Van ds. Gunning hoorden we hoeveel vorstelijke personen er goed honderd jaar geleden in Den Haag woonden, een hele grote familie. Maar daar zou spoedig verandering in komen. Ik heb ’t u al eerder verteld. In nauwelijks enkele jaren tijds bleef koning Willem III alleen over.
Laten we lezen, hoe de jonge Gunning dat toen beleefd heeft:
“Al die vorstelijke personen – wellicht een enkele uitgezonderd – heb ik zien begraven. Ach, wat waren dat droevige gebeurtenissen. Het beieren van de zware St. Jacobs klok is bij mij onvergetelijk gebleven en wanneer ik thans door de radio wel eens dat klokgelui beluister, wekt het altijd weer opnieuw de oude, weemoedige herinnering bij mij op. Ik zie de grijze Koning nog bij de begrafenis zijner zonen in zijn schitterende uniform met den rouwmantel er overheen in de glazen koets zitten, rechte en links buigende en in eerbiedig zwijgen door de ontroerde menigte begroet. Destijds was het rouwdragen na een sterfgeval in de koninklijke familie nog algemeen, niet alleen onder dearistocratie, maar ook onder de gegoede burgerij. Hoe aangrijpend kon vader preken wanneer wederom zulk een droeve gebeurtenis land en vorstenhuis had getroffen. Elk woord kwam dan uit zijn diepbewogen ziel.
Na al de droefenis, die ons zwaarbeproefde Vorstenhuis keer op keer treffen moest, was de verloving van onzen ouden Koning met de jonge Prinses Emma van Waldeck-Pyrmont voor mij, evenals voor talloos velen, een oorzaak van ongeveinsde vreugde. Ik schreef den Koning een enthousiasten brief, was verrukt, dat mijn vroegere rector Dr. Beynen de Prinses Hollandsch ging leren en heb den blijden intocht der Jonggehuwden met een enorme oranjestrik op mijn borst en nog grooter geestdrift erin, bijgewoond. Ook den doop der jonge Prinses, onze tegenwoordige Koningin, mocht ik in de Willemskerk mee aanschouwen, en nog zie ik de grootmeesteres, of wie het dan ook geweest is, met zulk een diepen buiging het kleine kindje aan de gelukkige moeder aanbieden, dat ik vreesde, dat beiden op den grond zouden tuimelen. Ds.van Koetsveld, de hofprediker, heeft mij naderhand verteld, dat hij hier “voor ’t eerst van zijn leven” zenuwachtig was geweest. Door een vergissing van den koetsier was het hofrijtuig, dat hem moest afhalen, niet terstond naar de Molenstraat, waar vader van Koetsveld woonde, maar naar de Prinsegracht, naar ’t huis van ds. Moll gereden, en alleen door ventre á terre (=hollend) via Molenstraat naar de Willemsstraat te rennen, kwam de eerwaarde dooper nog op de laatste minuut aan. Verbeeld u eens, dat de vorstelijke personen er waren en de dominee niet op tijd was geweest!
Het aangrijpende woord van dienzelfden hofprediker bij de begrafenis van Willem den derde zal ik nooit vergeten. Hoe levendig heb ik toen beseft, dat daar onze laatste Oranjevorst werd uitgedragen!
Onze regerende vorstin (koningin Wilhelmina) heb ik nooit persoonlijk mogen ontmoeten, maar haar echtgenoot, den vriendelijken Prins Hendrik, heb ik meer dan ééns gesproken. Ik herinner mij nog een gezellig toneeltje. Er waren tijdens den (eersten) wereldoorlog vele honderden Duitsche kinderen in Apeldoorn, waar ik toen woonde, ondergebracht, en ik had en Prins, die toen alleen op Het Loo vertoefde, verlof gevraagd, dat bleekneuzige volkje de Koninklijke tuinen eens te laten zien. Op de vriendelijkste wijze werd dit niet alleen toegestaan, maar de Prins kwam ons zelf begroeten en ons naar den beroemden “Doolhof” leiden. Daar nam hij zó vrolijk en opgewekt aan het zoeken naar den uitgang met de telkens vastlopende kinderen deel, dat zij hun respect een beetje begonnen te verliezen en hem aan jas of arm begonnen te trekken om door hem te worden geholpen. Op een gegeven ogenblik, toen het een beetje al te bar liep, zei ik hem in het Fransch: “Sauvez-vous, Altesse! Ils ne savent plus ce qu’ ils font!” (Berg u liever, Hoogheid, zij weten niet meer hoe zich te gedragen!) – “Ah, cher pasteur, ils ne me casseront pas la tête!” (Ach, beste dominee, ze zullen mij ’t hoofd niet kapot slaan!).
Zijn “witte begrafenis” blijft mij onvergetelijk, evenals de beide monumentale toespraken van den hofprediker bij Koningin Emma’s en zijn eigen uitvaart.
Een diepe verering heb ik gehad voor Koningin Emma, die ik enige malen heb mogen ontmoeten. Het was zulk een waar genot met deze Vorstin te spreken, in wier gezelschap men geen ogenblik vergeten kon bij een geboren Majesteit te vertoeven en die iemand toch volkomen op zijn gemak wist te zetten. Het heeft mij levenslang verbaasd en geërgerd, wanneer predikanten het gebed voor het Koninklijke Huis in de dienst vergeten. Het zou eenvoudig niet in te denken zijn welk onherstelbaar verlies Nederland zou lijden, wanneer er geen Oranje meer aan het hoofd der Regering stond. Een “president van Nederland” zou ten onzent de ontketening der bitterste hartstochten beduiden. Oranje alleen verbindt en vereenigt. De Here beware ons voor de ramp dat er geen Oranje meer zou wezen om ons te leiden.”
Zo schrijft Gunning in zijn mooie oud-Hollandsche taal in de oude spelling. Het komt ons wel een beetje kneuterig over allemaal, maar zo was het in die tijd. En wat Oranje betreft, is het nu nog anders? Hoeveel mensen stonden er woensdag-avond 11 januari niet voor het Bronovo-Ziekenhuis in Den Haag? Allemaal in spannende afwachting op de geboorte van een Oranje-telg? Ze waren van heinde en ver daarvoor gekomen! Gelukkig werd de nieuwe prinses om 10 uur geboren, anders hadden ze er de hele (koude) nacht door moeten brengen. Nee, het Oranje-gevoel is er nog steeds. Het is zelfs weer toegenomen, nadat het in de jaren zestig even weg is geweest. U weet het nog wel: toen Beatrix en Claus trouwden.
Volgende week gaan we weer verder.