Mattheüs 21, 43
“Daarom zeg ik u: het koninkrijk van God zal u worden ontnomen, en gegeven worden aan een volk dat het wel vrucht laat dragen.”
Dat is een verschrikkelijke boodschap! Dat dàt waar je altijd zo naar hebt uitgezien, van je zal worden afgenomen! Dat is het toch, wat Jezus hier zegt. Daar loopt zijn gelijkenis tenslotte op uit! Het Koninkrijk (van God), daar komen jullie niet meer binnen, nee, het zal aan een ander gegeven worden.
Dat was een forse waarschuwing voor de mensen, die bij Jezus waren. Ook voor ons geldt dit: dat ook wij wel eens ons geloof en de rijkdom, die we daarin bezitten, kwijt zouden kunnen raken.
De gelijkenis, die Jezus hier vertelt, is heel bijzonder. Hij voert ons door de geschiedenis van Gods openbaring. Ja, de openbaring heeft een geschiedenis! God gaat een relatie aan met mensen, Hij geeft Zich als ’t ware bloot aan de mensen. Maar dat gebeurt niet in één keer, dat is een hele geschiedenis. Het is een heen en weer van God en ons. God doet iets en wij antwoorden daarop. Dat laat de gelijkenis zien. Er is een heer,die een wijngaard plant en die verhuurt aan pachters. Hij zendt zijn dienstknechten, zijn slaven, uit om de pacht in ontvangst te nemen. En als dat niet direct lukt, stuurt hij weer andere slaven er op uit. “Ten laatste” zendt hij zijn eigen zoon. Hier zien we wat er in de Openbaring van God gebeurt. God doet iets naar ons toe en wij doen iets terug. Was het maar zo, dat God de Enige was, Die wat deed! Maar altijd zijn er ook anderen, die hun rol spelen. En zó wordt het een hele geschiedenis, die Openbaring van God. De geschiedenis, die God beleeft met de mensen en omgekeerd: die de mensen beleven met God. God begint, Hij heeft het eerste woord:
God heeft het eerste woord,
Hij heeft in den beginne
het licht doen overwinnen,
Hij spreekt nog altijd voort.
(Gezang 1 Liedboek der Kerken)
Hij begint met de schepping van de mens, en dan opnieuw in de redding van Noach en zijn familie, en weer opnieuw in de roeping van Abraham, in de verlossing van het volk uit Egypte en ga zo maar door. Maar de mensen doen ook wat terug, niet veel goeds, zij liggen dwars, gaan van het pad af, houden geen rekening met God. En daar reageert God dan weer op, op Zijn manier. God laat Zich in Zijn gedrag bepalen door het gedrag van de mensen. Actie en reactie telkens weer! God reageert eigenlijk op twee manieren. Dat zien we hier ook goed in de gelijkenis. Aan de ene kant is Hij geduldig en genadig. Hoe meer de mensen “afdwalen”, hoe meer geduld God met hen heeft. Hij zendt bij herhaling Zijn knechten, steeds meer in getal. En als dat allemaal niets oplevert, integendeel zelfs: Hij raakt ze allemaal kwijt, dan zendt Hij Zijn Zoon.
Zo laat ons de geschiedenis via Gods openbaring zien, hoe God geleidelijk afdaalt tot de mensen. De lijn gaat alsmaar omlaag, totdat hij eindigt bij het kruis. De zonde neemt toe, maar de genade ook. Dat is de ene kant, die we hier zien van Gods handelen. Daar zit een zeker automatisme in: hoe meer de mensen zondigen, hoe overvloediger Gods genade wordt. Daarin is God zo heel anders dan wij mensen! Wij brengen dat niet op. Genade voor recht laten gelden, waar vind je dat nog? God beantwoordt het doden van de Zoon met Zijn genade: de verzoening van al onze zonden op Golgota. Uit het kwaad doet Hij het goede voortkomen. God kan dat, Hij is ook de Enige Die dat kan! Psalm 118 spreekt daar al van:
“De steen, die de bouwlieden versmaad hebben,
Is tot een hoeksteen geworden;
Van de Here is dit geschied,
Het is wonderlijk in onze ogen.” (vs.22-23)
Toch is daarmee niet alles gezegd. Er is ook nog een andere kant in Gods handelen met de mensen. Niet alleen geduld en genade, maar ook rechtvaardigheid. God bestraft ook de zonden! In het verre verleden heeft Prof. Van Ruler ons, jonge studenten, hiervoor de ogen geopend. We moeten niet denken, dat God maar steeds weer voor ons klaar staat met Zijn genade. En dat we zo maar door kunnen leven! De genade is geen vrijbrief voor de zonde. De genade heft de gerechtigheid niet op! Er is een grens aan Gods geduld: tot hiertoe en niet verder!
God is aan de mensen niet verplicht om genadig te zijn, absoluut niet. Wij verdienen het ook niet. Wat je ook doet, de genade is niet te koop. God is helemaal vrij om uit Zich Zelf genadig te zijn. Wij kunnen er wel om bidden en laten we dat ook steeds weer doen. Want de zonde is een ergerlijk ding. Die staat steeds weer tussen ons en God in. En zonde verdient straf. Dat zien wij ook in Gods openbaring. Als Israël de Zoon verwerpt, dan – zo zegt Jezus- wordt het Koninkrijk van jullie afgenomen en aan een ander gegeven. Dat betekent, dat Gods Koninkrijk van de Joden wordt afgenomen en aan de uit Joden en heidenen bestaande Gemeente van Christus gegeven. Maar van dit volk wordt nu ook verwacht, dat het de vruchten van het Koninkrijk wel zal opbrengen. Als de oude pachters het niet doen, dan worden nieuwe pachters aangesteld!
Hier ligt een ernstige waarschuwing ook aan ons adres. Horen wij dat ook? Denken wij ook wel eens ernstig aan de mogelijkheid, dat ook van ons het Koninkrijk kan worden afgenomen? Ik heb de indruk van niet. Wij hebben ons geloof en dan zal ’t wel goed komen met ons, denken we. Maar dat dacht Israël ook! Wij hebben onze God, dus zit ’t wel goed! Alsof God en Zijn Koninkrijk een blijvend bezit van mensen is, iets waarop je exclusief recht kunt doen gelden. Nee, in onze gelijkenis wordt ons juist duidelijk gemaakt, dat het zó niet is. De goddelijke wijngaard wordt de mensen niet in eigendom gegeven, alleen maar in pacht, en het is zaak voor de pachters om keurig op tijd de pacht te voldoen. Wij zijn geen eigenaars, wij hebben nergens recht op, wij zijn alleen maar rentmeesters en wij moeten ons verantwoorden!
Wat zijn dan die vruchten, die wij moeten opbrengen? Het zijn de vruchten van het Evangelie, de vruchten van de Geest.
Wat zijn de goede vruchten,
Die groeien aan de Geest?
De liefde en de vreugde,
De vrede allermeest,
Geduld om te verdragen
En goedertierenheid,
Geloof om veel te vragen,
Te vragen honderd-uit;Geloof om veel te geven,
Te geven honderd-in,
Wij zullen leren leven
Van de verwondering:
Dit leven, deze aarde,
De adem in en uit,
Het is van Gods genade
En Zijn lankmoedigheid.
Gez.252 Liedboek der Kerken
U hoort het: liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, goedertierenheid, goedheid, geloof, zachtmoedigheid, matigheid. Dat zijn de vruchten van de Geest, de “goede vruchten”. Waar zij onvoldoende aanwezig zijn, loopt ons “bezit” van het Evangelie ernstig gevaar. In Romeinen 11 wordt ons voorgehouden, dat het gevaar voor ons nog groter is dan het voor Israël was. Israël wordt daar beschouwd als een natuurlijke tak van Gods olijfboom. De gelovigen uit de heidenen daarentegen gelden als afgehouwen van de wilde olijfboom en geënt op Gods olijfboom. Wij zijn eigenlijk maar wilde loten, zegt Paulus, en wij hebben ons tegenover Israël, Gods volk, nergens op te beroemen.
“Want indien God de natuurlijke tak (Israël) niet gespaard heeft, zal Hij ook u niet sparen.” (vs.21-22). De bedoeling is duidelijk: wij liggen in de gevarenzone! Het is mogelijk, dat ook van ons persoonlijk het Koninkrijk wordt weggenomen.
Als wij denken met onze godsdienstige instelling het Koninkrijk al in ons bezit te hebben! Met onze dogma’s en ideeën, met onze normen en waarden, die al tot zo veel kerkscheuringen hebben geleid. Nee, Gods Koninkrijk is toch wel heel wat anders. Nee, we zijn er nog lang niet! We zijn rentmeesters over Gods overvloedige genade, pachters van de wijngaard. En we hebben de ons in bruikleen geschonken talenten met winst terug te geven aan God, die de rechtmatige eigenaar van dat alles is.
Laten we daar eens ernstig over nadenken en ons doen en laten daarop afrekenen. Zoals wij leven, laten we daarin goede vruchten zien? Brengen wij de pacht op van de talenten die God ons geschonken heeft in Zijn wijngaard? Ook als Gemeente moeten wij ons ernstig onder de loep nemen. Het is mogelijk, dat heel ons Westerse christendom te gronde gaat. Veel kerken vertonen al verschijnselen van verval en afbraak. En daar bedoel ik niet alleen de kerkgebouwen mee. Die krijgen gelukkig in dit jaar weer wat extra aandacht. Maar ik bedoel wat daar achter die gebouwen moet zitten: een Gemeente van God. Zou het licht van de kandelaar genomen zijn? Zou het Koninkrijk aan een ander geschonken zijn? Aan jonge kerken in Afrika en Azië misschien? De kerkgeschiedenis laat ons wat dit betreft veel voorbeelden zien van kerken, die verdwenen en elders verrezen. Ja, het Koninkrijk is van God en kan van ons worden weggenomen.
Natuurlijk, we zijn gedoopt en hebben belijdenis gedaan. Wij mogen ons beroepen op Christus’ beloften. Toch moeten we daarbij steeds weer bedenken, dat wij van die beloften en de genade van God niet anders verzekerd zijn dan in het voortbrengen van de daarbij behorende vruchten, in de gehoorzaamheid van het geloof.
Aan de vruchten herken je de boom! Zijn wij ook herkenbaar?
Amen.