Psalm 65
“De lofzang klimt uit Sions zalen, tot U met stil ontzag”
Zo luidt het bekende begin van Psalm 65 in de oude berijming.
De Psalmdichter dankt. Waarvoor? Voor heel veel! Vooral, dat er nu regen gekomen was, na een lange periode van droogte. Droogte betekende hongersnood. En elke rechtgeaarde Israëliet wist, dat Gods hand daarin voelbaar was, want God zegent niet alleen, maar moet ook soms straffen. Daarom belijdt de dichter: “een stroom van ongerechtigheden had d’overhand op mij”. Maar nu had God Zijn hand opgeheven en de droogte weggenomen. Een milde regen was neergedaald, en er staat er een goede oogst op het veld. Daarvoor wil de dichter God danken. Hij trekt op naar Jeruzalem, naar de tempel. Hij zal daar de geloften, aan God gedaan (om Hem te dienen, als de nood voorbij was!), inlossen.
“De lofzang klimt uit Sions zalen, tot U met stil ontzag.
Daar zal men U, o God betalen, geloften dag aan dag!”
Zo zingend komen de pelgrims Jeruzalem binnen. Overal staan er al mensen, die zingen:
“Welzalig hij, die Gij verkiest en doet naderen om te wonen in Uw voorhoven!”
Hierna zingen alle mensen samen een loflied ter ere van God. Zij beginnen met “stilheid”. “U komt stilheid toe, een lofzang, o God in Sion” (vers 2). Je kunt nog zulke mooie woorden hebben, maar stilheid moet er ook bij. Stille persoonlijke overgave aan de Heer. Als dat ontbreekt, is elke lied, hoe mooi ook, dood.
“Hoorder van het gebed, tot U komt al wat leeft” (vers 3). Wat een geweldige naam: Hoorder van het gebed! Het is een naam met een belofte voor al die mensen die op Hem vertrouwen en tot Hem bidden. God is een hoorder van het gebed voor iedereen, die tot Hem roept, voor “al wat leeft”. “Bidt en gij zult ontvangen, zoekt en gij zult vinden, klopt en u zal open gedaan worden.” Nog mogen wij leven onder deze hoopvolle belofte!
“Ongerechtigheden hadden d’ overhand over mij” (vs.4). Letterlijk staat er: zaken van zonden waren sterker dan ik – zij waren mij boven het hoofd gegroeid! De zonde is zo sterk, wij weten het. We kunnen er niet tegen op. Niet zo verwonderlijk dus, dat de dichter, die God eerst aanroept als “Hoorder der gebeden”, nu denkt aan zijn eigen positie als zondig mens. Tegenover God zijn wij zulke kleine nietige mensjes! De dichter gaat zijn eigen zonden niet uit de weg, hij verontschuldigt zich ook niet. Hij staat eerlijk tegenover God en belijd Hem zijn zonden. Maar dan spreekt hij ook al snel over vergeving:
“Onze overtredingen, Gij verzoent ze”. Wat heeft die man een geloof in zijn God! Hij twijfelt er niet aan, of God vergeeft. Dat is vanzelfsprekend! Een andere God kent hij niet. Aan de ene kant zijn verschrikkelijke zonde, aan de andere kant Gods royale vergeving. Wat een wonder, dat die twee dingen samen kunnen gaan! Zonde-besef en genade-besef, wat hebben we dat beide nodig!
Dan volgt vanaf vers 6 een lofzang van de hele Gemeente. Zij zingen van de geduchte daden van God en van Zijn heil. “Met geduchte daden antwoordt Gij ons in gerechtigheid, o God van ons heil”. Misschien mist u hierin het woordje “liefde”. De Israëliet kende dat wel, maar niet zoals wij. Bij ons wordt liefde gauw sentimenteel. De Israëliet geloofde in een heilige liefdevolle God, die de mens soms doet boeten en tegelijkertijd ook zijn schuld vergeeft. Dat is wel wat anders dan ons spreken over God in de zin van “God is liefde”. Nee, de Bijbel spreekt over God, Die ons liefheeft, opdat wij Hem zouden vrezen.
“Gij, Die de bergen vastzet door Uw kracht, met sterkte omgord; Die het bruisen der zeeën doet bedaren…” We denken aan Jezus, Die de storm op het meer stilt.
“Daarom vrezen zij, die de einden der aarde bewonen.” Daarmee worden alle mensen op aarde bedoeld. Zij vrezen voor de tekenen van God, zoals storm en onweer, droogte, kometen, aardbevingen.
“Waar de morgen gloort en de avond daalt -dat wil zeggen: in oost en in west – overal brengt Gij gejuich.”
Tenslotte volgt er een gedeelte, dat handelt over Gods zegeningen in de natuur, over de regen en de plantengroei. Pas nu komt hij daartoe, terwijl dat toch de aanleiding was van deze psalm. Maar eerst moest hij schuld belijden en God loven als “Hoorder der gebeden”.
“Gij bezoekt het land en verleent het overvloed, Gij maakt het zeer rijk. De beek Gods (het regenwater!) is vol water. Gij bereidt hun koren. Ja, zo bereidt Gij alles” (vs.10). God is een God van overvloed. Hij staakt nooit. Beseffen wij dat eigenlijk wel? Wie, die hier in welvaart leven? Begrijpen we eigenlijk nog wel, dat we alles uit de hand van God ontvangen?
“Gij kroont het jaar van Uw goedheid” (vs.12). Dat is de tijd waarin wij leven: het jaar van Gods goedheid!
“De dreven der steppe druipen, de heuvelen omgorden zich met gejuich; de landouwen zijn bekleed met kudden, de dalen tooien zich met koren: zij jubelen elkaar toe, ook zingen zij” (vs. 13 en 14). Hoort u het? Wat een blijdschap klinkt er op uit deze woorden! Echte blijdschap is een groot goed. Het is nog maar zeldzaam in onze tijd. Blijdschap gaat gepaard met tevredenheid en stil geluk. Dan worden de kleine dingen groot, je ziet alles met de ogen van de zorgende God. Echte vreugde is er ook alleen in gemeenschap met Hem. Hij is de Vader, Die voor ons zorgt. Echte blijdschap ontvang je van Hem, als je op Hem vertrouwt. Hoeveel mensen lopen vandaag niet chagrijnig rond, ook Christenen, die beter zouden moeten weten. Soms lijkt het wel alsof in de Bijbel staat: het Koninkrijk van God is somberheid en droefgeestigheid. Helemaal fout! De blijdschap moet van ons afstralen!
“De lofzang klimt uit Sions zalen…” Maar die lofzang was er niet zo maar. Dit “Hosanna” is heen gegaan door een chaos van bittere levenservaringen. De Psalmdichter heeft een strijd achter zich, strijd om zijn bestaan tegen de grote droogte. Soms kan het in ons leven ook heel “droog” zijn. In die strijd had de dichter God gevonden als zijn grote Hulp. En wie God vindt, dat wil eigenlijk zeggen: wie door God gevonden is, wie zich door God heeft laten vinden… wie eens ervaren heeft dat Hij een “Hoorder der gebeden” is, die kan toch niet anders dan een blij mens zijn?!
Laten we daarom besluiten met het Psalmvers nog eens te horen, maar dan in de nieuwe Psalmberijming:
De stilte zingt U toe o Here,
In Uw verheven oord.
Daar zal men tot Uw lof inkeren,
Gij, Die het bidden hoort.
Daar zal men, Heer, tot U zich wenden,
Tot U komt al wat leeft,
Tot U, o Redder uit ellende,
Die alle schuld vergeeft.
Bedankt voor de uitleg
preek gebruiken voor weeksluiting verzorgingstehuis in lisse