Als invulling voor mijn dagje Emmen hebben lieve familieleden een uitstapje naar het nabij gelegen klooster in Ter Apel bedacht en achteraf kan ik zeggen: ik heb mezelf veel moois onthouden. Want mooi is het zeker en ook een beetje heilig.
In het gezeefde middaglicht ligt daar het klooster, nederig en voornaam tegelijk. ‘Domus Novae Lucis’ is de Latijnse naam, de vertaling ‘Huis van het Nieuwe Licht’ geeft de schoonheid van dit enige nog bestaande middeleeuwse plattelandsklooster van Noordwest Europa een extra dimensie. Kruisheren woonden hier, ze leefden naar de Regel van Augustinus ‘Eén van hart en één van ziel op weg naar God’.
Al meteen in de ruimte, waar kloosterreceptie en kloosterwinkel zetelen, voel ik de rust op me neerdalen. Er is goede informatie op papier en bij mijn schoonzus komt het onderwijsbloed tot leven, ik hoef alleen maar te luisteren. De route begint in de kapittelzaal. Was dit voorheen de vergaderruimte van de kruisheren waar ieder zijn zegje mocht doen, nu kan men er huwen. De blauwe rococo wand, een schenking van de stad Groningen, maakt de ruimte stijlvol. We wandelen door de kruisgang, in de verte staat broeder Jacobus in gebed verzonken. Met zijn witte pij en zwarte scapulier zou hij een trappist kunnen zijn, echter het roodwitte kruis op borsthoogte maakt duidelijk dat zijn orde minder streng is. Voorzichtig geef ik de broeder een tikje op de arm, de stof beweegt licht, dan is alles weer onbeweeglijk en als de klok klept geeft broeder Jacobus geen krimp. Voorzichtig duwen we een lage zijdeur open, de kloosterhof ligt uitnodigend voor ons. Ooit was dit de begraafplaats van de kruisheren, nu is hier een kruidentuin aangelegd met ruim 130 verschillende planten. We drentelen langs perkjes, wrijven blaadjes fijn zodat de geur sterker wordt. Van nagelkruid hoorden we eerder, maar helpt dat zoals vermeld voor diarree? En wat te denken van jan-op-de-preekstoel? Het is een probaat middel tegen ontstekingen. Langs Jacobus glippen we weer naar binnen en staan even later in de sacristie. Imponerend is de credenskast, waar in de brede laden de kleding van de priesters keurig ligt opgevouwen. Dan staan we in de kanunnikenkerk, hoge gewelven, spitsboogramen en doorleefde koorbanken met kunstig gesneden leunkopjes, die deugden en ondeugden voorstellen. Opvallend is de driedelige priesterzetel van kalkzandsteen; op de overhuivingen zijn details uit het kerstgebeuren aangebracht. De kerk wordt in tweeën gedeeld door het doksaal, een hoog bouwwerk, zodat de geestelijken en de gewone mens gescheiden de mis konden bijwonen. Vanaf het doksaal is er prachtig zicht op beide ruimten. We dwalen over de kloosterzolder met de kloostercellen en de ziekenzaal. Bijzonder zijn de schilderingen voor de vensters alsof men naar een zonnig landschap kijkt. Terug op de begane grond wandelen we nog door de priorkamer en de proviandkelder, werpen een blik in de refter, maar houden de kanunnikencarré en de kruisherencake voor gezien, want buiten zit zwager Jan op het terras. Hij wacht ons vergenoegd achter een glas rood vocht.
Aly Brug.