Twee bloemen, ze stonden al jaren naast elkaar. Ze bloeiden en geurden en genoten van alles, genoten vooral van elkaar. Andere bloemen werden er blij van, evenals vlinders en vogels.
Toen werd de ene bloem ziek, heel langzaam. Was er aan haar wortels geknaagd in het verborgene, was er een ziekmakend insect op haar neergestreken of was er met het wieden iets geraakt? Haar blad ging hangen, ze werd brozer en brozer.
De andere bloem leed mee, was aandachtig en liefdevol, maar kon het niet keren. Toen knakte de zieke bloem en was het voorbij; de andere bloem was alleen. Ze treurde naast de lege plek, andere bloemen treurden mee. Vogels floten niet meer, vlinders hadden geen lust te dartelen. De zon zag het gezicht van de bloem niet meer en de bloem zag niet hoe mooi de tuin nog was; ze had geen oog voor vogels en vlinders. Heel langzaam groeide ze krom.
De tuinman kwam langs, zag en begreep. Hij zette een stokje naast de bloem als steun, maakte de aarde om haar heen rul en gaf een beetje mest. Zieke bladeren werden weggeknipt zodat het ruim en zonnig was rond de bloem; hij sprak opbeurende woorden. Soms streelde hij even het bloemenhart en eens zelfs zong hij voor haar een olijk wijsje.
Langzaam richtte de bloem zich naar het licht en ving de zonnestralen. De kleine kromming in de steel trok recht, ze ging voorzichtig bloeien en ook een beetje geuren. Steeds meer bloeien, steeds sterker geuren! Vlinders dartelden rond haar, vogels floten voor haar hun mooiste lied. De bloem kwam door alle lieve zorg tot leven, tot ècht leven. En ze dacht in dankbaarheid aan de mooie tijd met die andere bloem…
Aly Brug.