In Zeeland staat één van de oudste Waterstaatskerkjes van Nederland, midden in de Wilhelminapolder op Zuid-Beveland boven Goes. Dan zijn we dus beland in Wilhelminadorp, een klein dorp, waar ik van 1978 tot 1990 predikant geweest ben. Toen NCRV’s kerkepad in 1986 langs “ons” dorp kwam, heb ik een boekje gemaakt over onze kerk. De inhoud van dit boekje geef ik hieronder weer, zodat menige lezer van deze mooie kerk kennis kan nemen (dat hoop ik ten minste!)
De Wilhelminapolder
Kort geleden, in 1984, heeft de Wilhelminapolder op bescheiden wijze zijn 175-jarig bestaan gevierd. Honderdvijfenzeventig jaar is immers nog niet zo erg oud, zeker als je dit vergelijkt met de soms duizend jaar en meer van de omliggende plaatsen Goes, Kapelle, Kloetinge,’s-Heer Hendrikskinderen en ook nog Wolphaartsdijk. Op zo’n oude historie kan Wilhelminadorp niet bogen! Maar toch… honderdvijfenzeventig jaren, dat is ook niet niks! In zo’n tijd kan er heel wat gebeuren, en daar willen wij even bij stilstaan.
Veel van het oude Wilhelminadorp is er niet meer over. Ja, de kerk staat er nog wel, en wel naar goed Zeeuws gebruik: in het midden, zoals het behoort! En ook de soms nog in originele staat verkerende huisjes aan de Westhavendijk laten ons zien, hoe het er vroeger uitgezien moet hebben. Zo ook de schilderachtige groene ‘Zaanse huisjes’ in de bocht van het kanaal, of zoals wij in de Polder zeggen: in de ‘kouwe hoek’, die indertijd nog net van de slopershamer gered konden worden (tegen de somma van fl. 3000,- alle acht! Helaas de molen en de karakteristieke huisjes daarnaast zijn reeds lang geleden een droevig lot beschoren, zodat daar aan de Oosthavendijk tussen het graanpakhuis en de oude pastorie grote gaten zijn gevallen. Maar, laten we dankbaar zijn voor wat er nog wel staat! Ik noemde al de pastorie (uit 1840!) en niet vergeten:het kanaal. (in 1988 is de brug vernieuwd). Van jongere datum, maar toch ook reeds lang het beeld van Wilhelminadorp bepalend, is de directeurswoning annex kantoor van de Koninklijke Maatschap van Eigenaren der Wilhelmina en Oost-Beveland Polder, ter noorderzijde van de brug. Maar op de ‘Kerkstraat’, die na de annexatie van Goes ‘Brugstraat’ moest gaan heten (omdat er in Goes reeds een ‘Kerkstraat’ was!), zijn alle oude huisjes -met de boompjes- verdwenen. Oude ansichten laten ons nog zien, hoe rustiek het daar vroeger moet zijn geweest! Alleen het witte kerkje tussen de hoge ceders legt nog een verbinding met het verleden. Gelukkig maar, dat kerken, zeker in het Zeeuwse, nog niet zo snel worden afgebroken! Het kerkgebouw heeft juist de laatste jaren een flinke opknapbeurt gehad, helemaal verzorgd door Gemeenteleden in hun vrije tijd. Zij ligt er nu weer ‘keurig’ bij, en de blijde klank van de kerkklok doet evenmin vermoeden, dat het gebouw al de last van 145 jaar in zich meedraagt!
Voor het ontstaan van Wilhelminadorp midden in de polder moeten we teruggaan naar het jaar 1809, toen enkele Rotterdamse kooplieden een veilige belegging van hun letterlijk geblokkeerde (door de Engelse blokkade van de zeehavens lag de handel finaal stil!) kapitaal vonden in de aankoop van een schorrengebied ten noorden van de stad Goes, dat gemakkelijk in te dijken zou zijn en dan als landbouwgebied het veelvoud van de investering zou kunnen opbrengen. Althans zo vermeldt Dr. J.M.G. van der Poel het in het gedenkboek ‘De Wilhelminapolder 1809-19591’. G.J. Lepoeter waagt in zijn artikel ‘Bij het 175 jarig bestaan van de Wilhelminapolder’, verschenen in het Zeeuws Tijdschrift (nr.5~1984), de veronderstelling dat bij de koop door de Rotterdamse kooplieden ook wel eens belastingtechnische redenen een rol konden hebben gespeeld. Van hem horen we ook, dat het gezamenlijk opereren van deze Rotterdammers niet zo verwonderlijk was, omdat deze families reeds lang tevoren kontakten hadden in het gebied rond Goes waar zij op de schorren hun jachtgebied vonden (en daartoe wellicht het nog bestaande jachtgezelschap ‘het Klopje’ vormden!).
Aan de koop was de voorwaarde verbonden, dat de gronden direct moesten worden ingedijkt, en dat er een nieuwe (aanloop)haven voor de verbinding van Goes met de Oosterschelde moest worden gegraven en tevens een deugdelijke sluis moest worden gebouwd. De Gemeente Goes zou aan die activiteiten honderdduizend gulden bijdragen, want het was de ‘middenstand’ van Goes wel wat waard, wanneer de bijna dichtgeslibde haven weer goed zou functioneren voor de onmisbare handel. Op de oude kaart kan men nog zien, hoe voor de kust van de stad Goes een wat verbrokkelde situatie was ontstaan: daar lagen de eilanden Wolphaartsdijk en Oost-Beveland (reeds ingedijkt), met er tussen in de schorren van Goenje, Hongersdijk en de Mosselbank, omsloten door de Zandkreek, de Oosterschelde, de Puie oftewel de Schenge en het Goesche Diep, met aan de andere kant het Wolphaartsdijkse Gat. Het gebied, dat voor inpoldering in aanmerking kwam, was totaal 3300 gemeten groot (een gemet telt 4258 m2). Men schatte de bedijkingkosten in eerste instantie op zo’n fl. 400.000,- De aankoopsom beliep zes ton, zodat in totaal ongeveer een miljoen gulden op tafel moest komen! Om die som bij elkaar te brengen werden ‘aandelen’ uitgegeven in porties van fl. 25.000,- Er bleek direct al veel belangstelling voor te zijn! Zo ontstond de Koninklijke Maatschap tussen eigenaren van gronden in de Lodewijk-(later: Wilhelmina)polder en de Oost-Beveland polder.
De dijken werden al zeer snel na de koop aanbesteed: op 1 mei 1809 in logement ‘De gouden Leeuw’ te Goes. Het leek er op, dat het werk nog voor het invallen van de winter gedaan zou zijn. Meer dan 1500 man, veelal mensen van buiten de provincie en zelfs buitenlandse gastarbeiders, vonden er werk. Soldaten moesten worden ingezet om die massa in toom te houden! Tegen het najaar echter kwam de tegenslag: hoge watervloeden, die de verse dijken en de aanleg van de sluis bedreigden. Daarenboven de invasie van de Engelsen op Walcheren, waardoor veel krijgsvolk en oorlogstuig over de pas aangelegde dijken ging, met als gevolg: grote schade aan de dijken en veel oponthoud om alles weer te herstellen. Vooral de sluis heeft veel narigheid en geld gekost. Voortdurend kwamen er verzakkingen voor en dijkvallen, zodat het nog jaren heeft geduurd, eer de eerste schepen daar doorheen naar Goes konden varen! Dat alles tot grote ergernis van de Goese magistraten uiteraard nog het meest van de handelaren en de aandeelhouders van de Polder, die met fl. 25.000,- per portie lang niet zijn toegekomen!
De nieuwe polder werd aanvankelijk vernoemd naar de Franse heerser in ons land: koning Lodewijk Napoleon. Men dacht daardoor bepaalde voorrechten te verkrijgen! Maar toen de Fransen waren verslagen en Willem I triomfantelijk zijn intocht hield, zaten de eigenaren met die naam natuurlijk niet meer goed. Ze hebben toen ras de bakens verzet en de polder aan het Oranjehuis verbonden: in maart 1815 werd bij koninklijk besluit de naam gewijzigd in “Wilhelminapolder” (genoemd naar koningin Wilhelmina Frederica Louise, de echtgenote van Willem I).
Was het eerst de bedoeling geweest de nieuwe grond na inpoldering met liefst veel winst te verkopen, toen het zover was bleken er geen kopers voor te vinden te zijn vanwege de verslechterde economische situatie. Bovendien begon de polder zijn eerste opbrengsten te geven en die vielen bepaald niet tegen! Men besloot toen maar zelf te polder te gaan exploiteren. Zo komt het, dat de ‘Maatschap’ nog steeds eigenares is van praktisch alle grond in en rondom Wilhelminadorp. Alleen de laatste jaren wordt er wat grond voor particuliere woningbouw vrijgegeven.
De polder wordt nu zeer modern bewerkt met grote maai- en dors- en andere landbouwmachines. Als het oogsttijd is, is het een lust voor het oog soms drie van die geweldenaars naast elkaar door de akker te zien trekken! Maar vroeger moest het ook een mooi gezicht zijn geweest, toen op elk van de zes boerderijen zo’n vijftig man werkten met 30 à 40 stoere Zeeuwse werkpaarden. Wat dat aangaat is er veel veranderd in de Wilhelminapolder! Schapencultuur, boomgaarden, weilanden met koeien, schuren met meekrap en nog zovele andere zaken, die vroeger belangrijk waren, zult u er vandaag vergeefs nog zoeken. Dat alles is niet meer. Wat nog wel bestaat, dat zijn de boerderijen met hun historische namen, die verspreid over het polder-gebied liggen als bakens in zee: Goenje, Hongersdijk, Waterloo, Mosselbank en Rotterdam. De zesde hoeve in de Oost-Beveland-polder is rond 1960 afgebroken.
Bij de watersnoodramp van 1953 bereikte de stormvloed op 1 februari ‘s-morgens om 5 uur de ongekende hoogte van 4.65 m + N.A.P. De dijken leden veel schade, maar gelukkig konden door noodvoorzieningen polder en dorp voor een ramp gespaard blijven.
De Wilhelminapolder is bijna 1700 ha groot. Hiervan is ca 1300 ha akkerland, dat wordt bebouwd met allerlei gewassen, vooral tarwe, aardappels en suikerbieten. De ‘Koninklijke’ is zeker het grootste particuliere landbouwbedrijf van Nederland. Een stuk van 20 ha, vlak bij het dorp liggend, is verpacht aan het Proefstation voor de Fruitteelt, dat reeds ruim 80 jaar in de polder is gevestigd en eigenlijk niet meer uit het beeld van Wilhelminadorp is weg te denken. Vanuit heel Nederland -soms ook van daarbuiten- komen hier de ideeën over kwaliteitsverbetering van ons fruit samen. Nieuwe appel soorten zoals Jonagold en Karmijn vonden hier hun wieg! Het is een prachtig bedrijf, vooral in het voorjaar met zijn rijke tooi van bloeiende boomgaarden.
Fruitbomen, de laatste die nog zijn overgebleven van de vele boomgaarden die de Polder vroeger zelf bezat, sieren ook de opgang naar het kerkhof. De begraafplaats ligt midden in het polderse land, als een symbool van afsterven en verrijzenis: van de graankorrel die in de vore van de akker neerdaalt om daar te sterven en met de Paaszon weer tot nieuw leven te komen. Vooral wanneer de prunushaag bloeit, de afscheiding van de dodenakker, vertoont de laatste stede van zo vele ‘poldersen’ een feestelijk gezicht: voorbode van het nieuwe leven in heel dat weidse polderland, dat nu snel van kleur gaat veranderen: van grauw naar groen, van bruin naar geel … en straks weer terug naar grauw en bruin. Winters en zomers, zij komen en gaan, zó kwam de Polder tot leven en bood zij nieuw leven aan velen in haar bestaan van één en driekwart eeuw!
De kerk in Wilhelminadorp
De kleine Hervormde Gemeente van Wilhelminadorp had niet direct een kerkgebouw, hoewel daar wel spoedig na het ontstaan van de nederzetting in de polder behoefte aan bestond. De eerste directeuren van de Koninklijke Maatschap, vader en zoon G.J. en I.G.J. van den Bosch, hebben zich ook zeer beijverd voor de stichting van school en kerk in het nieuwe dorp. Helemaal in het begin gingen de bewoners van Wilhelminadorp naar Kattendijke ter kerke. Tot een geregelde kerkgang kon het echter niet komen. Daarvoor was de afstand toch te groot en het pad door de open polder -dikwijls onder barre weersomstandigheden- te slecht.
Daarom heeft de predikant van Kattendijke het eens een keer in Wilhelminadorp zelf geprobeerd: Op 13 november 1825 hield hij een kerkdienst in het zojuist gereed gekomen schoollokaal van het dorp.”Dit is de eerste openlijke godsdienstoefening geweest, die sedert omtrent 300 jaar op dien grond heeft plaats gehad; want in november van het jaar 1530 is dat gedeelte van de polder, waarin het kerkdorp Hongersdijk gelegen was, vergaan en is overstroomd gebleven tot in onze dagen.” Zo lezen wij in de annalen (Gedenkboek WP 1809-1959, bladz.77). Er waren in die eerste kerkdienst van 1825 reeds meer dan 250 mensen aanwezig, meer dan vandaag (nu variërend van 50 tot 120!).
Helaas ontbrak toen het geld om een eigen kerk in het dorp te stichten. Dat gebeurde pas in 1841. De pastorie, het ‘hoge huis aan de haven’, was al iets eerder gebouwd. Het huis is nog in oude staat gebleven, doch functioneert niet meer als pastorie.
Kerk en pastorie zijn ontworpen door de Amsterdamse architect I. Warnsinck, indertijd een vooraanstaand bouwkundige, die onder meer een ontwerp voor de koopmansbeurs in Amsterdam bekroond zag! Een persoonlijke relatie met de directeur van de Wilhelminapolder, Iman van den Bosch, was waarschijnlijk de aanleiding tot het verzoek aan Warnsinck, gedaan in 1837, ‘tot vervaardiging van de nodige plannen en verdere stukken tot de opbouw van een nieuwe kerk, voor ongeveer 500 zielen, te Wilhelminadorp, nabij de stad Goes, op het eiland Zuid-Beveland …’ (zoals Warnsinck zelf schrijft in zijn publicatie “De nieuwe kerke te Wilhelminadorp”, verschenen in 1846). Het ontwerp was snel gereed. Toen moest het nog goed gekeurd worden door het Rijk. Tegelijk moest ook toestemming verkregen worden om in Wilhelminadorp een eigen Hervormde Gemeente te stichten. Onder leiding van Iman van den Bosch, die hiervoor persoonlijk naar de koning ging, werd een request van de ingezetenen van Wilhelminadorp ingediend, inhoudende het verzoek tot de stichting van de Gemeente en de bouw van kerk en pastorie, tegelijkertijd ook het verzoek daarvoor de benodigde gelden beschikbaar te stellen. Men bleef lang in spanning, want pas twee jaar later werd op dit request beschikt, en wel: negatief! Gelukkig had van den Bosch, die er al niet gerust op was geweest, toen al de nodige maatregelen getroffen om op een andere manier aan de gelden te komen. Zo lezen we in het kerkelijke Notulenboek van die dagen: “De bevolking van den in 1809 bedijkten Wilhelminapolder, die aanvankelijk slechts gering was, nam door den aanbouw van het Wilhelminadorp aanmerkelijk toe en bedroeg in 1837 ruim 400 zielen. De meeste dezer ingezetenen hadden zich vrijwillig bij de Gemeente Kattendijke gevoegd, doch de bezwaren, die het bezoeken der kerk aldaar opleverde, waren groot en bij de toeneming van het getal der ingezetenen wierd het drukkende daarvan meer en meer gevoeld. Daarenboven moest onverschilligheid en verwildering het gevolg worden van het gemis aan behoorlijke Godsdienstige opleiding … (dan vertelt hij over het verzoek aan het Rijk en de afwijzing daarop) … Door dit besluit schenen alle de vooruitzichten der ingezetenen eensklaps vernietigd, doch vermits de ondergeteekende door zijne menigvuldige demarches bij de Hoge en Provinciale autoriteiten sedert lang het vermoeden had opgevat, dat het toestaan van subsidie uit ’s Rijks kas tot oprichting der gebouwen zeer twijfelachtig was zoo waren door hem in Mei 1838 nadere pogingen aangewend bij de geïnteresseerden van den polder tot verkrijging van de gehele benodigde som. Het behaagde de Voorzienigheid deze pogingen te zegenen. De geïnteresseerden (de aandeelhouders) namen het edelmoedige besluit om desnoods alle kosten der stichting van kerk en pastorie te dragen.” Zo schrijft van den Bosch eigenhandig in de inleiding van het eerste Acta-boek van de nieuw gestichte Hervormde Gemeente op 6 maart 1841.
Voor beide gebouwen was een bedrag van ruim 18.000 gulden beschikbaar. Niet te veel, ook voor de geldstandaard van die dagen! Izaäc Warnsinck had er dan ook moeite mee om voor dat bedrag iets redelijk te ontwerpen. Maar het gelukte. En toen voor de tweede keer een verzoek tot het Rijk werd gericht -maar nu met de mededeling dat de financiën uit vrijwillige bijdragen van particulieren (de Koninklijke Maatschappij werd uit bescheidenheid niet genoemd!) reeds bijeen waren gebracht-, kwam ook snel de officiële goedkeuring. Het ontwerp moest nog worden voorgelegd aan het Departement van Waterstaat, omdat onder dat departement de uitvoering van kunstige bouwwerken ressorteerde. Maar ook die goedkeuring liet niet lang op zich wachten. Dit is niet verwonderlijk, omdat de architect blijkbaar al rekening had gehouden met de smaak en eisen van de ingenieurs van de Waterstaat in die tijd. Het ontwerp draagt dan ook vele kenmerken van de typische, zó genoemde, ‘Waterstaatskerken’. Er is in die tijd (ca 1820 – 1860) een hele reeks van zulke kerken gebouwd. Dat komt, omdat na de Franse bezetting de vrijheid van Godsdienst werd ingevoerd, waardoor met name in de Rooms-katholieke Kerk, maar ook in kleinere Protestantse Kerken, die tot nu toe in verdrukking waren geweest (schuilkerken!) grote behoefte bestond aan het stichten van nieuwe kerkgebouwen, met Rijkssubsidie. De aanvragen kwamen bij het Departement van Eredienst, maar de bouwkundige aspecten werden voorgelegd aan de ingenieursarchitecten van Waterstaat. Deze hanteerden een wat nuchter-zakelijke stijl en eenvoudige materialen, waardoor de bouw zo goedkoop mogelijk kon worden uitgevoerd (het Rijk moest immers betalen!). De vormgeving doet denken aan de Oud-Romeinse basilica (waarvan ook de vroegchristelijke basilieken zijn afgeleid), die dienden voor rechtspraak, maar ook tot onderkomen van voorname burgers. Een hoog middengedeelte (middenschip) met aan weerszijden afhangende lager gelegen zijbeuken, waarboven de lichtramen konden uitsteken. Aan het eind van de ruimte een afronding (apsis) en het voorfront van de kerk versierd met zuilen en een driehoekig fronton (zie de afbeelding van de St.Augustinuskerk in Utrecht,1839). De meeste Waterstaatskerken hebben aan de voorkant een classicistische toren. In het interieur is veel gebruik gemaakt van stucwerk en pleisterwerk en gewoon vuren- of grenenhout, dat zó geschilderd is dat het op marmer of eikenhout moest lijken. Ook in de kerk van Wilhelminadorp zijn deze kenmerken aanwezig, zij het ook dat de nog jonge architect er een eigen stijlvorm aan heeft willen geven. Wij vinden hier bv. geen zuilen aan de buitenkant, en de basiliekvorm is zo ver doorgevoerd, dat er zelfs op het eind van het schip een nis is gemaakt, net zoals in de oude kerken: de apsis (waar de stoel van de bisschop stond en later het hoogaltaar). In die nis heeft Warnsinck de preekstoel gesitueerd. Dat was gewaagd, want het kon op Roomse invloed lijken! De architect zelf schrijft hierover: “Zo men dus bij een katholieke kerk de oorspronkelijk heidense nis (de basilica was immers een oorspronkelijk heidens gebouw, en in de nis zat de rechter op zijn rechterstoel!) behoudt en aanwendt ter plaatsing van het altaar, kan men die bij een protestantse kerk evenzeer behouden en aanwenden tot het plaatsen van de kansel, terwijl het nog daarenboven overweging verdient, dat in de aloude kerken meergenoemde nis, later tot koor overgegaan, zowel het altaar als de zetel van het kerkelijk hoofd der gemeente bevatte.”
Tijdens de 145 jaar van zijn bestaan hebben een hele reeks predikanten de Gemeente mogen dienen. Hun portretten hangen in de consistorie naast het bord met de vermelding van hun namen en de data van komst en vertrek. De bekendste voorganger is wel de ‘oude Gunning’ geweest (van 1881-1884), de latere uitgever van het bekende opwekkingsblaadje ‘Pniël’, echt een man die tot de verbeelding der mensen sprak. De latere professor Dr. W. Dankbaar is ook als predikant in Wilhelminadorp begonnen. Als kleine Gemeente was het op den duur niet mogelijk nog een volledige predikantsplaats in stand te houden. Al voor de oorlog werd daardoor al met de Hervormde Gemeente te Goes gecombineerd, in de jaren zestig ontstond een combinatie met Kats, en sedert 1978 is de predikant van Wilhelminadorp tegelijk geestelijk verzorger van het verpleeghuis ‘ter Valcke’ te Goes.
In de kerk wordt zondags om 10 uur dienst gehouden (op de feestdagen om 9.30 uur). Ook gasten uit de omgeving voelen zich in die diensten thuis. Lieftallig verscholen tussen oude hoogoprijzende dennenbomen nodigt het kerkje ook uit om er eens binnen te gaan. U wordt dan begroet door koster J. van de Velde, die reeds 44 jaar, en diens echtgenote, die al 60(!) jaar bij ons het kosterschap behartigt. Onder de welluidende tonen van organist J. Willemstein, in onze kerk reeds 39 jaar de vaste organist, treedt u de kerk binnen. Waar zult u gaan zitten? In het middenschip of in de zijbanken, of boven op de gaanderij? De banken zijn overal even hard en smal maar het voorgeslacht placht er ruim anderhalf uur op te zitten, dus zal het u ook wel een uurtje lukken, niet waar?
In de afgelopen jaren hebben Gemeenteleden zich beijverd geheel pro Deo de kerk een restauratiebeurt te geven. Nu ligt het gebouw er weer prima bij, evenals de tuin, waar de koster zijn hart aan verpand heeft. Moge de kerk van Wilhelminadorp nog velen, die daar onder het Woord Gods komen, tot rijke zegen zijn!
Wilhelminadorp, 23 nov.1988
drs. Ph. Kroes, dienstdoend predikant
Meer foto’s van Wilhelminadorp…
Onlangs met mijn partner en haar ouders met grote belangstelling de fraaie kerken van Kattendijke en Wilhelminadorp bekeken. Jammergenoeg zijn zij buiten de diensten niet opengesteld voor bezoekers. We hopen echter nog eens in de gelegenheid te zullen zijn.
De voorouders van mijn schoonmoeder, mevr.Croes-Cornelisse, zijn afkomstig van beide gemeenten. Zo op zoek naar haar roots stuitte ik op het toevallige feit dat de predikant en schrijver van dit stuk interessante historie dezelfde familienaam heeft dan mijn schoonvader nl: Croes oftewel Kroes.