Vanmorgen willen wij het Evangelie horen uit één der profetische boeken: Hosea. Deze profeet opent de rij van de kleine profeten. Het zijn merendeels geschriften, die in het vergeetboek zijn geraakt. Dat is jammer, want deze boekjes willen juist veel raad geven en zij hebben een ernstige waarschuwing en een blijde boodschap gehad voor de tijdgenoten van de profeet. Trouwens, dat hebben zij nóg, ook voor ons. “Wie wijs is, geve op deze dingen acht; wie verstandig is, erkenne ze. Want de wegen van de Heer zijn recht; rechtvaardigen wandelen daar op, maar overtreders struikelen er.” Zo eindigt het boek Hosea. Daar gaat het dus om! Dat is de kern van de zaak! Dat mensen acht moeten geven op de dingen van God! En wat zijn het dan, die dingen van God? Dat God met Zijn volk op weg ging en handelde, honderden en honderden jaren geleden, en dat God dit nóg doet!
Daarom moeten wij luisteren naar de profeten. Zij hebben ons iets te zeggen.
Maar eerst moeten we iets meer weten over de tijd, waarin Hosea heeft geleefd. Hij woonde in het Noordelijke Rijk van de tien stammen, in de jaren 750 tot 720 voor Christus. Het was een woelige tijd. Israël kon niet op tegen het steeds machtiger wordende Assyrië. Tenslotte wordt het bij Assyrië ingelijfd. De bevolking wordt gedeporteerd. In 721 verdwijnt het Rijk van de 10 stammen voorgoed uit de geschiedenis. Nu kan de fakkel van het Jahweh-geloof alleen nog door het kleine Juda worden voortgedragen. De laatste vijftig jaar van de achtste eeuw vóór Christus worden beheerst door de indrukwekkende profetengestalten van Amos, Hosea en Jesaja. Uit hun boeken kunnen wij niet precies de toedracht van de gebeurtenissen nagaan, het zijn slechts brokstukken. Maar wij horen wel, hoe belangrijk de profeten het Verbond met God vinden, en dat de mensen daarnaar moesten leven. Daar ging het de profeten vooral om: dat de mensen naar God zouden luisteren! En het was nodig ook, dat dit de mensen in Israël werd voorgehouden. Want er deugde niet veel meer van het godsdienstige leven. Van de oude eredienst van Jahweh was niets meer over. De offers waren een gruwel, de priesters leefden maar raak en zelfs het heidense gebruik van de “tempeldeernen” (prostitutie) had zijn intree in Israël gedaan. In plaats van stilte en gebed vervulden hysterische feestgeluiden en hoererij de tempelzalen. Het toppunt was, dat men God Zelf afbeeldde als een stier. Van de heilige God was een vruchtbaarheidsgod geworden en van de heilige dienst een sensueel vermaak. Hiertegen richtte zich in de eerste plaats de prediking van Hosea. Maar daarnaast ook tegen het koningschap. Wat was er immers van geworden? In plaats van het volk te beschermen was het oorzaak geworden van scheuring, partijvorming, burgeroorlog, moord en doodslag en tenslotte van onderwerping aan de Assyrische vijand. De buitenlandse politiek, die de koningen voerden, was ook hopeloos. Zij fladderden van Assyrië naar Egypte en weer terug en kregen zo de naam van een onbetrouwbare partner, waardoor zij helemaal alleen kwamen te staan. Toch was Hosea nog niet zonder hoop. Hij was er wel van overtuigd dat de straf van God niet kon uitblijven, maar toch had hij ook nog vertrouwen in Gods liefde voor Zijn volk. Hij hield vast aan het geloof, dat God macht heeft om Zijn volk zelfs uit de diepste nood te verlossen.
Van Hosea’s leven weten we niet veel. Wel is bekend, dat hij moest trouwen met een vrouw die een onzuiver leven leidde. Hij kreeg drie kinderen, die hij symbolische namen gaf, die een oordeelsverkondiging inhielden. Nadat hij de vrouw verstoten had, moest hij opnieuw trouwen met een vrouw, die overspel pleegde, maar met wie hij geen omgang had. Beide huwelijken staan ergens voor. Zij zijn symbolen voor de ontrouw van Israël tegenover God en voor de ballingschap, die over het volk zou komen.
Luisteren we nu naar de verkondiging van Hosea uit het vierde hoofdstuk:
“Hoort het Woord des Heren, gij Israëlieten, want de Here heeft een rechtsgeding met de bewoners van het land, omdat er geen trouw, geen liefde en geen kennis Gods is in het land. Vloeken, liegen, moorden, stelen en echtbreken! Men pleegt geweld, bloedbad volgt op bloedbad. Daarom treurt het land, en al wat er in woont verkwijnt, zowel het gedierte des velds als het gevogelte des hemels; ja, zelfs de vissen van de zee komen om.”
Tot de heiligste en hoogste goederen op aarde behoort de liefde tussen man en vrouw. Daarom valt Hosea zo scherp uit, omdat in Israël deze liefde met voeten getreden wordt. Te meer, waar dit de van God betreft, die toch nog zo veel hoger is dan de menselijke liefde. De bruid Israël heeft de liefde van de Bruidegom afgewezen en is geheel vrijwillig achter de Baäls aan gegaan, schaamteloos! Er is geen trouw, geen liefde en geen kennis van God meer in het land. Maar integendeel: vloeken, liegen, moorden, stelen en echtbreken. Juist de dingen, die de 10 geboden verbieden! En daarom zal God het volk straffen met honger, verdriet en verwoesting. De straf past bij het vergrijp. Zo, zonder overdaad, zal het volk het wel afleren de Baäls te fuiven. En dan, na deze ernstige strafaankondiging, eindigt Hosea zijn profetie met de beschrijving van een heerlijk vooruitzicht:
“Daarom zie, Ik zal haar lokken, en haar leiden in de woestijn, en spreken tot haar hart. Ik zal haar aldaar haar wijngaarden geven, en het dal Achor maken tot een deur der hoop. Dan zal zij daar zingen als in de dagen van haar jeugd, als ten dage toen zij trok uit Egypte.
En het zal te dien dage geschieden, luidt het Woord des Heen, dat gij Mij noemen zult: mijn man, en niet meer: mijn Baäl. Ja, Ik zal de namen der Baäls verwijderen uit haar mond; hun naam zal niet meer genoemd worden… Ik zal u Mij tot bruid werven voor eeuwig: Ik zal u Mij tot bruid werven door gerechtigheid en recht, door goedertierenheid en ontferming; Ik zal u Mij tot bruid werven door trouw; en gij zult de Here kennen.
Het zal te dien dage geschieden, dat Ik verhoren zal, luidt het Woord des Heren: Ik zal de hemel verhoren en die zal de aarde verhoren, en de aarde zal het koren, de most en de olie verhoren, en die zullen Jizreëel verhoren. Dan zal Ik haar voor Mij zaaien in het land, en Mij ontfermen over Lo-Ruchama, en tot Lo-Ammi zegen: Gij zijt Mijn volk. En hij zal zeggen: Mijn God.” (Hos.2, 13-22).
Wat bij Israël is gebeurd, zien wij ook vandaag om ons heen. En daarom moet de prediking van Hosea van oordeel en genade ook door ons gehoord worden!
Veel van wat Hosea zegt kunnen we ook onszelf aanrekenen. Geen trouw, geen liefde, geen kennis. Stellen we ons eens de vraag: hoe staan wij tegenover God? Is onze dienst aan God wel zuiver? En is de kerk wel zijn oude roeping getrouw gebleven? Wordt er bij ons trouw en liefde en kennis gevonden? Lopen ook wij niet bepaalde Baäls achterna?
Trouw betekent in het Joodse taalgebruik hetzelfde als waarheid. Daar is maar één woord voor:”émet”, afgeleid van het werkwoord “amin” ( vast zijn ). Denk aan ons “Amen”. Trouw en waarheid zijn daarom onlosmakelijk verbonden met onwankelbaarheid, vastheid, zekerheid. Het tegenovergestelde daarvan is bedrog, leugen, slapheid, lauwheid. Hosea ziet heel goed, dat waarheid en trouw onmisbare voorwaarden zijn voor het leven met God. Bedrog, onwaarachtigheid en lauwheid vormden een voortdurende bedreiging van de goede verhoudingen in Israël. En dat doen zij vandaag in onze samenleving nóg! Vandaar dat de grote aanklacht van de profeet tegen Israël is: dat er geen trouw is. De samenleving is onmogelijk geworden, omdat men niet meer weet wat men aan elkaar heeft. Gemaakte afspraken worden niet nagekomen, beloften worden verbroken. De regels van Gods verbond worden daarmee overtreden.
En zo is het ook met de Liefde. In de Bijbel is dit nooit een abstract begrip, maar altijd heel concreet: een daad, actie. Er wordt in heel de Schrift dan ook maar 4 keer van Gods liefde gesproken, maar 32 keer van Zijn liefhebben. De nadruk ligt op wat er gebeurt, en niet op wat er is. Van God wordt gezegd, wat Hij doet, en niet hoe Hij is, welke eigenschappen Hij heeft. Wat de Israëliet belangrijk vindt voor de liefde zien we het duidelijkst, als we kijken naar het tegenover gestelde. Zo heette Lea de “gehate” en Rachel de “geliefde” vrouw van Jakob (Gen.29, 31). “Haten” wil dus zeggen, dat je op de tweede plaats gesteld bent, en niet dat Jakob een hekel aan Lea had! In die zin verwijt Hosea ook het volk gebrek aan liefde, omdat het Jahweh ten achter stelt, achter de Baäls.
Tenslotte Kennis. Het Hebreeuwse woord “jadang” is leren kennen in de omgang. Het gaat dus niet om theoretische kennis, maar om ervarings-, omgangs-kennis, Zo spreekt de Bijbel over het “bekennen” van man en vrouw. “Adam bekende Eva”. Zo zeggen we nog van een jongen en meisje, die met elkaar lopen, dat “zij kennis hebben”. Kenmerkend voor “kennis” is dus een persoonlijke verhouding tussen het subject en het object van de kennis. Kennis van God gaat dus nooit buiten het hart. Het is nooit een verstandelijk “weten”, zoals je tegenwoordig vaak hoort: ik weet wel dat er een God bestaat. Nee, Godskennis in de Bijbel is, dat je Hem hebt ontmoet en Hem hebt leren kennen in Zin machten grootheid en barmhartigheid. Kennis van God is, dat je erg hebt in Zijn daden en hoort naar Zijn woorden.
Trouw, liefde en kennis van God, dat is de spil, waarom het echte waarachtige leven en samenleven en God beleven draait. In Israël was dat vaak zoek, maar hoe is het bij ons? U weet het zelf het best!
Gods straffende hand ligt ook over ons! Ook wij hebben het verdiend, wat Hosea het volk Israël aanzegt. Er is dan ook maar één uitkomst: doen, wat Hosea tenslotte ook ons toeroept in zijn laatste hoofdstuk:
“Bekeert u, Israël, tot de Here, uw God, want door uw ongerechtigheid zijt gij gestruikeld. Komt met woorden van schuldbelijdenis, bekeert u tot de Here, zegt tot Hem: Vergeef de ongerechtigheid geheel en al, en wees genadig.”
Als wij dat doen, schuld belijden, dan mogen wij deelnemen aan de vervulling van Gods belofte door Jezus Christus, die het visioen van Hosea waar heeft gemaakt. En we hebben het gehoord: waar is iets dat vast staat, onwrikbaar vast. God heeft Zijn volk na veel afdwalingen in genade aangenomen. Meer dan dat: Hij heeft de hele wereld in genade aangenomen, door het zoenoffer van onze Heer en Heiland. Ook wij zullen in genade aangenomen worden, wanneer wij ons bekeren. Wanneer wij onze Baäls vaarwel zeggen, de heidense machten die ons beheersen, zoals macht en geld en status en al die dingen, die meer op onze “ego” dan op God rusten. Jezus zegt niet voor niets: “Zoekt eerst Gods Koninkrijk en de rest zal u er bij gegeven worden.”
“Wie wijs is, geve op deze dingen acht; wie verstandig is, erkenne ze. Want de wegen des Heren zijn recht; rechtvaardigen wandelen daarop, maar overtreders struikelen er.”
Amen.