Viering Heilig Avondmaal. Jeremia 7, 1-15
Als je vandaag aan een Jood in Israël zou vragen: “ben je nou niet een beetje bang met al die dreigende uitlatingen van de Palestijnen? Vrees je niet, dat jullie kleine landje niet bestand zal zijn tegen het geweld van wapenen van de Arabische landen rondom, als het weer eens tot oorlog mocht komen? ” Dan zal onze Israëliet ongetwijfeld zeggen: “Ja, ik ben wel bang, maar ik ben er ook heilig van overtuigd dat ons land niet klein te krijgen zal zijn, want het is onze bestemming om hier te wonen. Israël is de “navel” van de wereld. De plaats die God heeft gekozen om daar te wonen en vandaar uit Zijn plan met de wereld te volbrengen.”
En een Palestijn kan je de vraag stellen: “ben je nou niet bang dat de dag nooit zal komen dat jullie niet langer verdreven worden van jullie eigen geboortegrond? Dat soldaten, prikkeldraad en wegversperringen nooit zullen weggaan? Dat de reis- en handelsbeperkingen betekenen dat er geen toekomst voor jullie volk mogelijk is, behalve in armoede en ongeletterdheid? Vrees je niet dat jullie vergeten en opgegeven zijn, zelfs door jullie Arabische broeders?” Dan zal onze Palestijn ongetwijfeld zeggen: “Ja, ik ben wel bang, maar ik ben er ook heilig van overtuigd dat dit land onze bestemming is. Dit is de plek waar onze vaderen en voorvaderen geboren zijn. Het is Jeruzalem waar Abraham zijn zoon Ismaïl offerde, onze stamvader. Er zal een dag komen dat we het juk afwerpen en terugkeren uit de vluchtelingenkampen in Jordanië, Syrië en Libanon. We weten en kunnen niet anders dan bidden en vechten voor wat ons toebehoort en afgenomen is.”
De politieke toestand in Israël was zesentwintighonderd jaar geleden niet veel anders dan die van nu. Er heerste chaos en oorlog alom. Van Israël viel nauwelijks meer te spreken, want alleen het piepkleine landje Juda (het tweestammen rijk) was nog over gebleven. Het is maar een kleine rest van wat eens onder beroemde koningen als David en Salomo tot stand was gebracht. Eens was het een omvangrijk koninkrijk geweest. Dit kleine landje lag nu op het eind van de zevende eeuw vóór Christus ingeklemd tussen de politieke grootmachten Egypte en Babylonië. Van beide kanten was de bedreiging groot. De enige zekerheid, die men nog had, was de tempel, het huis van God. Daar hield men dan ook maar aan vast. Men geloofde vast, dat God Zijn eigen huis niet in de steek zal laten en dus ook over de veiligheid van de stad Jeruzalem zou waken. Ook regeerde in die stad nog een verre nakomeling van koning David, koning Jojakim, dat gaf de burger ook een beetje moed! Had Jahwe met koning David niet een verbond gesloten en gezworen: “Uw huis en uw koningschap zullen voor immer bestendig zijn voor uw aangezicht, uw troon zal vaststaan voor eeuwig?”( 2 Sam.7, 16). Het geloof in de uitverkiezing van Jeruzalem als de stad van God en het koningshuis van David had oude en diepe wortels. Jahwe kon Jeruzalem nooit aan de ondergang prijs geven, want Gods heil en trouw duurt in eeuwigheid. De tempel stond er nog in de tijd van Jeremia, de priesters vervulden hun diensten. Het volk trok op naar Gods huis. Jahwe woont te midden van Zijn volk. Wat zou er dan nog mis kunnen gaan? Wie durft te beweren, dat het niet zo is? Het is de eenvoudige waarheid, die vaststaat als een huis. God en Zijn volk zijn diep met elkaar verbonden. Is het dan een wonder, wanneer het volk in vers 10 zegt: “Wij zijn geborgen?” Gods genade is de grond van hun vertrouwen en zekerheid, het lot van Jeruzalem ligt uiteindelijk niet in handen van mensen.
Dat alles is ook voor ons Christenen heel goed te begrijpen. Ook wij zijn al gauw geneigd hetzelfde te zeggen. De tijd van het onverwoestbare vertrouwen in de trits “God, Nederland en Oranje” ligt nog maar kort achter ons. Nog rijzen de torens omhoog in ons land, van de kleine kerkjes op de terpen in Friesland tot de middeleeuwse kathedralen in grote steden. De klokken luiden en de Gemeente komt samen. Kerkmensen belijden overal: “Des Heren tempel is hier!” Dat is toch ons vaste geloof, niet waar? God is genadig en zal Zijn uitverkoren geslacht, de Kerk op aarde, bewaren.
Maar wat doet de profeet nu? Trekt hij dat geloof in twijfel? Het zijn leugenwoorden, zegt hij, wanneer jullie zeggen: “Des Heren tempel, des Heren tempel, des Heren tempel is dit!” Hoe kan de profeet dat nou zeggen? Heeft de geschiedenis van God met Zijn volk dan geen betekenis meer voor hem? Gelooft hij dan niet in de vaste uitverkiezing van Jahwe? Natuurlijk wel. Ook hij weet van de nabijheid van God en Zijn genade. Maar tegelijkertijd weet hij ook nog iets anders, wat God hem heeft laten weten: dat God in vrijheid Zijn volk en Jeruzalem heeft uitverkoren. In vrijheid… Het was Zijn genade en daarover kunnen de mensen nooit beschikken. De beloften van God kunnen door de mensen nooit worden ingekapseld in het raam van een onveranderlijk dogma. Heel oneerbiedig gezegd: God laat Zich in Zijn genade niet tot een pop maken in de poppenkast: je trekt aan het touwtje en de pop gaat dansen. Het is een vergissing, wanneer jullie denken, dat God op grond van Zijn beloften gedwongen is Zijn volk onder alle omstandigheden de hand boven het hoofd te houden. Het is een vergissing, wanneer jullie denken dat met de tempel in jullie midden de veiligheid gegarandeerd is. Dat is een valse zekerheid! Je kunt maar niet denken: het komt allemaal wel goed, want God is met ons. En voor de rest gewoon je gang gaan: roven, stelen, moorden, echtbreken, feestvieren voor de Baäls. Maar zo is dat niet! Dat God bij Zijn volk zijn zal en het volk in het beloofde land kan blijven wonen, geldt alleen, wanneer het volk zich ook op God richt en een goed gehoorzaam Gode welgevallig leven leidt. Wanneer dit volk werkelijk voor het recht opkomt, de vreemdelingen, de wezen en de weduwen niet onderdrukt en vreemde goden geen kans geeft. Juist omdat God Zich in vrije genade aan het volk gebonden heeft, kan Hij ook in alle vrijheid Zich van het volk terugtrekken, wanneer het volk zich niet aan Hem laat binden.
Een erg actueel woord, ook voor vandaag, vindt u niet? Wij geloven, dat God de Gemeente heeft gesticht en haar beschermt; wij geloven ook dat God ons leven bestuurt en bewaart. Heel juist, maar het wordt leugen en bedrog, als we denken in dit geloof rustig en onbekommerd teven te kunnen, er op vertrouwend dat God ons vanuit Zijn genade niet kan laten vallen. “Des Heren tempel is hier”; later heet het: “Wij zijn Abrahams kinderen”, nog later: “Ik ben een kind van God, mij kan niets gebeuren”. Tegen deze zelfverzekerdheid komt Jeremia op. Zo spreekt de Here: “Ik waarschuw jullie! Als jullie geen rechtvaardig leven leidt door met God rekening te houden in je leven… God is geen slaaf van Zijn eigen genade. Hij laat Zich niet binden, maar Gods genade bindt ons wel! Kijk, daar komt het op aan: dat wij ons laten binden!” Het geeft geen pas God vast te prikken op Zijn beloften en zelf de afspraken van het Verbond te vergeten en Gods geboden in de wind te slaan. Hoe kun je van genade spreken, hoe kun je op Gods genade vertrouwen, wanneer je die genade niet in je eigen leven laat functioneren, heel gewoon in de praktijk van alle dag. We hebben te bedenken, zegt Jeremia, dat wanneer we Gods geboden met voeten treden en dan in de kerk komen om het Avondmaal te veren en zo, we van de kerk een rovershol maken, omdat we ons vergrijpen aan wat ons rechtens niet toekomt. Toch ligt hier een moeilijk probleem. Jeremia verkondigt de genade van God, dat Hij bij Zijn volk zal blijven en dat het volk daardoor in het beloofde land kan blijven wonen, wanneer het de geboden van God nakomt, rechtvaardig is tegenover de armen, vreemde goden afweert, kortom wanneer het voor Gods Aangezicht zuiver en oprecht wil leven. Men zou kunnen vragen: betekent dit dan toch dat het lot van de stad, de toekomst van Gods volk, in handen van mensen ligt, om dat hun deugdzaam leven voorwaarde is voor het blijven van God bij Zijn volk? Is de ontvangst van de goddelijke belofte dus een gevolg van menselijke gehoorzaamheid? En wat ons betreft: is dan de zegen van het Heilig Avondmaal daarvan afhankelijk of wij goed geleefd hebben? Nee toch, Gemeente, zo is het niet, laten we er voor oppassen moralistisch te zijn, zo in de trant van: het goede wordt beloond en het kwade gestraft. Nee, de volgorde in Gods Rijk is heel anders. Daar gaat het om oprechtheid, echte liefde, in dankbaarheid uit de genade leven. De belofte van God wordt niet pas door de ongehoorzaamheid van de mens op het spel gezet. Het leven naar Gods wil is niet zo zeer voorwaarde, eerder een gevolg van een waarachtig geloof. Alleen wie in het geloof gehoorzaam is en Gods gebeden houdt, heeft werkelijk Gods genade als GENADE verstaan.
Voor ons, zoveel jaar later, liggen de dingen precies eender. De toekomst van de Gemeente hangt niet af van onze Christelijke deugden en van een meer of minder geslaagde Christelijke politiek. Maar aan de andere kant maken wij wel door een onchristelijke handel en wandel Gods genade bespottelijk en belachelijk. Christus is niet alleen gekomen om ons de vergeving van zonden te schenken en ons aan de rechterhand van de Vader voor eeuwig in bescherming te nemen, maar ook om op ons hele leven beslag te leggen. Wie dan ook de geboden van God veracht en zijn eigen wil doei in zonde en afgoderij, die maakt van de Kerk een rovershol en van zijn geloof leugenwoorden.
Het Heilig Avondmaal plaatst ons voor de oproep om tot zelfkennis te komen, onder het waarschuwende woord van Jeremia. Hoe staat het er bij ons, bij mij, bij? Persoonlijk en als Gemeente? Leugenwoorden, of met vallen en opstaan een God welgevallige Christelijke levenswandel, waarin de één de ander dient, die ander hoger aanslaat dan zichzelf? Het Avondmaal is de concretisering van Gods belofte, dat Hij in Christus bij ons wil wonen. Ook dat wij in Christus Gods volk mogen zijn en eens in het beloofde land zullen wonen: de nieuwe hemel en de nieuwe aarde. Maar deze belofte mag nooit aanleiding zijn tot zelfverzekerdheid, vrome gelatenheid dat het wel goed zal komen. Nee, deze belofte stelt ons voor een keuze: vóór of tegen. Met je hele hart en met je hele verstand en met je hele hebben en houden God toebehoren, of alleen maar met de mond?
Laat het ons door God bij monde van zijn profeet Jeremia gezegd zijn!!
Amen.