De gelijkenis van de arbeiders in de wijngaard wordt ons verteld tegen de achtergrond van een echt Palestijnse omgeving. We zien het boerenland en beleven het ritme van een Palestijnse arbeidsdag, die om 6 uur ’s morgens begint en om 6 uur in de namiddag tegen zonsondergang eindigt. Ook kunnen we in de gelijkenis de echte Bijbelse wijsheid beluisteren, dat de dag er is om te werken. Pluk de dag! Dat is allemaal puur uit het leven gegrepen. Ook dat het werk soms moeizaam is en vol teleurstellingen, keihard. Paulus laat de Thessalonicenzen weten “Wie niet wil werken, zal ook niet eten!” Vermoedelijk is dit net als bij ons een gangbare uitdrukking, maar in die tijd was het ook een praktische regel, toegepast op de arbeiders op het land. Paulus wijst de Gemeenteleden in Thessalonica daarbij op zijn eigen voorbeeld, dat hij “met moeite en inspanning werkte dag en nacht om niet het genadebrood van de mensen te hoeven eten, hoewel hij wel het recht tot ondersteuning gehad zou hebben!” Maar hij wilde de luiheid van de Thessalonicenzen niet in de hand werken. Er bestaat daarom geen twijfel hierover, dat de mens volgens Bijbelse maatstaven te werken heeft, zelfs “in het zweet van zijn aangezicht”. Tegelijkertijd mag hij ook weten, dat hij niet van zijn werk hoeft te leven, omdat het leven zelf een geschenk is van God en door Zijn zorg omgeven. “Niet van brood zult gij leven, maar van alle Woord, dat de mond Gods uitgaat”.
Met tussenpozen van drie uur gaat de heer van de wijnberg naar de markt om arbeiders te werven. Blijkbaar is de markt de plaats, waar de mensen die werk zoeken te vinden zijn, een soort Gewestelijk Arbeidsbureau dus of de vacaturebank. Ook vlak voor het einde van de dag worden er nog arbeiders aangeworven. Bij de eersten wordt nadrukkelijk overeengekomen dat ze voor één schelling zouden werken. Tot hen, die later in dienst zijn gekomen, zei de heer: “Wat billijk is, zal ik u geven”. De mensen vonden dat goed, ze waren al blij dat ze nog werk gekregen hadden. Toch was het loon ook wel belangrijk in die tijd, want ze moesten er van leven, met vrouw en kinderen. Niet voor niets wordt hier één schelling, een dinar, genoemd, precies het bedrag wat volgens de normen van het leven van toen toereikend was voor het leven van één dag. De arbeiders werkten echt voor wat ze elke dag nodig hadden voor hun gezin. Dat is het recht van de arbeid: dat je verdient wat je nodig hebt. Alleen God met Zijn goedheid gaat dit recht te boven: Hij geeft niet het verdiende loon, maar het loon van Zijn genade, wat iemand niet verdient maar dat hem geschonken wordt puur uit Gods goedheid. Dat wordt in de loop van onze gelijkenis duidelijk gemaakt. Op het eind namelijk krijgen we de afrekening. Merkwaardigerwijs begint de Heer bij de laatsten (anders zouden de eersten het niet gezien hebben!). Dit is waarschijnlijk ook de reden, waarom Mattheüs deze gelijkenis op deze plaats heeft ingevoegd. Het vorige hoofdstuk eindigde namelijk met de discussie tussen Petrus en Jezus over het loon, dat de discipelen die Jezus gevolgd waren en daarvoor alles hadden prijsgegeven later zouden ontvangen. Jezus zei toen: alles wat we in dit leven voor Hem over hebben gehad, zal ons later veelvuldig vergoed worden, “maar vele eersten zullen de laatsten zijn, en vele laatsten de eersten.” Ik denk dat Hij hiermee bedoeld heeft, dat het gaat om de intentie waarmee je iets doet. Is het echt uit liefde voor de Heer? Of om er straks beter van te worden? Als je denkt, dat je ergens aanspraak op kunt maken, dan heb je het mis. Dan ben je de eerste die de laatste wordt! Maar als je werkelijk iets met je hart voor de Heer over hebt, dan zul je er niet prat op gaan, maar in alle nederigheid de Heer tegemoet treden, wetend dat je eigenlijk niets verdient, dat het allemaal genade is. Het is net als de tollenaar in de gelijkenis van de Farizeeër en de tollenaar. En net als de jongste zoon, die we ook wel de verloren zoon noemen. Zij wisten dat ze niets hadden om zich op te beroemen, integendeel! De laatsten, die toch de eersten werden! Zo is het ook in de gelijkenis van de arbeiders in de wijngaard.
De heer begint bij de uitbetaling met de laatsten. Ze worden niet onheus bejegend, in het oog van de meester zijn zij niet minder dan de anderen. Zij hebben de hele lange dag moeten wachten om eindelijk werk te vinden. En ook zij moesten geld verdienen voor vrouw en kinderen. Pas op het eind van de gelijkenis wordt over die mensen met minachting gesproken, door de arbeiders van het eerste uur. Die hadden misschien wel gedacht iets extra’s te krijgen, omdat ze de hele dag gewerkt hadden. Maar wie schetst hun verbazing ( en woede!), toen zij zagen dat de arbeiders van het negende uur en die van het zesde uur allemaal evenveel uitbetaald kregen als die van het elfde uur. Ook de mensen van het derde uur kregen één dinar, en toen zij aan de beurt kwamen, de arbeiders van het eerste uur, was het precies zo. Om woedend van te worden! “Maar meneer toch, dat kunt u toch niet maken! Wij hebben een hele zware lange dag achter de rug en zij… maar één enkel uurtje!” “Ja vriend, dat kan ik wel maken, want ik ben de heer en ik wil in mijn goedheid u allemaal hetzelfde geven, omdat jullie het allemaal nodig hebben. Trouwens, wat klaag je? Hebben we niet voor één dinar met elkaar afgesproken? Welnu dan, is uw oog boos, omdat ik goed ben?”
Hier zien we weer eens duidelijk, hoe onlogisch het Evangelie is, als we het tenminste volgens menselijke maatstaven beoordelen. Het handelen van God gaat onze logica te boven en is elke keer weer een verrassing voor ons: het komt beslist anders dan wij denken, het Evangelie is het totaal onverwachte! “Zo hoog de hemel is boven de aarde, zo totaal anders (en hoger!) is Gods denken!”
Dat is het eerste wat ons in deze gelijkenis duidelijk wordt gemaakt. En het tweede is de kwestie van de eersten en de laatsten. Ik heb al gewezen op de gelijkenis van de verloren zoon. Ook daar is de oudste zoon jaloers, precies zoals de arbeiders in de wijngaard van het eerste uur. Die oudste zoon heeft ook zijn leven lang gesappeld, terwijl dat broertje van hem het er in alle opzichten van genomen heeft. Dat zijn vader voor die knul het gemeste kalf laat slachten is hem totaal een raadsel, precies zoals de beloning van die arbeiders van het laatste uur voor de eersten een raadsel is. De oudste broer staat overdrachtelijk gezien voor het volk Israël, terwijl de jongste zoon de heidense volken vertegenwoordigde. In onze gelijkenis zou het ook zo kunnen zijn: de eerste die in de wijngaard van de heer mag werken is Israël, de laatsten zijn de volken, die later door het Evangelie geroepen zijn. Beide ontvangen bij de grote afrekening hetzelfde, maar wel in omgekeerde volgorde! De eerste is de laatste en de laatsten zijn de eersten!
Tenslotte de toepassing op ons persoonlijke leven. Jezus waarschuwt ons: denk er aan, de eerste zal wel eens de laatste kunnen zijn. Wij willen zo graag allemaal de eerste zijn, maar hebben wij wel het recht om ons tot de eersten te rekenen? Hebben wij soms zo veel om ons op te beroemen? Moeten we niet allemaal alleen van de genade en goedheid van de Heer leven? Als je dan toch op de een of andere manier de eerste bent, bijvoorbeeld met je verstand of op je werk, wat de gezondheid betreft of het geloof, in materieel opzicht of anderszins, dan verkeer je in een gevaarlijke positie. Je loopt het gevaar, dat je je er zo gemakkelijk op gaat beroemen en daardoor anderen, die niet mee kunnen, in diskrediet brengt. Het gevaar dus, dat je jouw voorsprong als verdienste gaat beschouwen en daardoor niet meer in de gaten hebt, dat ook jij alleen en helemaal bent aangewezen op Gods genade! Het komt er in je leven op aan, dat je die genade onderkent, dat je gehoor geeft aan de roepstem van God. Dat is, dat je de kans die God je geeft benut. Grijp toch je kans! De arbeiders van het derde, zesde en elfde uur, hebben niet dezelfde kans gehad als die van het eerste en derde uur. Niet voor iedereen liggen er dezelfde mogelijkheden om Gods stem roepstem te horen en met Zijn werk te beginnen. Maar, als jouw ogenblik daar is, als de Heer op een gegeven ogenblijk bij je voorbij komt, vanavond of morgen of volgende week of misschien pas op het einde van je leven… pak dan die kans! En laat je inschakelen in Zijn wijngaard. Daar komt het op aan! Niet onze verdienste geeft recht op passende beloning, maar alleen wat God ons uit goedheid geven wil.
Amen.