is in de voortdurende gemeenschap met de vergevende God. En wij mogen met Hem uitzien naar de nieuwe wereld, waarin mensen anders met elkaar zullen omgaan, en waarin God zal zijn alles in allen.

Dan zal er niets meer te vergeven zijn!

Maar zo lang die nieuwe wereld er nog niet is, blijft het antwoord van Jezus: “Ik zeg u: niet 7 maal, maar zeventig maal zeven maal”. Zeven is het heilige getal van de goddelijke volheid, zeventig gaat daar nog boven uit! Dat wil dus zeggen, dat zeventig maal zeven maal de meest overtreffende trap is van ‘vol’. Dus, zeggen wij: ALTIJD.

Doen we dat niet, dan zal het donker worden in ons leven. Want vergeven kunnen is de kracht- en warmtebron van onze levenslamp. Vergeven we niet, dan komt er pas ook goed pijn in ons leven, onverwerkte brokstukken van iets dat zo goed had kunnen zijn maar dat voorgoed kapot is… Noem het de handen van de folteraars, de eeuwige kwelling die ons niet met rust laat.

Laat dat een waarschuwing voor ons zijn. Een waarschuwing die nooit te vroeg, maar wel eens te laat zou kunnen komen. “WANT ALZO ZAL OOK MIJN HEMELSE VADER U DOEN, INDIEN GIJ NIET, EEN IEDER ZIJN BROEDER, VAN HARTE VERGEEFT.”

Amen.

Preek gehouden in Vierpolders op 11 september 2005

Daarom zijn wij te allen tijde vol goede moed

Daarom zijn wij te allen tijde vol goede moed

2 Korintiërs 5

Je hebt optimisten en pessimisten in het leven. De één ziet altijd alles even rooskleurig,
de ander maakt van elke mug een olifant, ’t is altijd zuchten en klagen en doffe
ellende. De één jubelt en ziet altijd de zonzij… de ander klaagt en ziet zelfs bij het helderste
zonnetje nog donkere wolken.

In de Bijbel kom je dit verschil in levensinstelling ook tegen. De Prediker lijkt
op een pessimist, als hij zijn boek begint met: “IJdelheid der ijdelheden! Alles
is ijdelheid! Welk voordeel heeft de mens van al zijn zwoegen, waarmee hij zich
aftobt onder de zon?” En de dichter van Psalm 103 is een grote optimist, als hij ’t uitzingt: “Loof de
Here, mijn ziel, die u kroont met goedertierenheid en barmhartigheid, die uw ziel
verzadigt met het goede.” Zo lijkt Job op een pessimist, als hij de dag vervloekt, waarop hij geboren werd.
En de dichter van Psalm 8 is een echte optimist, als hij de mens bijna goddelijk
noemt.

In de werkelijkheid van het dagelijkse leven kennen we dat ook allemaal: soms zit
je in de put, soms lacht alles je toe. Net naar de omstandigheden. Wij worden wat
heen en weer geschommeld. Toch zou het niet goed zijn, als we ons door de omstandigheden
lieten leiden, tenminste dat vindt de apostel Paulus! Een vaste houding, daar komt
het op aan in het leven. De tekst uit 2 Kor.5 maant ons daartoe: “Daarom
zijn wij te allen tijde vol goede moed!”

Vol goede moed, wandelend door de bergenKan het zelfverzekerder?

Wij zijn vol goede moed, zegt de apostel. Wij durven het leven aan met al zijn schommelingen,
zijn beslommeringen en zorgen, zijn raadsels en moeiten. En wij laten het niet toe,
dat onze blijdschap en geluk ons ontnomen wordt door wie en wat dan ook. Wij durven
de strijd aan, tegen leed en onrecht, teleurstellingen en
tegenvallers. Wij durven het op te nemen tegen onszelf, ons twijfelende geloof
en ook slechte eigenschappen als egoïsme en
jaloezie. Ja, we hebben goede moed tegen alles, wat het ook mag wezen, dat ons verdrietig
of boos of ontevreden of ongelukkig zou kunnen maken.

En dan zegt Paulus het nog sterker: “ALTIJD”,
zegt ie. Daarom zijn wij te allen tijde vol goede moed! Daar moet het leven
toch ook naar zijn, zouden we zeggen. Het maakt nogal wat uit, of je ziek bent of
gezond, met z’n tweeën of alleen, of je tot de minima wordt gerekend of tot de welgestelden… En
dan hebben we ’t nog niet eens over al die slachtoffers van Katrina aan de kust
van Amerika, over de duizend doden en hun rouwende familie op en bij de brug in
Bagdad, de velen die deze week rouwend stilstonden bij de omgebrachte kinderen van
Beslan en de slachtoffers van zo veel andere rampen, door natuur of mensen veroorzaakt.
Het maakt zelfs veel uit, in ons eigen kleine menselijke leventje, of je goed geslapen
hebt of niet, of de zon schijnt of dat het regent. Dat alles maakt voor ons nog
veel uit, in wat voor een stemming je geraakt. Wij zijn nog lang niet zo ver, dat
we ’t Paulus kunnen nazeggen: “Daarom hebben
wij altijd goede moed!”

Maar de apostel heeft het – denk ik – ook moeten
leren, door scha en schande, in vallen en
opstaan. En wat heeft die man
een zwaar leven gehad, als apostel in dienst van de Heer. Het zou ons niet verbaasd
hebben als die man er gedrukt en terneergeslagen onder was geworden.

Om de hele toenmalige wereld door te moeten crossen, zonder iets anders bij je dan
het getuigenis van het Evangelie en enkele vrienden die ook zo dwaas waren! Van
hot naar her gestuurd te moeten worden, zonder vast onderkomen zonder vast inkomen
ook, geheel afhankelijk van de goedwillendheid van andere mensen en van ’t geluk
dat je af en toe een opdracht kreeg om een
tent te maken. Zelf vertelt hij over al die gevaren, waaraan hij onderworpen was,
in 2 Kor.11: gevaren te land en ter zee, in stokslagen, gevangenissen, doordsgevaar,
tot 3 maal toe gegeseld, 1 keer zelfs gestenigd, 3 maal schipbreuk geleden, een
hele dag en nacht eens in de diepte doorgebracht, honger, dorst, koude, naaktheid,
in de steek gelaten door valse broeders, ontrouw van mensen, helemaal aan zichzelf
overgelaten…… En dat alles met een
gezondheid, die veel te wensen overliet. Hij leed aan “een doorn in het vlees”,
die hem eigenlijk eerder tot rust dan tot noeste arbeid dwong. Tot drie keer toe
heeft hij de Heer gebeden, of hij er mee op mocht houden. Maar God zei: “Mijn genade
is u genoeg”. Daar moet je ’t dan mee doen! Nee, als je alles mee zit, kun je gemakkelijk
optimist zijn. Maar zo was ’t met Paulus zeker niet, in tegendeel! En toch horen
we hem zeggen: “Daarom zijn wij te allen tijd
vol goede moed!”

Waar haalt hij die kracht vandaan? In een leven dat zo zwaar was en waarin de moed
toch zó op de proef werd gesteld?

Een mens bezwijkt zo gemakkelijk onder
de druk der omstandigheden. Laten we nooit zeggen: “dat zal mij niet overkomen”.
Als b.v. de dood in je leven komt, heb je dan nog moed? Als de dokter tegen je zegt
als toen tegen Hizkia: “Bereid uw huis, want gij gaat sterven……”. Hoe machteloos
ben je dan? Waar haal je dan nog moed vandaan?

Of als een mens gebukt gaat onder grote schuld, gewetenswroeging, een stem die je
voortdurend aanklaagt: “Jij…..jij hebt het gedaan!” Kun je dan nog moedig zijn?

Of als er spanningen zijn met andere mensen. Je relatie gaat kapot. Een Gemeente
valt uiteen, soms uit geloofsovertuiging zoals bij de PKN-ers en de Hersteld Hervormden.
Soms ook, omdat in de Gemeente een aanvechtbaar beleid gevoerd wordt, waardoor mensen
van elkaar verwijderd geraken en zich tekort gedaan voelen. Blijf daar maar eens
moedig onder! Je zou ’t liefst de hele boel er bij neergooien!

Maar Paulus heeft dat alles toch ook gekend, spanningen in de Gemeente, de mensen
vonden Apollos veel beter dan hem. Daar heeft hij onder geleden, reken maar. Het
is niet leuk, wanneer je om een of andere reden afgeserveerd wordt, terwijl je toch
altijd zo je best hebt gedaan. Hij zal vaak vertwijfeld zijn geweest, verbitterd,
moedeloos. En toch zegt hij: Daarom zijn wij
te allen tijde vol goede moed!

Kansel Dorpskerk BarendrechtHoe zou dat toch komen? Waar haalt hij die moed vandaan? Dat zegt hij in wat aan
onze tekst voorafgaat: “Want wij weten, dat wij, indien de aardse tent waarin wij
wonen, wordt afgebroken, een gebouw van God hebben, in de hemelen, niet met handen
gemaakt, een eeuwig huis”. DAAROM kan hij moed hebben, tegenover de dood, tegenover
de mensen, in alle omstandigheden. “Want wij, die nog in een tent wonen, zuchten
bezwaard, omdat wij niet ontkleed, doch overkleed willen worden”. Hij weet ’t van
het leven: het is soms een en al afzien, ontluistering. “Ontkleding” noemt hij het.
Het één na het ander valt je af…. En de mens zucht bezwaard. Dat is de harde werkelijkheid
van ons bestaan. Toch weet de apostel ook van een andere werkelijkheid, en daar
getuigt hij van: dat het sterfelijke door het echte leven wordt verslonden, en dat
God ons juist daartoe bereid heeft en ons de Geest tot onderpand gegeven heeft.
Begrijpt u? Juist DAAROM is de apostel vol goede moed. En zo is het ook de zonde,
die ons aanklaagt. Wat heeft Pauslus ook niet daaronder geleden! Dat hij de Gemeente
van Christus had vervolgd. Ieder mens is voor zijn daden verantwoordelijk. “Want
wij moeten allen voor de rechterstoel van Christus openbaar worden, opdat een ieder
wegdrage wat hij in zijn leven verricht heeft, naardat hij gedaan
heeft, hetzij goed hetzij kwaad”. Wat kan een mens daar last van hebben?
Hoe kom ik van mijn zonde af, hoe krijg
ik een genadige God? Maarten Luther heeft met deze vraag geworsteld en velen met
hem. Totdat zijn ogen en hart opengingen en hij bevrijd werd in het vertrouwen,
dat Jezus Christus gestorven is voor onze zonden en dat wij mogen leven
dóór Hem en met Hem. Daardoor vatte Luther weer moed. En dat mogen wij ook
doen. Tegen alle machten in, tegen de dood in, tegen de zonde in, tegen het soms
harde leven in! Niets kan ons nu meer
klein krijgen. Om het met opnieuw met Paulus te zeggen, met het beroemde woord
uit Rom.8: “Daarom zijn wij in dit alles meer dan overwinnaars, door Hem die ons
heeft liefgehad. Want ik ben verzekerd, dat noch dood noch leven, noch engelen noch
machten, noch heden noch toekomst, noch krachten, noch hoogte noch diepte, noch
enig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Chistus
Jezus, onze Heer”.

Het is de overwinning van Pasen. Die overwinning mag ook u ten deel vallen. Want
ook voor u is Christus gestorven en opgestaan .
Daarom zijn wij ten allen tijde vol goede moed. Wat hebben we die moed nodig,
in ons persoonlijke leven, in onze Gemeente en in die grote wereld van God. Hij
alleen is de moed waaruit wij leven mogen. Hij is onze kracht, Hij alleen, die bij
Zijn afscheid gezegd heeft: “In de wereld zult
gij verdrukking lijden, maar hebt goede moed: IK HEB DE WERELD OVERWONNEN”.

Amen.            

Preek gehouden in de dorpskerk in Barendrecht op 4 september 2005. Deze preek is ook te beluisteren via de website van http://www.audioserver.nl.

Vergeet niet één van Zijn weldaden

U mag ze niet vergeten, want u heeft ze zo nodig. Want zij zijn tekenen,dat God bij u blijft.

Niet vergeten! Dat is een opdracht en een opgave tegelijk. Want voor velen is het een zegen, dat de mens vergeten kan. Ik denk aan al die mensen, die dikwijls in zorgvolle lichamelijke of geestelijke omstandigheden hun oude dag slijten. Wat goed om dan te kunnen vergeten, wat je allemaal moet missen in het leven.


Psalm 103: 2

Toch zijn er dingen die je nooit vergeten mag, zoals de Psalmdichter ons toeroept: Vergeet nooit één van zijn weldaden! Misschien waren we ze kwijt, die weldaden. Denk nou nog eens goed na. Hoe vaak gebeurt het niet dat wij zo maar vergeten, vaak door een tekort aan liefde en dankbaarheid. Het leven gaat verder…….. Maar laten die weldaden toch bij U blijven! U mag ze niet vergeten, want u heeft ze zo nodig. Want zij zijn tekenen,dat God bij u blijft.