Leven uit de hoop

Een vrouw komt tot Jezus, iemand die zichzelf geheel geeft… Zij moet iets doen voor Jezus, dat voelt zij. En zij doet het eerste het beste…

Meditatie, gehouden bij de Paaswijding van de HVD met de ouderen in de Dorpskerk te Barendrecht.

Johannes 12

Tot Jezus komt een vrouw. We denken, dat het Maria Magdalena geweest is, weet u wel: de zondige vrouw van wie 7 boze geesten waren uitgegaan, zoals Lukas ons vertelt. Zij wist dat ook van zichzelf, dat zij een zondares was, anders was zij niet tot Jezus gekomen. Een vrouw komt tot Jezus. En Jezus zegt straks van haar, dat men spreken zal tot haar gedachtenis, waar zijn Evangelie ook maar verkondigd zal worden in de wereld.

Is dat niet heel bijzonder? Dat intrigeert ons toch wel, de HVDsters die hier bijeen zijn samen met al haar gasten. Het valt weer opnieuw op, welke rol vrouwen in het Evangelie spelen, telkens weer. En wat voor een mooie rol! De ontwikkeling van het christendom mag dan uiterlijk voornamelijk het werk van mannen geweest zijn, de warmte van binnenuit is toch altijd van vrouwen gekomen. Mannen waren de kemphanen in de kerk, altijd o zo verstandig en o zo onhandig. De religieuze diepte kwam van vrouwen. In het Evangelie was dat ook zo: de mannen zijn daar de dwazen, maar de vrouwen de wijzen. En als ’t er op aan komt, bij het kruis, zijn alle mannen weggelopen, op een na: Johannes, terwijl de vrouwen die Jezus gediend hadden ook onder het kruis te vinden zijn, Onder haar weer Maria Magdalena. Een bekend theoloog laat het een vrouw zo uitdrukken: “Wij hebben de Heer gediend, terwijl jullie mannen alleen maar om Hem konden vechten.”

Een vrouw komt tot Jezus, iemand die zichzelf geheel geeft… Zij moet iets doen voor Jezus, dat voelt zij. En zij doet het eerste het beste. Iets heel vrouwelijks, iets dat eigenlijk overbodig is, zouden de mannen zeggen. Zij gaat Jezus’ toilet verzorgen! En zij doet het op een uitbundige wijze, verkwistend! Zij giet zeer kostelijke zalf op Jezus’ hoofd, uit het parfumflesje dat rijke vrouwen altijd bij zich droegen. Dit heeft zij gedaan om zijn begrafenis voor te bereiden.

Diezelfde vrouw zien wij straks staan onder het kruis en daarna bij het graf van Jezus. Zij is daar voor de tweede keer. De eerste keer had zij het lege graf al gezien en is zij het gauw de discipelen gaan vertellen. Petrus en Johannes zijn toegesneld, terwijl Maria huilend achter bleef, buiten het graf. Zij moet wel gedacht hebben, dat het lichaam van Jezus was weggehaald, misschien wel gestolen of door een wild dier verscheurd. Terwijl zij daar zo staat, werpt ze een blik naar binnen en ziet tot haar grote verbazing twee witgeklede engelen aan hoofd en voeteneinde van de stenen bank zitten, waarop het dode lichaam van Jezus had gelegen. Zij vragen haar, waarom zij zo huilt, en zij klaagt hen haar nood: “Ze hebben mijn Heer weggenomen en ik weet niet, waar zij Hem hebben gelegd.” Als zij zich omdraait ziet zij Jezus staan, maar zij weet niet dat Hij het is, zij houdt Hem voor de tuinman. Logisch ook, want het gebeurde in een soort hof. Misschien heeft de tuinman het lichaam van Jezus verplaatst? De ogen van Maria waren gewoon bevangen, ook door haar tranen, waardoor zij Jezus niet herkende. Bij de Emmaüsgangers zal dat precies zo zijn. En bij u en mij ook, als we verdriet hebben en Jezus niet meer kunnen zien.

Als die tuinman haar vraagt wie zij zoekt, smeekt zij hem haar te zeggen waar hij het lichaam van de Heer heeft neergelegd. Want zij wilde het dan gaan halen en ergens anders bijzetten. Nu spreekt Jezus haar aan met haar naam: Maria! Een schok ging door haar heen, en zij roept het uit: Rabboeni! Mijn Meester! En zij valt voor Hem neer en pakt Hem bij de voeten, om Hem voor altijd vast te houden.. Maar Jezus weert haar af, “Raak mij niet aan… Houd Mij niet vast, want ik ben nog niet tot de Vader opgestegen. Ga echter naar mijn broeders en zeg tot hen: Ik stijg op naar Mijn Vader en uw Vader en Mijn God en uw God.”

En Maria gaat! Nieuw hoop heeft haar hart ontvlamd! Wat moet deze vrouw veel van Jezus gehouden hebben! En wat heeft zij geleden om haar Heer, die ten dode hing aan het kruis.

Vier maal wordt er in deze korte episode op haar huilen gezinspeeld: twee keer door de vertellende Evangelist Johannes, eenmaal door de engelen en eenmaal door de tuinman. Wanneer je er zo aan toe bent, begin je steeds weer opnieuw te huilen, als iemand je aanspreekt. Je kunt er gewoon niet mee ophouden. Het is alles je te veel. Je ziet alleen maar dat ene voor je, waar je zo’n verdriet van hebt. Maria ziet voor zich: het graf en daarachter het kruis op Golgota. De zekerheid van het graf, waarmee alles wat ze gehoopt had, ophoudt. Daar ligt haar Heer in. Haar Heer! En Meester, van wie ze zo veel verwacht had. De Heerser der wereld… maar deze heerser is nu gebonden door de dood, machteloos… Zij kon nog niet zingen als wij: ” ‘k Lag machteloos gebonden, Gij komt en maakt mij vrij!” Wie kan dat ook, getroffen door de dood, die zo verschrikkelijk ontluisterend en mensonterend komt?

Ze hebben Hem ergens neergelegd, zelfs dat is haar ontnomen: de plek van Zijn begrafenis.

Elke hoop ontbreekt haar nu… Ze is verblind door haar droefheid. Als in een roes leeft zij, tenslotte klemt zij zich vast aan de tuinman…

Jezus roept haar wakker uit die roes van hopeloosheid, alleen maar door haar naam te zeggen.

De intonatie van Zijn stem doet haar ontwaken. Opeens is zij weer zichzelf. En haar huilen houdt op, zij knielt neer en kust de voeten en de knieën van haar Heer. Zij ontvangt nieuwe hoop en een nieuwe opdracht. Hoop immers doet leven. Hoop moet uitgedragen worden. Dat houd je niet voor je zelf, daar mag een ander in delen. “En Maria van Magdala ging heen en boodschapte de discipelen, dat zij de Heer had gezien en dat Hij haar dit gezegd had.”

Staakt uw rouwen, Magdalena. Je bent een nieuw bevrijd mens geworden. Het leven bloeit weer open. Je hebt de Heer gezien en gehoord. En zij krijgt daardoor een opdracht. Zij zou niet de enige zijn, wier leven uit een verlammende droefheid werd gered door het ontvangen en mogen uitvoeren van een opdracht. Daarin ligt het nieuwe leven reeds verborgen. Je krijgt nieuwe levenskansen door aan de opdracht te moeten werken. Daarin ligt de troost van de gehoorzaamheid, zou je kunnen zeggen. Dat is de zegen van de arbeid: dat je van je zelf leert af te zien en beschikbaar wordt voor de ander, je opdrachtgever. Zou het bij u ook niet zo zijn, u die als HVDsters de Heer moogt dienen, vanuit een opdracht persoonlijk of via de Gemeente van Hem ontvangen. Je leeft uit de hoop en verspreidt die hoop aan mensen, veelal oudere mensen, die best een beetje hoopvolle aandacht kunnen gebruiken!

Maria leefde op in het volbrengen van haar opdracht. Eindelijk hield het op, dat gedender in haar hoofd, die voortdurende cirkelgang rond de vraag naar het “waarom?”, die tranenstroom die maar niet wil stoppen… In het vervullen van de nieuwe opdracht wordt Maria van zich zelf, van haar angst en van haar droefheid bevrijd. In de overgave aan haar taak vindt zij een nieuw stuk leven, voor haar zelf en voor anderen. Want zij zal de ander en zijn nood gaan ontdekken, zoals zij die nood zelf zo goed gekend heeft. Zij wordt wegwijzer naar de Opgestane Heer, de eerste vrouw die het Paasevangelie apostolisch en diaconaal de wereld indraagt. Zij was een vrouw met een verleden, van wie de Heer 7 boze geesten had doen uitvaren en die de Heer nu opnieuw bevrijdde van haar oude ik. Daardoor wordt deze vrouw met een verleden tot een vrouw met een toekomst. Zij boodschapt de discipelen en hen niet alleen, vandaag ook ons allemaal: te leven uit de hoop van Pasen. Hopen en lopen, lopen en hopen. Zoals Nel Benschop het zo mooi onder woorden bracht in haar bundel “Een boom in de wind”:

De andere Maria

Ook ik ben droevig naar een dode Heer gegaan
en heb met tranen bij zijn open graf gestaan.
Ik wilde Hem de laatste eer bewijzen
en was vergeten, dat Hij zou verrijzen.
Ik maakte mij veel zorgen om de zware steen:
Wie zou hem went’len van het graf? Ik was alleen.
Maar in de hof vroegen de hemelboden:
“Wat zoekt gij Hem, Die leeft, hier bij de doden?”
Dat Hij verrezen was, begreep ik later pas,
omdat ik nog niet wist, hoe eind’loos groot Hij was.
-Soms denkt de liefde klein van ’t liefste wezen
om eigen kleinheid en om eigen vrezen-.
In wanhoop wilde ik de Meester zoeken gaan,
plotsling hoorde ik Zijn stem: Hij zei mijn naam!
Nu ik door Jezus zó mijn naam mocht horen
ben ik tot leven uit de dood herboren!

Amen.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *