Jezus bidt in de hof van Getsemane. Er zijn vreselijke dingen gebeurd en er staan nog ergere dingen te wachten…
Na het laatste samenzijn in de Opperzaal, waar zij paasmaal en afscheidsmaal beide gehouden hebben, gaat Jezus met de overgebleven elf discipelen naar Getsemane, een mooie olijvenboomgaard even buiten Jeruzalem. Hier aangekomen worden acht discipelen achter gelaten: “Gaan jullie hier maar zitten, terwijl Ik verder ga om daar te bidden.” Drie discipelen gaan met Hem mee, de drie die al eerder grote werken hadden gezien, zoals de verheerlijking op de berg, toen Jezus samen met Mozes en Elia Gods heerlijkheid mocht ontvangen en door God Zelf de Zoon werd genoemd, in Wie God welbehagen had.
Vol spanning gingen zij samen verder. Natuurlijk waren de drie discipelen benieuwd, wat er nu weer zou gaan gebeuren. Zou hun Heer weer verheerlijkt worden? Nee, dat gebeurde niet, integendeel. Zij kwamen in angst en verschrikking terecht. Jezus zegt: “Ik ben bedroefd en bang…” Jezus is zo echt mens als wij. Hij kon ook bang zijn voor wat er ging gebeuren. Hoe vaak zien mensen niet op tegen de toekomst? Angst voor de dood, voor pijn en lijden, allerlei verschrikkingen die je te wachten staan. Angst ook om voor God te moeten verschijnen, het alléén staan voor God. Zó voelde Jezus dat op dit moment. En Hij huiverde.
Nu ging het gebeuren en Hij keek om Zich heen. Hij ziet die drie mannen, die nog bij Hem waren gebleven, maar die Hem tenslotte ook niet zouden kunnen helpen. Hij weet, dat zij niet dragen kunnen, wat Hij dragen moet: de volle verschrikking van een mens vóór God. En toch – in Zijn angst- vraagt Hij: “Blijft hier en waakt met Mij”. Laten ze er toch tenminste bij zijn, dat geeft nog wat troost! Dat is toch ook het minste wat mensen kunnen doen: er bij blijven, niet weglopen, als de ellende over een ander komt.
“En Hij ging een weinig verder…” Lukas spreekt van een “steenworpafstand” (22,41). Het is genoeg, als Petrus, Johannes en Jacobus op afstand met Hem meeleven. Intussen gaat Hij wel verder, de diepte in, de verschrikking en het lijden tegemoet. Dan valt Jezus neer ter aarde, Hij ligt in het stof, waaruit Hij voor ons mensen genomen is om mens te zijn op aarde. Zoals Willem Barnard onder woorden bracht in Gezang 172:
Een mens te zijn op aarde
In deze wereldtijd,
Dat is de dood aanvaarden,
De vrede en de strijd,
De dagen en de nachten,
De honger en de dorst,
De vragen en de angsten,
De kommer en de koorts.
En Hij bidt: “Vader, mijn Vader! Moet het dan zo? Wie kan dat dragen? Moet ik die dodelijke beker dringen? Wat wilt U toch?” Wat een worsteling! Geen mens houdt dat uit: bewust alléén in het lijden voor God te staan. Zelfs Jezus had daar moeite mee. En weer keert Hij Zich om, een menselijk gezicht te zien, voor een ogenblikje maar, iemand die met je mee-lijdt. Maar dat gezicht is er niet: de discipelen zijn in slaap gevallen. Zelfs deze drie, Zijn meest getrouwen! Dan nóg is de Heer met hen begaan: “Slaapt nu maar en rust.” Toch is het erg, dat mensen zo gemakkelijk hun ogen kunnen sluiten voor dingen, waarbij je juist de ogen open moet houden. Dat je zo gemakkelijk je over kunt geven aan gevoelens van slaap en eigen zwakte, in plaats van je te vermannen en waakzaam te zijn. Zou dat ons ook kunnen overkomen? Ik ben bang van wel!
Dan keert Jezus Zich weer om. De hel breekt over Hem los. Tenslotte geeft Hij Zich over: “Uw wil geschiede”. De Heer zoekt alleen de wil van God, de Vader. Niet Ik, maar Gij… Ik ben gekomen om Uw wil te doen. Dat wil geenszins zeggen: laat het dan maar gebeuren, om Gods wil. Een soort fatalisme: Er is toch niets meer aan te doen! Nee, er staat: “Moge Uw wil geschieden, Ik ben bereid.” Hij geeft Zich helemaal over in de handen van de Vader. En wij? Wij mogen verder slapen, vertrouwend op Hem, Die daar in onze plaats het lijden en de dood op Zich neemt.
Eerst worden wij nog geroepen om waakzaam te zijn, voor elkaar te waken en te bidden. Maar als ’t er op aankomt, is ’t alleen Jezus’ waakzaamheid die ons redt. Daarop kunnen wij gerust zijn. Maar wat was dat ook moeilijk voor Hem! Niet alleen wij mensen, u en ik, hebben te worstelen met het lijden, maar ook de Zoon des Mensen, de Zoon van God. Dat kan ons ook moed en troost geven om vol te houden. In het Johannes Evangelie staan de bekende woorden: “Nu is mijn ziel ontroerd, en wat zal Ik zeggen? Vader, verlos Mij uit dit uur” (12,27). Jezus is ontroerd, Hij is uit Zijn evenwicht, Hij is aangeslagen, precies zoals wij dat ook kennen, als de lijdenstijd in ons leven komt. Daar raak je goed van in de war. Je komt overhoop te liggen met je leven, met de mensen om je heen, met de zekerheid van het bestaan, je toekomst; kortom: je ligt overhoop met je zelf. Bij Jezus is het ’t heel bijzondere uur, het uur waarvan Hij weet dat het komen MOET, het uur van het lijden óm en vóór de mensen, Gods uur van verzoening. Hoe onbegrijpelijk ook dat Gods uur voor Jezus het lijdensuur moet zijn, Hij weet er van en huivert er voor, even maar, toch heel intens. Doodsangst overvalt Hem. Hier staat de Machtige, de Zoon van God, heel dicht bij ons sterfelijke mensen. Wat een geweldige troost om dat te mogen weten! Niet, dat het ons lijden opheft, maar het wordt er wat dragelijker door, wanneer je weet dat je daarin niet alleen staat. Niet voor niets gaan er elk jaar weer duizenden mensen naar een uitvoering van Bach’s Matthäus Passion toe. Om datzelfde te ervaren: dat Jezus door de doodsangst heen moest gaan, en dat in onze plaats!
Een mens te zijn op aarde
in deze wereldtijd
is leven van genade
buiten de eeuwigheid,
is leven van de woorden
die opgeschreven staan
en net als Jezus worden
Die ’t ons heeft voorgedaan. (Gez.172, 1)
Amen