Psalm 30 is een lied van dankbaarheid, na het ontvangen van hulp en troost van Boven. Een danklied van iemand, die na een zware ziekte hersteld is, die op ’t kantje van de dood gelegen heeft. Zo’n Psalm is wel heel actueel. Immers ook vandaag worden velen door ziekte en dood getroffen.
De Psalm is echt een lied uit het oude oosten. We vinden daar gedachten, die we wel vaker in het Oude Testament tegenkomen. Zoals dit: dat ziekte en handicap gezien moeten worden in het licht van Gods toorn. Dat God ook uit liefde Zijn volk langs een diepe weg kan leiden, daar had de dichter nog geen oog voor. Ziekte als bestraffing van God wordt zo voor de vijanden een reden tot triomf! Zeker, als deze met de dood eindigt. Van meeleven en meelijden horen we hier niets. Alleen van leedvermaak is er sprake. Gelukkig denken we daar vandaag wat anders over!
De dichter bidt wel tot God, toen hij in nood was. Dat is heel mooi. Maar wat hij tegen God zei, dat zouden wij nooit doen, denk ik. Hij herinnerde er God aan, dat God er niets aan zou hebben, wanneer de dichter dood ging. Doden immers kunnen God niet meer loven en prijzen! Het zou voor God verlies betekenen, wanneer er weer één minder op aarde zou zijn, die Gods lof kon verkondigen.
In de Psalm horen we niets over een leven na de dood. Voor de dichter is de dood een laatste verschrikking: het totale niets, het eeuwige zwijgen. Dat er iets na de dood komt, iets moois, iets van God, daar had de dichter nog nooit van gehoord. Dat de doden tot leven komen om mooier dan ooit God de lof toe te zingen, dat was hem nog verborgen.
Zo zijn er heel wat dingen, die wij in de Psalm missen. Toch heeft het lied ons heel veel te zeggen. En dat komt, omdat het zo echt doorleefd is, zo echt menselijk. Hoe duidelijk herinnert zich hier een mens die lange bange nacht, toen zijn ziekte het hoogtepunt bereikt had. Hij gaf niets meer om zijn leven. En zijn familie was gekomen om afscheid van hem te nemen. De nacht van de crisis… en toen de nieuwe dag, waarop duidelijk werd dat de crisis voorbij was en de zieke gered. Wat was hij toen blij! Hij kon niet anders dan God daarvoor danken, want God had daarvoor gezorgd. Zijn gebed was verhoord.
In de avond komt de nacht met geween,
Tegen de ochtend is er gejuich!
U veranderde mijn rouwklacht voor mij in een reidans,
Scheurde mijn treurkleed open,
Met vreugde hebt gij mij omgord! (Naardense Bijbel)
Maar dan voelt de mens zich ook verplicht om God daarvoor te loven en te danken in een lied. Want echt Israëliet als de dichter is beseft hij ten volle, dat het God in die redding niet zo zeer gaat om de mens in nood, maar veeleer om Zich Zelf. Zijn naam moet daardoor groot gemaakt worden! Hij moet er door verheerlijkt worden!
Zodat voor u zal musiceren: glorie,
En niet zwijgen:
Ene mijn God,
Ik zal u eeuwig danken!
Misschien heeft u ook wel eens zoiets meegemaakt, dat je op ’t nippertje van de dood gered bent als door een wonder. Mag ik u vragen, wat u toen gedaan hebt? Toen u in die nood verkeerde en daarna, toen de nood over was? Hebt u toen ook gebeden om uitkomst? En daarna: gedankt? Gedankt met een lied en met uw leven, dat u als ’t ware had teruggekregen? Voor mensen, die bijvoorbeeld een hartinfarct hebben gekregen, ziet het leven daarna er heel anders uit. Je bent dankbaarder, maakt je niet meer zo druk om vele dingen. Je gaat meer relativeren: zo veel zaken zijn o zo betrekkelijk, als je eens de dood in ogen hebt gezien.
Maar zeg eens eerlijk: was het zo ook bij u, die dankbaarheid en het zingen van een danklied? Of is dat ver een beetje bij in geschoten? Gebeden zult u wel hebben. Het spreekwoord zegt niet voor niets: “Nood leert bidden”. Maar wat daarna had moeten komen… Ach, een mens heeft goede voornemens, maar er komt zo weinig van terecht, de nood is weer gauw vergeten niet waar? Zo gauw je ’t zelf allemaal weer kunt, heb je God niet meer nodig! Dat is heel erg. Dat moet God wel pijn doen.
Kijk, zó was onze dichter niet! En wij kunnen ’t van hem leren, hoe het moet, hoe het anders kan.
Want een oogwenk gaat er in zijn toorn,
Maar een leven in zijn welbehagen.
Ik denk, dat de dichter hiermee wil zeggen, dat de mens, op wie Gods toorn rust, slechts een ogenblik heeft, ’t is gauw met hem afgelopen! Maar wie leeft uit Gods welbehagen, die heeft het échte leven te pakken! Het is duidelijk, dat wij ogenblik en leven niet moeten meten met onze tijdsmeter, want dan komen we er nooit klaar mee. We moeten ze meten naar Gods maatstaven. Bij Hem geldt als kort, wat wij een lange tijd achten, en omgekeerd kan een ogenblik in Zijn gemeenschap een eeuwigheid van zaligheid zijn. Het zijn dus geen chronologische, maar kwalitatieve begrippen.
Kijken we nog eens naar de hele Psalm, dan wordt ons wel zoveel duidelijk, dat hier een man aan het woord is, die zijn lesje geleerd heeft. De zware ziekte, waaruit hij gered is, heeft hem dit geleerd: dat ons leven toebehoort aan God, of -zoals de Naardense Bijbel vertaalt- de Ene.
En dat dit te weten je verdere leven in een geheel ander perspectief zet! Als we dat eens van elke ziekte en bij elke zieke konden zeggen, wat zou dat heerlijk zijn. Elke ziekte mag als een roepstem van God ervaren worden, om je te bezinnen op een ander leven, meer aan God gewijd: een leven in Zijn welbehagen! Maar wordt die roepstem ook gehoord en verstaan? En worden mensen daardoor veranderd?
De dichter heeft die roepstem wel verstaan. En dat was nodig ook, want het zou hem vergaan zijn als de meeste mensen. Toen alles hem voor de wind ging, dacht hij niet aan God. Hoort u zelf maar:
Ik heb zelfverzekerd gezegd:
Ik wankel in eeuwigheid niet!
Hij dacht dat het geluk niet op kon en dat hij alles zelf goed in handen had, zelfverzekerd, en hij vergat wat hij later wel leerde inzien:
Ene,
In uw welbehagen
Gaf u mijn berg een sterke bijstand,
U verborg uw aanschijn
En ik was verbijsterd!
Dat is zo echt menselijk: in voorspoed denkt de mens God niet nodig te hebben. Je zit als ’t ware op een berg en voelt je onoverwinnelijk. Mij kan niets gebeuren! Maar o wee, als de nood aan de deur klopt, er komt ziekte of handicap of zelfs dood, waar blijft die mens dan?
God keert Zich van je af, zo voelt het, en je bent verbijsterd!
Als je dan nog bidden kunt, ben je goed af. Nood leert bidden, ik zei het al. Maar het omgekeerde is ook waar: bidden leert ook onze eigenlijke nood. Toen de dichter tot de Ene bad, besefte hij opeens ook hoezeer hij Hem vergeten had. Hij had gelukkig thuis nog bidden geleerd. Voor veel mensen vandaag is dat niet meer het geval. Waar moeten zij hun troost zoeken, als er tegenslag en verdriet komt? Tot wie kunnen zij zich nog om redding wenden? Tot doctoren? Professionele hulpverleners? Instanties? Mantelzorgers? Best goede en bekwame mensen, maar het zijn ménsen, het is mensenwerk. Zouden we niet een Hogere Instantie nodig hebben?
Ook zijn er nog mensen, die het bidden wel in hun jeugd geleerd hebben, maar in de loop van het leven weer afgeleerd. Mensen die door de tegenslagen van het leven te verbitterd zijn geworden om nog te kúnnen bidden. Wat jammer toch! Want in de nood is er toch maar Een, die redden kan: de Ene! En wie dat ervaren heeft, die wordt een ander mens, dat kan niet anders. Soms is er een ziekte nodig om ons te doen veranderen, om ons aan God te herinneren. Achteraf bleek de dichter, dat zijn ziekte toch eigenlijk geen blijk was van Gods toorn, zoals hij zelf eerst dacht, maar juist een uiting van Gods zoekende liefde. Zou dat met ons ook niet zo kunnen zijn? “Degene, die God liefhebben, werken alle dingen mee ten goede” (Romeinen 8, 28).En ook degenen, die God niet liefhebben, moeten weten dat hun tegenspoed in het leven kan meewerken ten goede. Als hun ogen maar open gaan voor God en Diens leiding in hun leven.
Kijk, niet voor eeuwig verstoot hij,
mijn Heer;
Kijk, als hij iemand bedroefd heeft
zal hij zich weer ontfermen,
zo groot is zijn vriendschap;
Kijk, niet van harte verdrukt hij
en bedroeft hij de zonen van een man.
(Klaagliederen van Jeremia 3, 31-33 in de vertaling van de Naardense Bijbel)
Laten we dat in ons eigen leven ook gaan toepassen!
We moeten ons afkeren van eigen kracht en toewenden naar Gods kracht.
Ene mijn God
Ik zal u eeuwig danken!
Amen.
Goedemorgen Ds. Kroes, op ’t moment dat ik dit tik, bent u waarschijnlijk nog onderweg van Brouwershaven naar Barendrecht, maar ik zit al met koffie achter de PC om uw website te bekijken.(Ik was uw ouderling van dienst vanmorgen)
Ik vind uw website erg mooi en vind het prettig de preek/overdenking nog eens door te lezen. Zeker die van vanmorgen want die sprak mij in het bijzonder aan. Persoonlijk heb ik wel wat tegenslagen moeten verwerken maar heb deze nooit als een uiting van God gezien; eerder stelde ik mezelf de vraag: waarom? Hopelijk krijg ik het goede antwoord wanneer ik uw preek nog eens doorlees. Bedankt hiervoor. Een fijne zondag verder. Groetjes: Gonda van der Wilt.