Je zou kunnen zeggen, dat Luther leefde op een keerpunt van twee wereldbeelden: het oude middeleeuwse en het nieuwe tijdperk van humanisme en renaissance. In de “oude tijd” waren kerk en wereld een eenheid, bijeengehouden door de hogere “standen”, de vorsten en adel en de geestelijke hoogwaardigheidsbekleders: paus, kardinalen en bisschoppen. Het “gewone volk” had eigenlijk niets te vertellen. Dit wordt wel anders na de opkomst van de steden. Het begon in Italië, in de veertiende en vijftiende eeuw. De steden werden machtiger en machtiger en groeiden uit tot stadsstaten, die onderling de hegemonie bevochten. De Paus stond daar eigenlijk buiten. De steden werden gedomineerd door magistraten en gilden. Met de ridderschap was het ook afgedaan. In Duitsland is de oude structuur van aparte vorstendommen nog langer blijven bestaan. In de tijd van Luther waren er tal van zulke aparte staatjes. Dit “heilige roomse rijk der Duitse natie”, zoals het wel genoemd werd, is na de Napoleontische tijd ten onder gegaan. Eigenlijk heeft de Duitse eenheid pas na de eerste wereldoorlog gestalte gekregen. Wie postzegels verzamelt van Duitsland weet hoeveel albums je dan nodig hebt, al die aparte staatjes gaven eigen postzegels uit.
Luther woonde in het land van de keurvorst Frederik van Saksen, bijgenaamd “Frederik de Wijze”. Dat was toen een machtige staat, die tot bloei kwam door een wijs beleid van de keurvorst. Frederik zag zijn functie als een goddelijk ambt, van God Zelf verkregen. Het ging hem dus niet om macht en materieel gewin, maar om vrede en recht in zijn gebied. Daardoor heeft hij ook Luther in bescherming genomen, om hem recht te doen.
Maar ook in Duitsland kregen de steden steeds meer te zeggen. Officieel werd het grote Duitse gebied bijeengehouden door de leiding van een keizer, die gekozen werd door de keurvorsten. In Luther’s tijd was dat Maximiliaan uit het geslacht der Habsburgers (1459-1519), maar die werd door ziekte steeds minder bekwaam om aan het keizerrijk leiding te geven. Toen hij in 1518 overleed moest er een andere keizer gekozen worden. De paus had daarbij ook een stem in het kapittel. Frederik van Saksen was een goede kandidaat, maar de keurvorsten kozen tenslotte voor Karel I, de kleinzoon van Maxilimilaan. Hij was nog erg jong (in 1500 geboren), maar sinds 1516 koning van Spanje. Zijn vader, Filips de Schone was jong gestorven (1478-1506). Zijn moeder was “waanzinnig” en is de geschiedenis in gegaan als Johanna de Waanzinnige (1479-1555). De jonge Karel werd opgevoed door een Nederlandse leraar, die later als paus Adrianus VI nog geschiedenis zou maken.
Keizer en paus leken twee antipolen, maar zij hielden elkaar toch in stand. Karel was diep overtuigd van zijn “goddelijke roeping”. Hij ging er van uit, dat de keizer het hoogste wereldlijke ambt in de Christenheid bekleedde en daarom ook voor die Christenheid en dus voor de kerk een zware verantwoordelijkheid droeg. Hij regeerde over het hele toenmalige Europa, een droom die later ook Hitler probeerde waar te maken. Hij regeerde zelfs over de hele wereld. Bekend zijn zijn woorden, dat in zijn rijk de zon niet onderging! En dat was waar, want nog niet zo lang geleden had Columbus Amerika ontdekt en inmiddels waren er tonnen Amerikaans goud naar Spanje gevloeid.
Toch werd er ook van enkele kanten aan zijn troon gerukt. Ik bedoel: de opkomst van de nationale staten Frankrijk en Engeland. Daar had Karel, die na de kroning in Aken in 1520 de naam van Karel V had aangenomen, concurrentie gekregen van Frans I en Hendrik VIII. Ook had hij het moeilijk met de Mohammedaanse zeeroversstaten in Noord-Afrika en de Turkse sultan Suliman I, die regeerde van 1520-1566. Menige oorlog moest worden uitgevochten.
De geestelijke wereld stond in deze tijd ook herhaaldelijk op z’n voegen te trillen. De pausen gedroegen zich meer als wereldlijke heersers dan als geestelijke leidslieden. Eén voordeel is, dat zij wel vaak veel oog hadden voor mooie kunst. Daardoor werden beroemde kunstenaars aan het werk gehouden en kunnen we nu nog genieten van hun kunstwerken. Deze pausen worden ook wel “renaissance”-pausen genoemd, omdat in hun tijd de terugkeer naar de oude Grieks-Romeinse vormen werd nagestreefd. Het is een lust om nóg een kijkje te nemen in de Sixtijnse kapel te Rome of in de St. Pieter en in Florence en Siëna en Pisa en zo kan ik nog wel tientallen prachtig bewaarde steden noemen! Verschillende pausen stamden uit het geslacht Borgia. Daarna kwamen vertegenwoordigers van het geslacht der Medici, het beroemde bankiersgeslacht. In Luthers tijd waren dat Julius II , Leo X en Clemens VII. Tusen hen in stond een Nederlander, Adrianus VI. Hoe wereldlijk de andere zich gedroegen, zó geestelijk was deze sympathieke man. Op de rijksdag in Neurenberg begon deze paus met een oprechte schuldbelijdenis voor de fouten, die de kerk gemaakt had. Jammer dat hij maar zo’n korte tijd de regie in handen heeft gehad. Wie weet hoe het anders gelopen had?