Dromen kunnen van heerlijk tot angstig zijn, soms ook zijn ze wonderlijk of warrig. Mijn droom hoort tot de laatste soort.
Het was nog vroeg in de morgen toen ik na een verkwikkende slaap ontwaakte. Regendruppels tikten in de schemer hun lied tegen de ramen, de wind ondersteunde het geluid. Wat doet een mens dan? Hij draait zich om en probeert nog wat verder te dutten.
Het was wonderlijk. Ik zat in de kerk van mijn jeugd, de Grote- of St. Stephanuskerk in Hasselt. Een goede vriendin zat links van mij, de stoel rechts waarop mijn lief doorgaans zat, was leeg. De gemeente was gereed voor de dienst, er was echter geen predikant. We wachtten in geduld. Opeens vloog door een grote opening in het dak een koppel duiven, gevolgd door meerdere duiven. De enige die zich hierover verbaasde was ik. Het werd nog raarder. Door de halfopen deur aan de zijde van de Ridderstraat kwam gehaast een colonne kippen binnen. Ze kakelden en zochten doelbewust hun weg, alsof het niet om de kerk ging maar om een kippenhok. Een grote bruinglanzende kip wipte op de lege stoel naast me. Ze keek met fel priemende ogen en een blik van: ‘Waag me eens van de stoel te jagen!’ Ik schoof wat naar mijn vriendin, die suste: ‘Ach laat dat dier toch lekker zitten.’ Twee rijen vóór ons stak iemand een sigaret op. ‘Maar dat mag helemaal niet’, riep ik met schrille stem. ‘Daar mag u niets van zeggen’, siste iemand achter me. Hij gaf een schop tegen mijn stoel. ‘Soms moeten mensen roken om tot zichzelf te komen. En tot zichzelf komen doe je vooral voor de kerk.’ Her en der werden sigaretten opgestoken, over kringelden kleine donzige wolkjes omhoog. Het werd wat grijzig in de kerk. De gemeente wachtte, ik wachtte, de kip naast me wachtte. De duiven zaten keurig naast elkaar op de hoge balustrade van het orgel. Een waaghals was zelfs op het hoofd van een engel neergestreken. Er klom iemand op de preekstoel, ik herkende hem. Het was de vader van een klasgenoot. Hij had het niet verder gebracht dan collectant. Hoe graag hij ook diaken of ouderling wilde worden, steeds ging die voorname ambt aan hem voorbij. Hij kuchte vanwege de rook die langzaam omhoog trok. Haast plechtig kondigde hij aan dat de predikant onderweg was en ieder nog even geduld moest oefenen. ‘Tok tok’, zei de kip naast me en krabde op de stoel als lag er een laag aarde op. En toen stak de collectant boven op de preekstoel ook een sigaret op en blies een ferme stoot in mijn richting. Badend van zweet werd ik wakker. Duiven, kippen, rook… Er was niets. Buiten zongen regen en wind onverminderd een tweestemmig lied.
De rest van de dag was ik met het rookgedrag van de bewuste dominee bezig. Had hij misschien…? Ja, ik wist het zeker: hij had er ook flink op losgepaft!
Aly Brug