“De Joden dan, die met haar in het huis waren en haar troostten, zagen Maria ijlings opstaan en naar buiten gaan en zij volgden haar, vermoedende dat zij naar het graf ging om daar te wenen.”
Vandaag is de laatste zondag van het kerkelijk jaar. Het is traditie dat dan de doden worden herdacht. Soms doet men dit ook op de laatste zondag van het jaar, op 31 december. In ieder geval staat de prediking vandaag sinds onheuglijke tijden in het teken van de “laatste dingen”: Gods Koninkrijk, het oordeel, de opstanding, de hemel. Ik heb hiervoor de geschiedenis van de opstanding van Lazarus genomen en als tekst eigenlijk dat wat aan de opstanding van Lazarus voorafgaat: het verdriet van Martha en Maria en ook van Jezus. Het staat er zo nadrukkelijk, midden in het verhaal, dat Maria naar buiten ging en dat de mensen dachten dat zij naar het graf ging om daar te huilen. Waarom doen mensen dat? Huilen bij het graf? Uit sentimentaliteit of zelfmedelijden? Nee, uit verdriet, uit eenzaamheid en zich verlaten voelen, er niet meer tegen op kunnen, tegen het leven met z’n grote zorgen. Huilen laat de echte mens zien in zijn angsten en verlorenheid. Huilen mag ook weer gelukkig. Je ziet het zelfs op de televisie. Grote en sterke mannen en vrouwen laten daar soms hun tranen de vrije loop. We moeten ons gevoel ook niet wegstoppen of kleineren alsof het maar zenuwachtig gedoe is. Nee, het is een aparte dimensie in de mens waarin de echte mens naar voren komt. Tranen zijn het beste dat de mens te bieden heeft.
Daarom is het ook zo goed dat we vandaag op Maria gewezen worden die wellicht naar het graf ging om daar te huilen. De mensen vonden dat heel vanzelfsprekend. Als er iemand gestorven is dan ga je huilen. En in de Arabische landen is dat helemaal zo: iedereen huilt mee en het geweeklaag is niet van de lucht. Huilen bij de dood. De eerste Christenen vonden dat dat eigenlijk niet kon, want de dode zou opstaan. “Wij gaan ten hemel in en erven koninkrijken…” Soms lieten ze in de vroege Gemeente op de grafzerk beitelen: “Spaar uw tranen”. Een gedachte die past bij het Evangelie van opstanding en blijdschap. Velen van ons geloven dat ook nog, gelukkig maar. En toch zijn we verdrietig als iemand die ons dierbaar is van ons wegvalt. Dat is zo heel menselijk. Trouwens, dieren hebben dat ook. Soms loopt een hond of poes dagen lang te zoeken naar een maatje of een kind dat hen is weggenomen. Ze eten en drinken niet, zo verdrietig zijn ze.
Zou Maria zo iets ook niet gevoeld hebben toen haar lieve broer Lazarus van haar werd weggenomen? Je wilt dan elk moment wel naar het graf om bij de geliefde te zijn. Onze zusters en broeders van de Rooms Katholieke Kerk doen dat ook, 1 keer per jaar, op Allerzielen, 2 november. Dan bidden ze voor de rust van de overledenen. Ze gaan naar het kerkhof en verzorgen de graven en pinken nu en dan een traantje weg. Misschien doen wij dat niet zo, als Protestanten. Wij hebben daar geen ritueel voor. Jammer eigenlijk. Want het is toch een rijke gedachte om 1 keer per jaar op één bepaalde dag de herinnering aan de ontslapenen wakker te roepen. Laten wij daarom vandaag op de laatste zondag van het kerkelijk jaar aan onze doden denken, eenvoudig, stil en eerbiedig. Met de bede in ons hart, dat we allemaal eens zullen worden opgewekt tot het eeuwige leven in Gods Koninkrijk.
Keren we terug tot Johannes 11, dat diepe ontroerende ingrijpen van Jezus in de dood. Maria was eerst thuis gebleven om de mensen te ontvangen die hun rouwbeklag kwamen doen. Want het leven gaat door. De mensen moeten ook koffie krijgen en een broodje. Toen had Martha haar ingefluisterd: “De Meester is daar en Hij roept u.” En zij ging direct naar Jezus toe. Maar de mensen die bij haar waren begrepen ’t niet: “Zij gaat natuurlijk naar het graf om te huilen.” Waarschijnlijk deed zij dat telkens weer. Ook heel logisch. Zoals wij van haar gehoord hebben in het Evangelie is zij een zachte liefhebbende vrouw die erg veel van haar broer hield en daarom naar de grafspelonk ging om er te huilen en te peinzen over alles wat haar overkomen was.
Ik wil u aansporen het voorbeeld van Maria te volgen. Het is goed om zo nu en dan aan onze doden te denken. Niemand kan zeggen: wat gaat mij dat aan! Want we zijn er allemaal bij betrokken. Elke dag worden we met de dood geconfronteerd. En hoe ouder je wordt, hoe erger dat wordt. Hoe vaak hoor je mensen niet verzuchten : ik loop van de ene begrafenis naar de andere, ’t wordt zo stil om me heen. We hebben allemaal onze doden. De weduwen denken aan hun mannen van wie zij zo veel steun en liefde ondervonden. Weduwnaars denken terug aan de tijd van vroeger toen zij er nog was, hun geliefde vrouw. Een moeder denkt aan haar kind dat spelend in de huiskamer ziek werd, zó ziek dat zij ’t moesten afgeven. En u, die hier voor me zit, denkt misschien aan uw vader of moeder of beide. Je kunt ze toch niet missen… al die mensen van wie je zo gehouden hebt. Zo dragen we allemaal onze doden mee in het diepste van ons hart.
Of zou dit vandaag niet meer zo zijn? Soms heb ik wel eens de indruk dat het minder is dan vroeger. Door het jachtige leven wordt men gauw ontrouw aan de dingen die tijd en aandacht kosten. In een van de mooiste werken van Charles Dickens vinden we een gesprek tussen de doodgraver en een kind dat bij het gedolven graf loopt te spelen. Het kind vraagt de oude man: “Waarom verwelken de bloemen toch zo gauw op een kerkhof?” Hij keek naar al die dode neerhangende bloemen overal om hem heen. De doodgraver antwoordde: “Dat komt omdat zij die er onder liggen zo gauw worden vergeten. Eerst komen de mensen nog wel en de bloemen worden begoten en verzorgd, maar dan wordt het zoetjesaan minder en tenslotte blijven ze helemaal weg.” Wat vindt u daarvan? Had de doodgraver het zo mis? Hoe vaak hebben ook wij het niet gezegd: “We moeten nodig eens naar het kerkhof.” Tenslotte zeg je ook dat niet meer, maar je blijft gewoon weg. Het is een teken van deze tijd dat we het leven najagen en alles wat daarbij hoort. Laten we eten en drinken en vrolijk zijn en morgen weer gezond op! Denken aan de dood staat daar haaks op. Als we ons zelf op dat punt eens zouden bevragen, we zouden schrikken. Wat zitten we toch vast aan het leven! En wat zijn we toch bang voor de dood! Vele kerkhoven liggen er verwaarloosd bij. Het is maar goed dat de meeste gemeenten daar een verordening voor hebben, waardoor je voor het grafonderhoud betalen moet en de graven door gemeentewerkers worden verzorgd.
Bij de Hindoes doen ze dat anders. Daar denken ze wel aan de doden. Die tellen nog gewoon mee in het leven. Ik heb gelezen dat ze op het graf een kooitje zetten met een zangvogeltje er in. Dan fluisteren ze dat vogeltje allerlei lieve woordjes in, boodschappen van de liefde. Ze openen de kooi en het vogeltje vliegt uit, naar de hemel, om die liefdeboodschappen over te brengen aan de geliefde doden. Zouden zo ook niet onze gedachten en gebeden zo nu en dan moeten opstijgen tot hen die ons wachten bij God in de hemel? In Oostenrijk doen ze dat met lantarentjes die op Allerzielen worden aangestoken als gedachtenis aan de overledenen. Indrukwekkend, hoe dan alle familieleden bij de graven verwijlen.
Hoe zou Maria teruggekeerd zijn van het graf? Zou ze daar troost gevonden hebben? Ik denk het niet. Het graf op zich biedt geen troost. Maar wel het denken aan de dode die daar ligt, aan alles wat je met elkaar hebt meegemaakt, al die mooie lieve herinneringen. En de ontmoeting met Jezus die het graf voor Lazarus opent als een voorbode van al die graven die eens ook geopend zullen worden. De doden worden opgewekt, zij zullen opstaan ten eeuwige leven. Dat geeft troost. De dood is niet het laatste dat we te verwachten hebben. De dood heeft niet het laatste woord… gelukkig maar. God blijft bij ons ook in de dood. Hij bewaart ons daarin. Hij houdt ons wel de rekening voor, dat noemen we het laatste oordeel. Alles wordt bij elkaar opgeteld, je goede dingen en verkeerde dingen. Alles hebben we te verantwoorden. Maar ons geloof in Christus telt ook mee, zo kan het saldo toch nog gunstig uitvallen. Een batig saldo noemen we dat. Daar vertrouwen we op. En dat geeft heel veel troost. We hoeven niet bang te zijn voor de dood. We moeten er wel bij stil staan, het in gedachtenis houden, er op berekend zijn, er niet voor weglopen.
Het is een ernstige dag, die dag vandaag, de laatste dag van het kerkelijk jaar. Ook een blijde dag, want we zien Maria huilen en Lazarus opstaan en Jezus die de tranen van Maria afdroogt.
Amen.
Wij hebben gisterenmorgen naar u geluisterd in Piershil. We doen dat altijd met veel plezier. Van de blijmoedigheid die u uitstraalt genieten we altijd enorm. Inhoudelijk sprak het thema ons aan. Ernst en blijdschap liggen dicht bij elkaar. Hartelijk dank hiervoor.
Jip en Elly van der Pols