In ons tuinhuis zie ik de verschillende seizoenen voorbij trekken. Is er het voorjaar onverwacht koud en winderig, vanachter de kleine ruiten kijk ik naar de nog kale tuin met eerste pollen narcissen in roomwit en eigeel, afgewisseld met blauwe druifjes. Iets later in de tijd maakt de Japanse sierkers de tuin tot een roze feest, tapijtdik ligt een laag bloesemblaadjes, speels opgebold door de wind, die in plotselinge gulheid ook de nabij gelegen tuinen versiert. Dan wordt het zomer. De deuren van het tuinhuis staan wijd open, de warmte doet de tuin overdag loom worden en de kleur vervagen. Alleen ’s avonds leven bloemen en planten weer op en wordt hun tint sprankelend. En trekt de zomer zich terug, dan doet de herfst haar intree. Bloemen in voorbije pracht, blad kleurend van groen naar geel, naar rood, naar goud. Een enkele paddestoel, verwaaide spinnenwebben, frisse ochtendwind. In het tuinhuis is het goed zitten met gesloten deuren. Langs de kleine vensters dwarrelt vallend blad voorbij, soms giert de wind om het huisje, onstuimige regenbuien geselen de raampjes. Dan wordt het stil. Bomen en planten zijn merendeels ontdaan van blad, mensen dragen dikke shawls en mutsen. Eerste sneeuwvlokken vallen. Het mooist vind ik dan de stille mist, die de wereld inspint, de geluiden dempt. Ben ik alleen of niet… In het tuinhuis wordt nu niet meer gezeten, maar soms glip ik even binnen. Om te kijken naar de dikke muur grijsheid die het tuinhuis en mij afsluit van alle gebeuren. Dan hoor ik mezelf weer aan collega’s de vraag stellen: ‘In welk jaargetijde zou je begraven willen worden?’ Besmuikt gegiechel. Antwoorden die veel vertellen over de mens. ‘In de zomer, dan is alles zo vrolijk en de temperatuur is aangenaam.’ Een ander kiest voor de lente. ‘Iedereen kan mooie kleren dragen in vrolijke kleuren’ En weer een ander kiest voor de herfst in rustige stilheid. ‘En jij?’ Drie paar ogen kijken me vol verwachting aan. ‘Ik kies voor een stille en mistige winterdag, berijpt gras, bomen die roerloos opdoemen en dan weer worden opgenomen in dikke nevel.’
Hun blik is beduusd, maar in mij klinkt zacht een strofe uit het gedicht Winterbos van Jan Willem Schulte Nordholt:
‘het duister heeft een witte grond
en in het land van leed en rouw
glanst het geheim van Gods verbond.’
Aly Brug.
(Eerder gepubliceerd in Centraal Weekblad.)