Geef God wat van God is

Geef God wat van God is

Mattheüs 22, 21b

Het Joodse volk was in Jezus’ tijd onderworpen aan de Romeinen. Voor veel mensen was dat een doorn in het oog. Romeinse soldaten paradeerden door de heilige stad en verontreinigden de gewijde grond. De ouderen onder ons herkennen dat nog wel uit de oorlog. Heidense zeden en gebruiken vonden ingang. Heidens geld met de beeltenis van de keizer ging van hand tot hand. Maar eens zou daar een eind aan komen, geloofden de mensen en hun kerkelijke leiders, als de Messias kwam. Die zou de gehate vijand het land uitjagen! Bij de komst van de Messias dachten zij dus in de eerste plaats aan aardse dingen Aan het geestelijke (dat Gods Koninkrijk zou komen) kwamen zij helemaal niet toe. Hun toekomstvisioen was: een vrij volk onder een eigen Messiaskoning.

Af en toe probeerden ze ’t ook zelf, in een opstand van één van de ondergrondse bewegingen. Maar de Romeinse landvoogd was op zijn hoede. Een bekende groep vrijheidsstrijders was die van de Zeloten. Hun naam betekent “ijveraars”. Men denkt wel eens, dat Johannes de Doper ook daartoe behoord moet hebben en wie weet ook wel enkele discipelen zoals de broers Johannes en Jacobus, die er van droomden eens samen met Jezus op de tronen van Israël te zitten. En wat te denken van een man als Petrus, die een zwaard bij zich droeg, waarmee hij de Romeinse soldaat Malchus te lijf ging? Blijkbaar waren er enkele in de naaste omgeving van Jezus gewapend! De ondergrondse? Het zou best kunnen.

Van Jezus, die rabbi uit Nazareth, hadden ze hoge verwachtingen gehad. Toen Hij optrad en wondere dingen deed zoals genezingen en van vijf broden en twee vissen een massa mensen te eten geven, toen wilden ze Hem maar meteen koning maken. Want als Hij zoiets kon, dan kon Hij beslist nog veel meer! Hij was hun juiste man om het volk in de opstand te leiden tot de vrijheid. Maar al gauw werd duidelijk, dat Jezus daar niet veel voor voelde. Hij wilde Israël wel verlossen, maar niet op die manier. Zijn koningschap was niet van deze wereld. Ja, dat was best jammer. En zoals dat gaat onder mensen, van vrienden werden zij vijanden! De Schriftgeleerden en leiders van het volk keerden zich van Jezus af, sterker nog: zij keerden zich tegen hem. Op allerlei manieren hebben zij geprobeerd Hem te vangen in hun net. We horen in onze tekst, dat zij hiervoor zelfs steun zochten bij de Herodianen, hun vroegere tegenstanders. Herodianen werden genoemd naar Herodes, de stadhouder van de Romeinen. Zij heulden dus met de vijand zoals de NSB-ers bij ons in de oorlog. De mensen hadden een hekel aan hen. Maar de Farizeeën konden ze wel gebruiken in hun campagne tegen Jezus. Zo gek kan het gaan!

Farizeeën en Herodianen samen tegen Jezus! Zij smeedden een plan om Jezus te pakken te krijgen. Waartoe Jezus allemaal niet dienen kan? Zelfs om voormalige tegenstanders tot elkaar te brengen. Het zal later nog eens gebeuren tussen Pilatus en Herodes, die op gespannen voet met elkaar stonden. Maar toen Pilatus Jezus doorstuurde naar Herodes gebeurde er iets wonderlijks. We lezen in Lukas 23: “Herodes en Pilatus werden op diezelfde dag met elkaar bevriend.”

De Farizeeën en Herodianen komen met elkaar overeen Jezus een strikvraag voor te leggen, waarover zij zelf het oneens waren. Of het geoorloofd is aan de keizer belasting te betalen. De Farizeeën zouden vanzelfsprekend zeggen: Nee, natuurlijk niet! En de Herodianen zouden logisch antwoorden: ja, zeker wel! Jezus kon daarmee geen kant uit. Hoe Hij ook antwoordde, Hij zat altijd fout. Zei Hij “ja”, dan zouden de Farizeeën het volk ophitsen en zeggen: “Zien jullie nu wel, dat Hij onze Messias niet kan zijn?” En zei Hij “Nee”, dan zouden de Herodianen Hem aanklagen als oproerkraaier. Ja, dat was een heel gemene vraag. En nog mooi ingekleed ook: “Is het wel geoorloofd…” Alsof ze willen zeggen: we zouden wel willen, maar mag het ook? Het lijkt een heel vrome vraag, alsof ze in gewetensnood zijn. Mogen wij, Gods uitverkoren volk, wel zoiets doen? Een vraag, waarmee je bij de dominee komt. Een vraag van hoog ethisch gehalte! Zó kleden ze ‘m ook in: “Meester, wij weten dat Gij waarachtig zijt en de weg Gods in waarheid leert en dat Gij u aan niemand stoort, want Gij ziet de mensen niet naar de ogen…” Wolven in schaapskleren zijn het! Maar de Heiland doorziet hen. Inderdaad, Hij ziet niemand naar de ogen, maar Hij kijkt dwars door ze heen. Dat hadden ze niet vermoed! “Wat verzoekt gij Mij, huichelaars!” Nee, Jezus neemt geen blad voor de mond. Zij zullen het weten, dat Hij waarachtig is, zoals ze zelf met hun gevlij gezegd hadden.

En Hij vraagt hen: toont Mij het geldstuk voor de belasting. En uit hun zak halen zij zo’n Romeins geldstuk. Zij, de Joden, dragen Romeins geld bij zich! Zij beseffen niet, dat zij daarmee eigenlijk al het recht van de keizer erkend hebben. Zij zitten in hun eigen net gevangen door zich zo bloot te geven. Maar de Heer gaat nog verder: Wiens beeldenaar en opschrift is dit? “Van de keizer natuurlijk.” “Geeft dan de keizer wat van de keizer is!” Jullie hebben het zelf gezegd, nou doe dat dan ook. Daar hebben ze geen verweer tegen en teleurgesteld druipen zij af. Maar vóór zij gaan, voegt Jezus nog iets aan Zijn woorden toe. Is het geoorloofd, hebben zij gevraagd, om de keizer belasting te betalen? Ja, zegt Jezus, het is niet alleen geoorloofd, het is zelfs plicht. Maar behalve deze aardse plicht is er nog iets, denken jullie daar wel aan? “Geeft ook aan God wat van God is.”

Wat moet dat nou? Aan God geven wat van God is. Dat moet je nou net tegen Farizeeën zeggen, want die zijn daarmee hun hele leven al in de weer geweest! Die weten toch precies wat van God is? Tenminste, dat denken zij te weten. Zij kennen de geboden en verboden, alle wetten en plichten, en zij houden zich daar keurig aan. Zij schijnen er midden in te staan. Maar Jezus ziet dat anders: zij staan er in werkelijkheid volkomen buiten! Op andere plaatsen in het Evangelie heeft Jezus dat ook duidelijk gemaakt. “Tenzij uw gerechtigheid overvloediger is dan die van de Farizeeën en Schriftgeleerden zult gij het Koninkrijk der hemelen geenszins binnengaan” (Mattheüs 5, 20). Wat de Farizeeën deden leek wel heel mooi aan de buitenkant, maar God ziet het hart aan en Hij zag dat ze Hem niet echt dienden, maar meer zichzelf en eigen roem. Het is eigenlijk precies als bij ons. Je hoort wel eens zeggen: “Ach, ik heb de kerk niet nodig, ik geef iedereen het zijne. Dus zal het met mij wel goed komen.” Iedereen het zijne geven, is heel normaal, is niet meer dan burgerplicht. Het is net zo iets als wat Jezus zei: “Geeft de keizer wat van de keizer is.” Maar God ook het Zijne geven, dat is toch wel iets anders dan elkaar het zijne geven. Hoe bedoelt Jezus dat nou?

De Farizeeën deden dat toch ook? En zij deden er nog wel hun uiterste best voor. En door de eeuwen heen deden de kerkmensen dat ook. Hele boeken zijn vol geschreven over wat je doen en laten moet, alles ter wille van Gods eer. Ja toch? Het is nog maar kort geleden, dat we op zondag bijna niets mochten doen, zelfs geen boek lezen. Precies als bij de Farizeeën en Schriftgeleerden, allemaal heel vrome mensen. En toch stelt Jezus hen onder kritiek!

Wat bedoelt Jezus dan met “God geven wat van God is”?

Op het geldstuk staat de beeldenaar van de keizer, een teken dat het geld van de keizer is. Wij mensen zijn beelddragers van God, want we zijn geschapen naar Zijn beeld en gelijkenis, zo staat geschreven. Wij dragen dus in overdrachtelijke zin “Gods beeldenaar”. Dat wil zeggen, wij zijn Zijn eigendom, Hem behoren wij toe, niet waar? Zou dat het niet zijn, wat Jezus bedoeld heeft? Dat wij God toebehoren? En dat wij onszelf dus aan God moeten geven? En dat het er dus nooit om gaat wat wij zeggen of doen. Dat kan allemaal heel mooi zijn. Kijk maar naar de Farizeeën en Schriftgeleerden en het gerespecteerde kerkvolk. Maar het gaat in de eerste plaats om wat wij van binnen zijn, onze geest, onze ziel, ons hart.

“Dat ik Jezus toebehoor, dankbaar is mijn hart er voor”, zo zongen wij vroeger op Zondagsschool. Dat toebehoren, dat is het geheim van onze tekst. Geeft dan aan God wat van God is!

Als wij dat doen, als wij onszelf aan God geven, dan zijn wij waar Jezus ons hebben wil! Dan zie ik mijn hele leven in het licht van Gods liefde. Dan zie ik engelen op mijn pad en de hemel open gaan. Dan krijgt mijn leven een andere kleur. Dan til ik niet meer zo zwaar aan mij zelf en aan aardse zaken. Ik kan kleine dingen groot zien en vroeger zo grote dingen klein. Omdat alle dingen beschenen worden door Gods liefde, het licht der eeuwigheid. Dan is er vrede in mijn hart en dankbaarheid en intense vreugde, ook als het leven soms niet meezit.

Alleen dat éne telt, dat ik God geef wat Hem toebehoort: mijzelf. Al het andere wordt dan bijzaak. Want dan begrijp ik, dat al die dingen nog maar “dingen van de keizer” zijn, aardse zaken, dingen van tijdelijke aard en betrekkelijk belang.

Zeker ook wel dingen die gedaan moeten worden en waarover je je mag verheugen, want ook de keizer mag ontvangen wat des keizers is, maar toch geen dingen waaraan ik mij mag geven zoals ik mij geef aan God.

En dan zie ik dat geldstuk voor me, met die beeldenaar er op. Soms is het al half versleten en je ziet de kop bijna niet meer op de munt. Als verzamelaar van munten ken ik dat maar al te goed, dat munten slijten. Bij me zelf ervaar ik dat ook, helaas. De beeldenaar ervan is soms zo afgesleten in mijn leven. Nochtans mag ik ‘m dragen, zó groot is Gods liefde! Wij blijven Zijn eigendom. En dat maakt je ook ootmoedig en vergevingsgezind tegenover anderen, mensen met dezelfde beeldenaar, soms ook heel erg afgesleten, nauwelijks zichtbaar nog, maar toch… zij behoren God toe net als ik. Ook zij leven van Gods genade! Moet ik dan niet vergeven en liefhebben zoals God mij vergeeft en liefheeft? “Geeft God wat van God is!” Iedereen het zijne.

Nu weet ik, wat Jezus daarmee bedoeld heeft. Dat ik mij zelf met alles wat in en aan mij is zó stel in Gods hand, dat ik mij gedragen weet door Zijn Vaderarmen. In alle wisselvalligheden van mijn leven, in ups en downs, in voor- en tegenspoed. Want dat hebben wij, zwakke mensen, toch het meest nodig, zeker in deze vertechniseerde wereld, die mensen vaak zo eenzaam maakt.

Vertrouw u toe aan God, van Hem bent u. Hij zal het met u maken, goed maken.

Amen.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *