Lang had hij gehangen in een donkere hal. Twee keer had de eigenaar hem gedragen en daarna snel weer teruggehangen en opgelucht de haldeur achter zich gesloten. De jas begreep het niet, lang en zwart, was daar iets mis mee? Hij was niet alleen verdrietig, maar werd ook bokkig tegen de andere jassen die op hun beurt niet meer tegen hem aan wilden hangen. Hij voelde zich eenzaam. Maar op een koude decemberdag nam de eigenaar van de jas met een ferme greep de jas mee en werd hij op de achterbank van de auto gemikt, de jas ging uit rijden. Niet heel rustigjes, nee er werd ferm gereden. Ondertussen neuriede de bestuurder vergenoegd iets onduidelijks en dat niet alleen, hij stak er zelfs al rijdend een sigaar bij op. De jas rilde. Ze bereikten zonder narigheid het doel van de tocht en even later hing de jas in een andere hal tussen frivole jassen, die aangenaam geurden. Hij schuurde lichtjes tegen een rood exemplaar, een grijze jas deed vriendelijk en toen twee korte jasjes contact zochten werd de jas blij en bungelde aan de kapstok of hij er al jaren aan had gebungeld.
Het werd kouder, de eerste sneeuwvlokken dwarrelden naar beneden. Toen op een morgen overal de kerkklokken beierden greep de eigenaar de jas bij de kraag en mompelde: ‘Eens kijken hoe je zit en of ik niet voor gek loop.’ De jas vond dat heel onaardig en besloot terug te vechten. Hij plooide zich fraai om de drager en samen gingen ze op stap. Er ging een wereld voor de jas open: fietsers, auto’s, een trein, schepen die aan kade lagen gemeerd. Een rivier had hij nooit gezien, de oversteek vond hij spannend. Ze kwamen in een gebouw, waar de jas haastig tussen andere jassen werd geduwd aan een onhandige ophanghaak. Er klonk orgelmuziek, mensen zongen, de jas raakte ontroerd. Er kwamen onvermoede eigenschappen naar boven. Was hij voorheen strak en ingehouden, bij de wandeling terug liet de jas in speelse wendingen het spel van de wind toe. Toen hij weer in de hal hing was hij verrukt, maar vooral verrukt over zijn andere kijk op het dagelijkse leven. Het voorjaar naderde, de jas werd aan de nog kale pruimenboom gehangen om te luchten en ging toen weer mee naar de donkere hal van voorheen. Was die hal werkelijk zo donker? Het viel de jas mee, hij was blij zijn oude vrienden te ontmoeten. Opgetogen vertelde de jas aan de andere jassen over zijn belevenissen. ‘We moeten anders gaan kijken, de voordelen zien van deze plek, wat meer lachen en elkaar helpen als we treuren omdat het niet gaat zoals we zouden willen.’ Het duurde wel even voordat de anderen de nieuwe levensvisie van de jas begrepen en overnamen. En was er een sombere dag, dan vroegen ze de lange zwarte jas te vertellen over het leven daar bij die rivier. Het werd ook een beetje hun verhaal…
Aly Brug