“Geef de keizer wat van de keizer is”. Dat is een gevleugeld woord geworden. Het betekent zo veel als “ieder het zijne geven, iemand geven wat hem eerlijk toekomt. Maar bij Jezus gaat het om een echte keizer, en om echt iets aan de keizer te geven, namelijk belasting! En dat lag niet zo eenvoudig. De meeste mensen, ook vandaag, hebben moeite met belasting betalen. Het is nog erger, als je dit moet doen aan je vijand, zoals hier de Romeinen.
De geschiedenis, die Marcus vertelt staat in een reeks twistgesprekken tussen Jezus en de overpriesters, Schriftgeleerden en oudsten. Het zijn de gezagsdragers van de toenmalige kerk, de bewaarders van de traditie en de geestelijke orde. Vier brandende kwesties komen achtereenvolgens ter sprake: de vraag naar Jezus’ bevoegdheid, het recht van de keizer, de vraag naar de opstanding en het grote gebod. Het zijn eigenlijk allemaal strikvragen, bedoeld om Jezus er in te laten lopen. Dat wordt in ons verhaal ook duidelijk gezegd:
“Maar nu stuurden zij een paar op Hem af uit de kring van de Farizeeën en van de Herodes-partij, in de hoop dat die Hem op een woord konden vangen”.
Farizeeën en Herodianen zijn het meestal niet met elkaar eens, maar hier – nu het tegen die rabbi Jezus gaat- trekken ze toch één lijn. Ook hier zien we al, hoe alles samenwerkt om Jezus te gronde te richten. Een stelletje provocateurs wordt op Jezus afgestuurd, letterlijk om Hem “te vangen”. Wie de opdrachtgevers zijn staat er niet bij. Het Sanhedrin (de Hoge Raad) zal er wel meer van weten!
“Die kwamen en spraken Hem aan”. Ze doen het heel keurig: “Rabbi, het is ons bekend, u bent een man van de waarheid en u gaat daar voor niemand van af. U ziet geen mens naar de ogen, maar u leert in waarheid de weg van God”. Ze tonen respect en waardering voor Jezus’ waarheidsliefde en integriteit. Dat is heel mooi! Hij blijkt echt een man te zijn naar hun hart. Maar pas op, als mensen dat tegen je zeggen! Hij is ook een man, die in waarheid “de weg tot God” leert. Die weg van God zochten de rabbijnse geleerden al heel lang. Ze bedoelen daarmee de manier, waarop de mens naar Gods wil heeft te handelen. Discussies, die daarover zijn gevoerd, zijn later opgeschreven in de rabbijnse “Halacha” (= de gang, de weg die je gaan moet). Later zouden de Christenen ook de mensen “van de weg” genoemd worden, omdat zij de weg van de Heer leerden (zie Handelingen 18, 25 en Matteüs 21, 32).
Jezus wandelt dus naar waarheid “de weg van God”, ook als die tot conflicten leidt. Dat bedoelen die provocateurs eigenlijk te zeggen, en daar hopen ze ook op! Jezus moet in conflict komen met Zichzelf! Om dat te bewerkstelligen stellen ze een vraag: “Is het nu geoorloofd de keizer cijns (accijns) te betalen of niet?”
Het is een heet hangijzer, die belasting aan de gehate vijand! Ouderen kennen dat gevoel nog wel uit de oorlog: moet je nu voor je eigen bestwil meedoen met de bezetter of juist niet? Velen stonden toen op het standpunt, dat er nu eenmaal niets aan te doen was, en dat het verreweg het beste was zich er niet tegen te verzetten, omdat men daarmee nog heel wat ergere dingen riskeerde. Dit was ook het standpunt van de Farizeeën. Maar anderen, zoals de Zeloten, vurige vaderlanders die in het verzet zaten, waren radicaal tegen. Want daarmee maakte je jezelf tot een collaborateur! De Herodianen waren dat in feite ook, want zij werkten samen met de Romeinen. Zij hadden dus ook helemaal geen moeite met het betalen van belasting aan de Romeinse overheid.
Wat zegt Jezus nu over deze gevoelige kwestie? Hij heeft natuurlijk best gehoord, dat in die vraag een aanmoediging lag opgesloten om “nee” te zeggen. U bent zo eerlijk en flink, dat u er wel voor durft uit te komen! Ja wel, en daarmee hadden ze een mooie aanleiding om Jezus als opruier aan te brengen bij de Romeinen. Aan de andere kant: als Jezus vóór het betalen van de belasting zou zijn, dan verspeelde hij daarmee de sympathie van het volk. Het was dus een hele gemene vraag!
“Maar Jezus doorzag hun ‘hypocrisie’, hun huichelarij. Waarom probeert u dit met Mij? Laat mij eens zo’n belastingmunt zien”. En zij kwamen er mee. Daarop zei Hij: “Wie z’n beeltenis staat hierop, wie z’n opschrift?” Zij antwoordden: “Van de keizer”. Jezus antwoordt: “Wat van de keizer is, geef dat aan de keizer. Wat God behoort, geef dat aan God!” Wat is dat nou? Zij stonden met Hem voor een raadsel! Jezus vroeg om een denarius, een zilveren munt, waarop het hoofd van de keizer stond afgebeeld, van keizer Tiberius, met het randschrift: “Tiberius keizer, verheven zoon van de goddelijke Augustus”, en toen sprak Hij de beroemde woorden: “Wat van de keizer is, geef dat aan de keizer!” Je ziet toch, dat die van hem is? Zijn portret staat er toch op? Dus: geef ‘m dan ook maar gauw terug aan de eigenaar!
Hiermee ontloopt Jezus de valstrik, die ze voor Hem gespannen hadden. Maar het gaat Jezus niet om dat geld, van wie het is, dat is allemaal niet zo belangrijk. Het gaat Jezus om God, en zo eindigt de discussie met de verwijzing naar God: “Maar wat God toebehoort, geef dat aan God!”
Hier ligt de klemtoon van het verhaal, denk ik. Aan God komt in feite alles toe, ook ons geld. “Des Heren is de aarde en haar volheid, de wereld en die daarop wonen” (Ps.24, 1). Ook de keizer en zijn belastinggeld behoren uiteindelijk de Heer toe! Daarom moeten we hier ook niet denken, dat Jezus hier een scheiding maakt tussen een gebied wat van de keizer is en dat wat God toebehoort, een soort wereldlijk en goddelijk regiment. In de Kerkgeschiedenis is dat maar al te vaak gebeurd. Omdat Jezus deze woorden heeft gesproken, heeft men wel gepleit voor een gehoorzaamheid van de Christen tegenover de Staat, ook als het om een vijandige Staat gaat. Maar ik denk toch, dat je deze tekst daarvoor niet mag gebruiken. Jezus heeft Zich nu eenmaal over politieke kwesties nooit uitgelaten, en we mogen het Hem ook niet in de mond leggen. Het ging Jezus altijd om God en Zijn Koninkrijk!
Het is wel zo, dat de macht van de keizer hier wordt gerelativeerd en gereduceerd. De keizer en God worden hier samen genoemd. Het is goed om aan de keizer te geven, wat van hem is, maar geeft dan ook aan God wat Hem toebehoort! Ik hoor in dit antwoord van Jezus toch ook een zekere kritiek op de keizerlijke macht en wellust en het egoïsme van de mensen. Hoe hebberig zijn zij allemaal! Alsof het van hun is! Maar tenslotte is het allemaal van God. Ook de keizer staat onder de regeermacht van God!
Zo moet het ook in ons eigen leven zijn. Het is goed om geld te hebben en het te mogen beheren om er goed mee te doen, ook om er belasting mee te betalen, opdat de overheid er goed mee kan doen. Uiteindelijk moet het er toch om gaan om er God mee te eren. Iedereen moet zelf maar uitmaken, wat dat in zijn persoonlijke situatie te betekenen heeft. Als God er maar om geprezen kan worden!
Zijn Naam moet eeuwig eer ontvangen,
Men loov’ Hem vroeg en spa.
De wereld hoor’ en volg’ mijn zangen
Met amen, amen, na!
Psalm 72, 11 O.B.
Amen.