Het is druk aan het meer. Het staat er vol met mensen, als Jezus in een bootje komt aanvaren en aanlegt aan de oever. De mensen hadden hem zien aankomen en stonden geduldig te wachten, want ze hadden iets met Jezus. Wat? Ze konden het waarschijnlijk zelf niet eens zeggen. Jezus trok de mensen aan. En zij voelden, dat Hij heel veel voor hen betekende.
Onder al die mensen was ook een verdrietige vader. Wie weet van hoever hij gekomen was. Maar hij zou naar Jezus toe. Want zijn dochtertje, zijn enige kind, was ernstig ziek. Zo erg, dat zij misschien wel dood ging. En als hij Jezus ziet, rent hij naar voren en valt voor de voeten van Jezus neer. Smekend kijkt hij naar Hem op en schreeuwt het uit: “Kom mee, Heer, naar mijn huis, want mijn dochtertje ligt op sterven! Zij is mijn enige kind en ze is twaalf. Kom tocht! Gauw! Als U uw handen op haar legt, kan ze nog gered worden!”
En Jezus ging met hem mee. Maar de weg was lang en er waren natuurlijk ook nog andere mensen die graag door Jezus geholpen wilden worden. Dus duurde het wel even, voor zij bij het huis van de vader aankwamen. Jaïrus heette die ongelukkige vader. Wat ging er al die tijd niet door hem heen? Jezus kon voor hem niet vlug genoeg opschieten. Maar ja, Hij was er ook voor anderen, natuurlijk. En toch: zou Hij zijn kind vergeten zijn? Wat duurt dat allemaal toch lang, veel te lang! Soms moet een mens leren wachten en niet zo ongeduldig zijn. God heeft echt wel aandacht voor jou. Hij heeft aandacht voor iedereen die Zijn hulp nodig heeft. Maar alles op zijn tijd. God kan wachten, en Hij laat ons ook wel eens wachten. Alleen, wij zijn zo ongeduldig, wij willen altijd alles direct. Ook Jaïrus, en dat is heel goed te begrijpen als je kind zo ziek is. En toch zal ook hij moeten leren dat God nooit laat varen de werken van Zijn handen. Dat is een tekst uit het Psalmboek. En het betekent zoveel als: dat God niet in de steek laat wat Hij een keer begonnen is: het werk van Zijn handen. Wij zijn ook een stukje werk van Hem, Hij heeft ons gemaakt, en daarom mogen wij geloven dat Hij ons nooit in de steek zal laten. Jaïrus moest daar ook vertrouwen in hebben. Maar ja, je moet ’t maar kunnen, als je kind op sterven ligt. Geduld hebben met Gods genade, dat is het. Het komt echt wel. Op Gods tijd. Misschien is ’t nodig dat God ons nog even laat wachten om tot een sterker geloof te komen of zo, misschien ook heeft God eerst nog wat anders te doen. Misschien is het wel dit: dat God er een bedoeling mee had om straks het dode kind tot leven op te wekken. Ja zeker, dat zal ’t geweest zijn: de mensen moesten zien, dat Jezus is de Redder, die niet alleen zieken geneest, maar zelfs doden opnieuw tot leven brengt.
Ondertussen waren zij bij het huis van Jaïrus aangeland, en kijk, daar heb je ’t al: er komt iemand aanlopen uit het huis met de boodschap dat het kind al gestorven is. Waar Jaïrus zo bang voor was geweest, is nu gebeurd. Dat is me toch wat! En het gekke is, dat Jezus deed alsof hij het niet hoorde. En dan zegt hij ook nog tot die angstige vader: “Wees niet bang. Heb vertrouwen!” En Hij wilde geen mens mee naar binnen hebben dan alleen Petrus en Jakobus en Johannes, de beide broers. Als zij naar binnen gaan komt het verdriet hen tegemoet: allemaal huilende mensen en ook al klaagmuziek voor de doden. En Jezus roept: “Wat moet dat hier, al dat gehuil en geklaag. Het kind is niet dood, het slaapt alleen maar. De mensen lachten hem vierkant uit, zij wisten immers wel beter! Maar Hij, Hij werkte ze allemaal de straat op. Weg jullie! Alleen de vader en de moeder en zijn drie discipelen mochten mee naar boven. En zo ging hij de kamer in, waar het kind lag.
Ja, Gemeente, dat zal je toch maar gezegd worden, als net je kind gestorven is: “Wees maar niet bang, geloof alleen.” Kunnen wij dat nog wel, onder zulke moeilijke en beangstigende omstandigheden? Wie kan nog geloven bij de dood van zijn kind? En wat moet ik dan geloven? Dat God mij troosten zal? Ik weet het niet. Ik denk niet dat het een bevel is om maar altijd hoe moeilijk ook te blijven geloven. Wat Jezus hier tot de vader zegt is denk ik geen bevel, veeleer een bemoediging, dat werkelijk nog niet alles verloren is. Al heeft het daar -menselijk gesproken- alle schijn van. “Wees maar niet bang, heb toch vertrouwen, want Ik ben bij jullie.”
Maar de mensen lachten hem uit. Mensen moeten het altijd beter weten! Nog beter dan Jezus en dan God! Zij willen het niet voor waar hebben, dat Jezus is de Machtige ook over de de macht van de dood. Daarom staat er met zoveel nadruk in onze geschiedenis: maar Hij, Hij “ekballei”, dat is: Hij werpt ze er uit. Al die betweterige mensen, precies zoals Jezus dat deed met kwade geesten en demonen die soms in mensen huizen. “Eruit jullie!” Waar de Zoon van God optreedt is geen plaats meer voor jullie kwaadsprekerij. Zij er uit en Hij er in. Hier wordt een drempel overschreden. De ziekte en het kwaad moet wijken als Jezus binnenkomt.
Hij nam de hand van het kind en zei tegen haar: “Talitha koem!” D.w.z. “Meisje, sta op!” En meteen kwam zij overeind, het meisje, en ze liep al weer rond; ja, een meisje van twaalf jaar. En je begrijpt, hoe sprakeloos en blij die vader en moeder waren, en al die mensen die ze het gauw gingen vertellen.
In de doodskamer staat Jezus en Hij strekt Zijn hand uit naar het dode kind. Hij pakt haar hand vast. Doden mocht je eigenlijk niet aanraken volgens het joodse geloof. Maar Jezus is de Heer over de dood en dat laat Hij hier duidelijk zien. Hij raakt een dode aan. Zo is het ook gegaan met die jongen uit Nain, de enige zoon van een weduwe, toen Jezus de baar waarop de dode jongen lag, liet stil staan en de jongen aanraakte. Dat je elkaar aanraakt is heel belangrijk, Gemeente. Dat geeft lijfelijk contact. Daardoor stroomt er iets van jou in die ander over. Iets van jouw lichaamswarmte, je voelt het hart van die ander kloppen. Letterlijk, maar ook figuurlijk: je deelt elkaars zorg en liefde en kracht. We zouden dat meer moeten doen: elkaar aanraken om te laten zien dat je er voor elkaar bent. Zeker moeten we dat doen bij zieken en hulpbehoevenden, die misschien zelf niet meer de handen kunnen uitsteken om u aan te raken.
“Kom kindje, sta op”. Een dubbele opstanding eigenlijk. Zij stond op uit haar bed en zij stond op uit de dood. Ze is 12, toevallig of misschien ook niet staat daar het getel, dat we zo vaak in de Bijbel tegen komen. TWAALF. Hier betekent het dat zij al groot is en natuurlijk kan lopen. Waardoor zij in werkelijkheid kan laten zien dat zij weer tot leven gekomen is. Maar TWAALF zou ook iets anders kunnen betekenen. Het is het getal van de goddelijke volheid. Het betekent dan dat iets af is, voltooid. Het meisje heeft dan het eerste deel van haar leven volbracht, het is klaar. De twaalf jaren zitten er op en zij begint aan de tweede 12 jaar. Het is dus een soort overgang van oud naar nieuw. Met twaalf jaar ben je kind af en groot gegroeid. Je begint dan aan de overgang naar de volwassenheid, wat we ook wel puberteit noemen. Je kunt al lopen, dat wil dan ook zoiets zeggen als dat je al een beetje op eigen benen kunt staan. Je hebt je ouders niet bij alles meer nodig. Ouders willen dat wel eens niet begrijpen en dan krijg je ruzie. Je mag ook nooit iets zelf doen of zelf weten. Jullie kennen dat wel. Met 12 jaar sluit je een deel van je leven af en begin je aan het volgende deel. Je verlaat de lagere school en de kinderkerk en je gaat naar het vervolgonderwijs, ook in de kerk, dat noemen we dan catechisatie. Je voelt je al heel wat. Je bent misschien al eens verliefd, en je wilt in alles meespreken thuis. Je hebt geheimen met je vriendjes en je denkt na over de toekomst. Het nieuwe leven lacht je toe!
Met het dochtertje van Jaïrus is dat ook zo gegaan. Maar dan letterlijk: zij was dood geweest en kwam tot leven. Zij was twaalf. Dat geeft aan het ”12 jaar zijn” een diepere zin. Het wordt het getal van Gods belofte: dat je altijd opnieuw mag beginnen, het oude heeft afgedaan, het nieuwe is gekomen. En Jezus raakt je aan, Hij duwt je het nieuwe leven in. De mensen raken opgetogen. Zoiets hadden ze nog nooit meegemaakt. Ze zouden het meisje daardoor bijna vergeten, maar zo niet Jezus. Hij blijft bij haar en maakt Zijn werk helemaal af en zegt doodgewoon: “Geef haar iets te eten”. Want als je een nieuw leven begint, moet je ook kracht krijgen, voedsel voor onderweg. Je zult het nodig hebben. Ook jullie zullen dat nodig hebben. Want een nieuw leven na je twaalfde kost veel inspanning. Je hebt zoveel te leren, zoveel nieuwe dingen ook, je zult ook vaak teleurgesteld worden, als ’t op school niet meezit of als je vrienden je in de steek laten, het leven kan soms heel erg hard zijn, misschien zul je iemand verliezen van wie je veel hield. Daar heb je voedsel voor nodig, letterlijk en figuurlijk. Vooral ook steun van je ouders, van God. Ben je al twaalf? Dan krijg je te eten, om ook dertien te worden en veertien, zo oud als God wil. Hij Zelf zal daarvoor zorgen.
Amen.