Hebreeën 4, 11
“Laten wij er dus ernst mee maken tot die rust in te gaan.”
Het is een goede zaak om in deze woelige tijden eens wat aandacht te schenken aan de rust, die God ons heeft toegezegd. In ons Schriftgedeelte wordt daar op indringende wijze over gesproken. De tekst wekt ons op om tot die rust in te gaan, opdat niemand ten val kome door het voorbeeld van ongehoorzaamheid te volgen. Dat slaat op het woestijnvolk Israël. Om dit te laten zien haalt de schrijver Psalm 95 aan. Heel zijn betoog is als ’t ware een preek over die Psalm met als enige bedoeling de Gemeente op te wekken het zó niet te doen! Niet zo ongehoorzaam te zijn als Israël, maar in alle gehoorzaamheid God te dienen en zo tot de heerlijke rust van God in te gaan.
Aan wie de brief gericht is weten we niet precies. Waarschijnlijk tot een Gemeente in Klein-Azië, waar veel Christenen van Joodse afkomst woonden. Vandaar de naam “Hebreeën”. Ze moeten wel goed thuis geweest zijn in de oude Joodse geschriften, want de brief is doorspekt met aanhalingen uit het Oude Testament. Zo gaat het in ons gedeelte helemaal over Psalm 95.
Wie de brief geschreven heeft, dat is ook niet bekend. Men heeft wel gedacht aan de apostel Paulus. Maar de stijl van de brief is zo heel anders dan die van Paulus’ brieven. Vandaar dat het ’t meest waarschijnlijk is te denken aan een Christen van de tweede generatie. Iemand van Joodse afkomst, goed onderwezen in de Schriften, en ook in het bezit van een degelijke Grieks-filosofische vorming, die bij de opvattingen van Paulus aansluit.
Wat wil deze man ons nu vertellen? Laten we eens gaan kijken naar onze tekst:
“Daarom, zoals de Heilige Geest zegt: Heden, als gij zijn stem hoort, verhardt dan uw harten niet zoals bij de verbittering op de dag van de beproeving in de woestijn, waar uw vaderen Mij uitdaagden door Mij op de proef te stellen… en toch zagen zij Zijn werken veertig jaren lang.”
De schrijver haalt hier Ps. 95 vs.7-11 aan, luister maar:
“Och, of gij heden naar Zijn stem hoordet!
Verhardt uw hart niet, gelijk bij Meriba,
gelijk ten dage van Massa, in de woestijn,
toen uw vaderen Mij verzochten ,
Mij op de proef stelden, ofschoon zij Mijn werk hadden gezien…
Daarom heb Ik gezworen in Mijn toorn:
Tot Mijn rustplaats zullen zij niet komen!”
Ja, de schrijver kent zijn Bijbel wel! Hij geeft de Psalm precies weer, en geeft er dan een verklaring van met het oog op de situatie van de Gemeente. Hij spreekt de Gemeente aan met “broeders”, precies zoals Paulus dat doet. Broeders, ik vermaan u! Eerst komt de liefde tot elkaar als broeders en zusters, en dan worden wij vermaand, vanuit die liefde. Daar zit iets warms in, iets wat ons ontroert: broeders, luistert, ons hart kan zo vol zijn van ongeloof, precies als bij onze voorvaderen in de woestijn, laten wij daar toch voor oppassen! De schrijver kent zijn Gemeente, hij weet wat haar zwakte is. En daarom vermaant hij zo hartstochtelijk. Als zielzorger weet hij, dat we op elkaar moeten letten en op elkaar moeten passen. Juist in alle aanvechtingen, die de gelovige moet doorstaan, is de gemeenschap onder elkaar van zo groot belang. In de wederkerige zorg aan elkaar, het troostende woord, de helpende hand, komt de stem van God tot leven. Alle dagen moeten voor ons zijn “het heden, zo gij Zijn stem hoordet.” Zo bedoelt de schrijver het. Laten we er toch voor zorgen, dat er onder u niemand zo’n trouweloze en slechte gezindheid heeft, die leidt tot afval van de levende God! Spreekt elkaar moed in, elke dag zo lang het “heden” duurt. Want wij zijn Christus’ deelgenoten geworden. Weest gewaarschuwd door het volk Israël, dat God bevrijdde uit Egypte en dat toch ongehoorzaam werd. Laten wij, die God ook bevrijd heeft op zo wonderbaarlijke wijze door Jezus Christus, laten wij gehoorzaam zijn en gelovig! Want dat is toch het grote gevaar: de zonde door ongehoorzaamheid en ongeloof.
De in de Psalm vermelde gebeurtenissen uit Mozes’ tijd bevatten dus een ernstige vermaning voor het heden. Toen ging het over het binnengaan in de rust van het beloofde land. Nu gaat het om Gods heerlijke rust bij het binnengaan in de hemel. Nu gaat het om de voltooiing van Gods heilsplan met ons mensen: de heerlijkheid van het eeuwige leven. In de oude Joodse literatuur worden rust, sabbat en eindvoltooiing ook samen genoemd. Een goed voorbeeld hiervan is Psalm 23, waar de gelovige ingaat tot de wateren der rust. God heeft beloofd, dat dit iedereen, die gelooft, zal overkomen. Aan die belofte houdt Israël vast. Die belofte geldt nog steeds, voor de Hebreeën en ook voor ons. Maar dat doel wordt alleen bereikt door de gelovigen, de rechtvaardigen die op God vertrouwen. Daarom heeft God de Israëlieten verworpen, omdat zij volhardden in hun ongeloof, zoals Psalm 95 zegt: “Daarom werd Ik toornig op dat geslacht en Ik zei: altijd dwaalt hun hart, Mijn wegen hebben zij niet willen kennen. En Ik heb gezworen in Mijn gramschap: nooit zullen zij ingaan in Mijn rust.” Maar voor ons geldt die belofte van God nog. Daarom, zo zegt de briefschrijver, moeten wij er voor zorgen dat niemand van u zou menen dat het te laat is. Want ook wij hebben het goede nieuws gehoord net als zij. Maar het heeft hun niet gebaat vanwege hun ongeloof. Wij, die geloofd hebben, gaan die rust binnen, voor ons wordt de belofte van God vervuld. Daarom: laat niemand ten val komen door het slechte voorbeeld van Israëls ongeloof te volgen!
Hieraan hoeven wij verder niets toe te voegen. Het is een heldere preek voor die eerste Joods-christelijke Gemeenten, zij is het nog steeds ook voor ons!
Want zijn wij anders dan die Jodenchristenen van toen? Zijn wij ook niet altijd bezig met ons zelf? Met rusteloos werken en zwoegen? Ook op de sabbat, onze zondag, kennen de mensen geen rust. Mensen die in de weer zijn, altijd. Wat wordt er niet gekissebist over de koopzondagen? En toch, mogen wij juist op zondag als de Dag des Heren al niet vooruit grijpen op die toekomstige sabbat en de sabbatsrust genieten? De toekomstige rust in de heerlijkheid van God wordt in de brief immers niet voor niets aangeduid met “Sabbatsrust”.
Eeuwenlang heeft de zondag dit kenmerk gehad. De gelovige Joden beleven de sabbat nog zo: als de voorsmaak van de eeuwige Sabbatsrust. Vandaar dat aan de sabbatsmaaltijd gasten worden uitgenodigd en er ook altijd een stoel klaar staat voor Elia, die zoals beloofd op het eind der tijden zal terugkomen, net als onze Heer. Er ligt altijd iets feestelijks over de viering van de sabbat. Hoe is dat bij ons? Een oud Joods gezegde luidt: “De sabbatsdag is de dag van de ware rust, er wordt niet gegeten of gedronken, niet gekocht of verkocht, maar de rechtvaardigen zullen aanzitten met kronen op hun hoofden en zich laven aan de glans van de eeuwige rust.”
Maar of deze eeuwige rust ook bereikt wordt, hangt af van de inspanning, die men zich daarbij getroost. Het gaat er om te voorkomen dat men in dezelfde zonde valt als de Israëlieten het ongehoorzame woestijnvolk. Het op weg gaan naar de eeuwige rust betekent een leven van gehoorzaamheid en geloof, een leven naar de wil van God, een leven onder Gods Woord. “Heden, zo gij Zijn stem hoort”. Het is nog steeds “heden”. We mogen nog steeds leven onder Gods genade, de belofte, vervuld in Jezus Christus. Ook het volk, waaruit Jezus geboren werd en dat God wegens zijn ongehoorzaamheid gezworen had nooit in Zijn rust te zullen laten ingaan, ook dat volk heeft in Christus nieuwe perspectieven gekregen. We zijn met elkaar een Gemeente-onderweg, met alle gevaren van dien: twijfel, menselijke onrust, zonde en hoogmoed, egoïsme en vermaterialisering van alle hogere waarden in het leven. In veel van ons leven in deze tijd zien wij de situatie van de Hebreeën terug. Toch mogen we nog steeds verder trekken, op weg naar de eeuwige rust! Dat is de vrede van God, die alle verstand te boven gaat. Als we maar luisteren naar Gods stem! In dit licht krijgen onze zondag en zondagsviering nieuwe betekenis, maar ook ons bezig zijn, ons werken en zwoegen, omdat het definitieve einde daarvan ons in het vooruitzicht is gesteld: een heerlijk einde! We hebben nog steeds deze zekerheid, maar we zijn ook gewaarschuwd door Psalm 95 dat het anders kan. Laten we er dan ook ernst mee maken, steeds weer opnieuw, met ons geloof en met de werken, die daaruit voortvloeien: barmhartigheid, zelfverloochening, naastenliefde en nog zo veel meer.
Amen.