Wie zal zeggen, hoeveel er wordt geleden aan dementie van één van je geliefden? Afscheid nemen, verdwalen, een beetje sterven, het zijn allemaal pogingen om te omschrijven wat mensen bij dementie ervaren. Sommigen zelfs, dat het erger is dan sterven, het definitieve afscheid. Nu is het iedere keer weer een opnieuw beleven van achteruitgang, van sterven beetje voor beetje. Het is dan een lange weg, die je nog samen hebt te gaan. Ergens op die lange weg wordt dan de raad gegeven: “Jullie moeten vader of moeder nu maar naar het verpleeghuis doen.” Merkwaardige uitdrukking overigens, dat “doen”. Waarom “doen”? Is dat wat minder beschuldigend soms dan “brengen”?
Wie zal beschrijven, wat er dan omgaat in het hart en het hoofd van de vrouw en haar dochter, die daar de lange oprijlaan van het verpleeghuis binnen rijden. In een taxi wordt haar man en vader er naar toe gebracht, omdat het thuis niet verder gaat. Lang en heftig hebben ze zich tegen deze beslissing verzet. Tegen iedereen, die het er met hen over had, zeiden ze: “wat denk je wel, we zijn meer dan veertig jaar samen geweest – zo’n verpleeghuis, dat is het laatste waar we aan denken!”
Er is heel wat afgetobd, overdag en ’s nachts nog meer. Er zijn ook heel wat angsten uitgestaan, als hij overdag ineens de deur uit was; en ’s nachts, als hij het bed uitstapte om de hond uit te laten of in de tuin te gaan werken. Ze was er mager bij geworden, nerveus en doodmoe, vooral heel erg moe. Tenslotte door al dat wanhopige getob en door gesprekken met de huisarts en de kinderen en misschien ook wel met de dominee begon ze te beseffen, dat ze ondanks de hartelijke mantelzorg van de buurtjes en de hele familie toch bezig was de moeizame en oneerlijke strijd te verliezen.
Nu moet ze hem uit handen geven – voor altijd. Het is het begin van het einde. Is het zo veel anders dan een uitvaart? Zo wordt het soms ook echt ervaren. In het verpleeghuis worden ze hartelijk opgevangen. Ze mogen mee naar de huiskamer. Daar zal hij wonen. Hier? Bij déze mensen? Ze verstijft van schrik. Zó erg is hij toch niet? Naast de bittere gevoelens van machteloosheid, die haar de laatste maanden zo gekweld hebben, wordt ze nu ook overweldigd door een martelend gevoel van schuld: mogen we hem dat wel aandoen? Kies ik nu niet voor me zelf? Ben ik zó niet egoïstisch bezig? Is het ergste thuis niet altijd beter dan een leven hier?
“Kijk”, zegt de zuster, “en hier zal uw man slapen, bij het raam”.
In grote verslagenheid keren de vrouw en haar dochter terug naar huis, alsof ze iemand naar het kerkhof gebracht hebben.
Alle mensen, die daar weet van hebben, blijven in grote verslagenheid achter. Doen wij het zo wel goed? Het is een vraag, die zeer actueel is. Hoe gaan wij met oudere demente mensen om? Die vrouw met haar dochter en die man? Wat kunnen wij voor hen doen? En hoe komen wij er zelf mee klaar? Wij hebben allemaal hulp nodig!
Geef mij Uw hand en kom dicht naast mij lopen!
Misschien met U dat ik de uitweg vind!
Misschien met U breek ik dit duister open.
Geef mij Uw hand, ik ben een angstig kind!